19

Richard hield zijn mond. Hij was niet in de stemming om ruzie te maken over iets wat gebeurd was en waar niets meer aan te doen viel. In plaats daarvan draaide hij zich om en stapte over de hoge drempel naar de wachtende commandant.

‘De vrouw is dood. Breng me naar de man die hier vanmorgen is binnengebracht, de juwelier, voordat ook hij dood neervalt.’

De commandant keek door de open deur, misschien in de verwachting bloed te zien, en wees met zijn hand. ‘Het is die cel daar, Heer Rahl, aan de andere kant van de gang.’

Even later had hij de buitenste deur al geopend en draaide hij de sleutel om in het slot van de tweede deur. Nadat hij door de kleine opening in de deur had gekeken, trok hij hem open.

Nyda stelde zich voor Richard op en ging als eerste naar binnen, met de lantaarn in haar ene hand en haar Agiel in de andere.

‘Vuile ellendeling!’ riep de man uit terwijl hij op Richard afstormde op het moment dat hij binnenkwam.

Nyda’s Agiel trof hem tegen zijn keel. Hij viel gillend van pijn naar achteren, drukte zijn handen tegen zijn keel en snakte naar adem.

Ditmaal protesteerde Richard niet tegen Nyda’s gebruik van haar Agiel. De man had haar reden genoeg gegeven.

Richard begon zijn geduld te verliezen en verspilde geen tijd meer aan formaliteiten. ‘Je hebt vandaag geprobeerd je gezin te vermoorden. Waarom?’

‘Om wat er met hen gaat gebeuren, daarom.’ Zijn stem klonk nog schor en hees van de Agiel. Zijn ogen puilden uit van woede. ‘Het is uw schuld!’ Tijdens het spreken stroomde er bloed uit zijn mond.

‘En hoe kom je erbij dat het mijn schuld is?’

De man wees met zijn vinger naar Richard. ‘Omdat u niet naar profetie wilt luisteren.’ Hij moest de pijn en het bloed wegslikken. Zijn stem werd zachter, maar zijn woede niet. ‘U vindt uzelf veel te belangrijk om naar profetie te luisteren. U denkt het allemaal beter te weten.’

‘Ik weet heel veel over profetie,’ zei Richard. ‘Het is niet zo eenvoudig als jij schijnt te denken.’

‘Dat is het wel. Ik heb al eerder visioenen van de toekomst gehad en die zijn heel gemakkelijk te begrijpen. En sterker nog, ze komen altijd uit.’

‘Wat voor visioenen heb je dan gehad?’

De man hield nog steeds zijn handen tegen zijn keel. Zijn woede leek iets te bekoelen. Maar voor hij antwoord gaf, wierp hij een argwanende blik op Nyda.

‘Dingen zoals het gevoel dat een klant die ik al een tijd niet had gezien bij me langs zou komen met een opdracht. En dat gebeurde dan ook echt. Eén keer maakte ik een ring voor een rijke man, en terwijl ik eraan bezig was, had ik een voorgevoel dat die man zou sterven voordat de ring af was. De volgende dag overleed hij.’

‘Dat is wat anders,’ zei Richard. ‘Dat zijn kleine dingetjes, kleine voorgevoelens. Dat is iets anders dan profetie.’

‘Maar ze kwamen wel uit. Het waren voorspellingen en ze kwamen uit, precies zoals ik ze had voorvoeld.’

‘Een voorgevoel dat er iemand bij je terug zal komen om iets te bestellen is niet hetzelfde als een visioen dat je ertoe brengt je gezin te willen vermoorden.’

‘Het was geen poging tot moord! Het was een daad van barmhartigheid!’

De man sprong op en greep naar Richards keel. Nyda vloerde hem met haar Agiel. Hij kromp in elkaar op de grond, zijn armen voor zijn borst geslagen, naar adem happend en sidderend van pijn. Zij zette een laars tegen zijn rug en boog zich over hem heen.

‘Nog één keer en je zult de dag berouwen dat je geboren bent. Wanneer ik met je klaar ben, zul je tot het uur van je dood mijn bestaan vervloeken, maar je zult je wel gedragen. Begrepen?’

De man, nog natrillend van de aanraking van de Agiel, knikte hijgend en deed wanhopig zijn best zijn ademhaling weer onder controle te krijgen. Nyda gaf hem een duw met haar laars. Hij viel naar achteren. Uiteindelijk zat hij met zijn rug tegen de muur en keek Richard woedend aan.

‘Mijn gezin wacht onvoorstelbare folteringen omdat u mij hier opgesloten houdt, zodat ik hun geen genadige dood kan bezorgen.’

‘Ik heb alles over dat visioen van jou gehoord. Zelfs als het waar is, blijf jij toch degene die verantwoordelijk zal zijn voor hun pijn, hetzij die van de folteringen, hetzij die van het einde dat jij hun wilde bezorgen, en alleen maar omdat je er nooit bij stil hebt gestaan dat er misschien een andere mogelijkheid is.’

De man knipperde niet-begrijpend met zijn ogen. ‘Een andere mogelijkheid? Wat bedoelt u?’

‘Laten we zeggen dat jij werkelijk gelooft dat je voorgevoel waar is en dat er mannen zullen komen die je vrouw en kinderen martelen om hen te laten vertellen waar jij je goud hebