3

Toen ze zich achter Rikka aan diep in de privégangen van het paleis begaven, zag Kahlan Zedd samen met Cara en Benjamin bij een raam staan dat uitkeek over een kleine omsloten binnenplaats die werd omringd door de stenen muren van het hoog oprijzende paleis. Een eenvoudige, onversierde deur vlak bij het raam gaf toegang tot dit atrium, waar een kleine pruimenboom groeide naast een houten bankje dat op een door weelderig groene klimop omgeven stenen pad stond. De ruimte was klein, maar zorgde voor een welkom stukje buitenlucht en daglicht in het diepe binnenste van het paleis.

Kahlan was blij om even weg te zijn uit de openbare gangen, weg van de starende blikken die hen overal volgden. Ze voelde een diepe rust over zich komen toen Richard zijn arm om haar middel sloeg en haar even dicht tegen zich aan trok. Toen ze tegen hem aan leunde, legde hij zijn hoofd op het hare. Het was een moment van intimiteit dat ze zich in het openbaar zelden toestonden.

Cara stond, gekleed in haar witte leren uitrusting, uit het raam naar de binnenplaats te kijken. Haar blonde vlecht was perfect gevlochten. Haar rode Agiel, het wapen dat Mord-Sith altijd aan een dun kettinkje aan hun pols hadden hangen, stak als een bloedvlek op een spierwit tafelkleed af tegen haar witte leren kleding. Een Agiel, die eruitzag als niet veel meer dan een kort leren stokje, was net zo dodelijk als de vrouwen die ze droegen.

Benjamin droeg een keurig gesteven generaalsuniform, met een glanzend zilveren zwaard op zijn heup. Het zwaard was geen ceremonieel wapen. Kahlan had talloze malen gezien hoe indrukwekkend hij was in de strijd. Ze had zijn moed gezien. Zij was degene geweest die hem tot generaal had benoemd.

Kahlan had verwacht dat Cara en Benjamin vrijetijdskleding zouden dragen. Dat was niet het geval. Ze zagen er allebei uit alsof ze klaar waren voor de strijd in een oorlog die voorbij was. Ze veronderstelde dat er wat hen betreft nooit een excuus kon zijn om hun waakzaamheid te laten verslappen. Beiden hadden hun leven gewijd aan de bescherming van Richard, de Heer Rahl.

Vanzelfsprekend was de man die zij bewaakten veel dodelijker dan zij zelf. Gekleed in zijn zwart met gouden oorlogstovenaarsuitrusting, zag Richard er in alle opzichten uit als de Heer Rahl. Maar hij was meer dan alleen dat. Op zijn heup droeg hij het Zwaard van de Waarheid, een uniek wapen bedoeld voor een unieke persoon. Ook al was het wapen nog zo machtig, het echte wapen was de persoon die het hanteerde. Dat was wat hem tot de Zoeker maakte en wat de Zoeker zo geducht maakte.

‘Hebben ze jullie de hele nacht bespied?’ vroeg Zedd toen Kahlan en Richard naast Richards grootvader kwamen staan.

Cara’s gezicht kleurde bijna zo rood als haar Agiel.

‘Dat weet ik niet,’ bromde ze, terwijl ze uit het raam bleef kijken. ‘Het was mijn huwelijksnacht en ik was met andere dingen bezig.’

Zedd glimlachte beleefd. ‘Natuurlijk.’

Hij keek naar Richard en Kahlan en begroette hen met een kort glimlachje.

Voordat zijn grootvader nog iets kon zeggen, viel Richard hem in de rede. ‘Cara, wat is er aan de hand?’

Ze draaide zich met een verhitte blik naar hem om. ‘Iemand heeft ons bespied in onze kamer.’

‘Bespied,’ herhaalde hij op effen toon. ‘Weet je dat zeker?’

Richards gezicht verraadde niet wat hij van deze vreemde bewering vond. Het viel Kahlan op dat hij Cara’s bewering niet onmiddellijk van de hand wees. Ook merkte ze op dat Cara niet had gezegd dat het vóélde alsof ze waren bespied. Ze zei dat ze bespied waren. Cara was bepaald geen type voor nerveuze waandenkbeelden.

‘Het was een drukke dag gisteren, met heel veel mensen die speciaal voor jullie huwelijk gekomen waren en allemaal naar jou en Benjamin keken.’ Richard gebaarde naar Kahlan. ‘Ook al ben ik er inmiddels wel aan gewend dat mensen voortdurend naar Kahlan en mij kijken, toch kan ik, wanneer we eindelijk alleen zijn, niet het gevoel van me afzetten dat er naar me wordt gekeken.’

‘Mord-Sith worden altijd bekeken,’ zei Cara, duidelijk niet blij met de suggestie dat ze het zich maar inbeeldde.

‘Ja, maar dat gebeurt altijd heimelijk. Mensen kijken een Mord-Sith bijna nooit rechtstreeks aan.’

‘Nou en?’

‘Gisteren was dat anders. Jij bent er niet aan gewend dat mensen je rechtstreeks aankijken. Gisteren waren alle ogen op jou en Benjamin gericht. Iedereen keek naar jullie. Dat ben je niet gewend. Kan het niet gewoon een gevoel zijn geweest, de naweeën van een hele dag in het middelpunt van de belangstelling te hebben gestaan?’

Cara dacht over de vraag na alsof ze het nog niet op die manier had bekeken. Uiteindelijk verscheen er een vastberaden trek op haar gezicht. ‘Nee. Er keek iemand naar me.’

‘Goed. En wanneer kreeg je het gevoel dat er iemand naar je keek?’

‘Net voor zonsopgang,’ zei ze zonder enige aarzeling. ‘Het was nog donker. Eerst dacht ik dat er iemand in de kamer was, maar behalve wij tweeën was er niemand.’

‘Weet je zeker dat ze naar jou keken?’ vroeg Zedd. De vraag klonk heel onschuldig, maar Kahlan wist wel beter.

Benjamin, die tot dan toe had gezwegen, keek verwonderd op. ‘Bedoel je dat ze misschien naar mij keken?’

Zedd wierp de lange, blonde D’Haraanse generaal een veelzeggende blik toe. ‘Wat ik bedoel is dat ik me afvraag of jullie eigenlijk wel degenen waren die ze bespiedden.’

‘Wij waren de enigen in die kamer,’ zei Cara, weer met een grom in haar stem.

Zedd keek haar met een schuine blik aan. ‘Jullie bevonden je in een van Heer Rahls slaapkamers.’

Opeens flitste er begrip in Cara’s intens blauwe ogen. Terwijl het tot haar doordrong veranderde haar stem van geërgerd in ijzig en nam ze de houding van ondervrager aan, een rol die Mord-Sith net zo goed paste als hun leren uitrusting. Ze keek de tovenaar met half toegeknepen ogen aan.

‘Wil je suggereren dat iemand in die kamer gluurde om te kijken of Heer Rahl daar was?’

Ze had precies begrepen wat Zedd bedoelde.

Zedd haalde zijn magere schouders op. ‘Hangen er spiegels in die kamer?’

‘Spiegels? Nou, ik...’

‘Er zijn twee spiegels in die kamer,’ zei Kahlan. ‘Een hoge tegen de zijwand, op een standaard naast de boekenkast, en een kleinere boven de toilettafel.’

De kamer was een van Richard en Kahlans geschenken aan Cara en Benjamin. Wanneer de Heer Rahl in zijn paleis verbleef, had hij de keuze uit een aantal slaapkamers – een oude veiligheidsmaatregel om moordenaars te slim af te zijn. Waarschijnlijk bezat Richard meer vertrekken in het paleis dan hij ooit had bezocht of waarvan hij het bestaan kende. Richard en Kahlan hadden Cara een van de mooie kamers ter beschikking gesteld voor wanneer zij en Benjamin in het Volkspaleis verbleven. Dat leek niet meer dan logisch, aangezien Benjamin het hoofd van het Eerste Rot was, de bewakers van de Heer Rahl wanneer hij in het paleis vertoefde, en Cara Richard en Kahlans belangrijkste lijfwacht was.

Richard, die in de bossen was opgegroeid, had één slaapkamer meer dan voldoende gevonden. Kahlan dacht er net zo over. Ze hadden ook kamers in het Belijdsterspaleis, in Aydindril, en ook in diverse andere paleizen waren speciale vertrekken voor hen gereserveerd.

Het kon Kahlan weinig schelen welke kamers ze hadden, of waar, zolang zij en Richard maar bij elkaar konden zijn. Ze koesterde zelfs een aantal van haar mooiste herinneringen aan de zomer die ze hadden doorgebracht in het kleine huis dat Richard voor hen had gebouwd in de wildernis van Westland.

Cara was graag bereid geweest de kamer in het paleis te accepteren. Ongetwijfeld voornamelijk omdat hij zo dicht bij Richard en Kahlans kamer was.

‘Waarom wil je weten of er spiegels in de kamer zijn?’ vroeg Benjamin. Ook zijn stem was veranderd. Hij was nu de generaal die verantwoordelijk was voor de Heer Rahls veiligheid in het Volkspaleis.

Zedd trok een wenkbrauw op en wierp de man een strakke, veelzeggende blik toe. ‘Er zijn personen, zo heb ik horen zeggen, die het vermogen bezitten duistere vormen van magie aan te wenden om door spiegels in een andere ruimte te kunnen kijken.’

‘Weet je dat zeker?’ vroeg Richard. ‘Of zijn het maar praatjes?’

‘Praatjes,’ gaf Zedd met een diepe zucht toe. ‘Maar soms blijken praatjes heel betrouwbaar te zijn.’

‘En wie is er tot zoiets in staat?’ Richards stem, vond Kahlan, klonk precies als die van de Heer Rahl die antwoorden verlangt. Wat er ook aan de hand was, het maakte hem prikkelbaar.

Zedd hield zijn handen op. ‘Ik heb geen idee, Richard. Ik kan het in elk geval niet. Ik ben niet bekend met die gave en ik weet niet eens of het wel mogelijk is. Zoals ik al zei, het zijn praatjes die ik heb gehoord, ik spreek niet uit persoonlijke ervaring.’

‘Maar waarom is iemand op zoek naar Heer Rahl en de Biechtmoeder?’ vroeg Cara. Ze leek zich er drukker om te maken dan toen ze nog had gedacht dat iemand haar en Benjamin had bespied.

‘Goeie vraag,’ zei Zedd. ‘Heb je iets gehoord?’

Cara hoefde niet lang na te denken. ‘Nee. Ik heb niets gehoord en niets gezien. Maar ik voelde dat er iemand keek.’

Zedds mond vertrok terwijl hij nadacht. ‘Dan zal ik een schild rond de kamer plaatsen om nieuwsgierige blikken buiten te houden.’

‘Kan dat magische schild ook het resultaat van praatjes tegenhouden?’ vroeg Richard.

Eindelijk was Zedds glimlach weer terug. ‘Dat zou ik niet met zekerheid kunnen zeggen. Ik weet niet of een dergelijke gave echt bestaat en ik weet ook niet of er werkelijk iemand in die kamer stond te gluren.’

‘Nou en of,’ hield Cara vol.

Kahlan spreidde haar handen. ‘Het eenvoudigste wat je volgens mij kunt doen is de spiegels afdekken.’

‘Nee,’ zei Richard op peinzende toon terwijl hij in het atrium staarde, ‘ik denk niet dat we dat moeten doen of een schild rond de kamer moeten plaatsen.’

Zedd zette zijn handen op zijn heupen. ‘En waarom niet?’

‘Als er iemand, op de een of andere manier, in die kamer heeft staan gluren en we bedekken de spiegels of schermen de kamer af, dan kunnen ze het niet nog een keer doen.’

‘Dat is precies de bedoeling,’ zei Kahlan.

‘En dan weten ze meteen dat wij hen in de gaten hebben en komen we nooit te weten waarom ze ons bespieden.’

Zedd stak een lange, magere vinger in zijn warrige, golvend witte haardos en krabde op zijn hoofd. ‘Ik kan je even niet volgen, jongen.’

‘Nou, als degene die daar naar binnen gluurde werkelijk op zoek was naar Kahlan en mij, dan weet die inmiddels wel dat wij daar niet waren. Dus als we de kamer onbeschermd laten en de spiegels onbedekt en Cara vanavond niet weer het gevoel heeft dat ze wordt bespied, dan bevestigt dit dat ze geen belangstelling hebben voor Cara en Benjamin. Als het ze echt om Kahlan en mij te doen is, dan zoeken ze inmiddels elders.’

Kahlan kende Richard goed genoeg om te weten dat er iets berekenends gaande was in zijn hoofd.

Met haar vingers op de ketting die haar Agiel op zijn plaats hield, dacht Cara na. ‘Daar zit wat in. Als ze vanavond niet opnieuw komen gluren, dan wil dat zeggen dat ze waarschijnlijk naar jou en de Biechtmoeder op zoek zijn.’

Zedd maakte een laconiek gebaar. ‘Het kan ook betekenen dat het niet echt is gebeurd en dat je het je hebt ingebeeld.’

‘Hoe komen we erachter wie zoiets kan hebben gedaan? Op die manier in een kamer gluren?’ vroeg Benjamin voordat Cara de kans kreeg te protesteren.

Zedd haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet eens of zoiets wel mogelijk is. Ik heb nog nooit van een magie gehoord die zoiets kan bewerkstelligen, hooguit geruchten. Volgens mij halen we ons van alles in ons hoofd. Laten we vanavond proberen een beetje objectiever te zijn, afgesproken?’

Na een ogenblik zwijgend te hebben nagedacht, knikte Cara. ‘Ik zal vanavond beter opletten. Maar ik heb het me niet verbeeld.’

Aan de manier waarop Richard met een uitdrukkingsloze blik in het atrium stond te staren, zag Kahlan dat hij al aan iets anders dacht. De anderen merkten het ook en wachtten in stilte af wat hij ging zeggen.

‘Heeft iemand van jullie ooit van Kharga Trace gehoord?’ vroeg hij ten slotte.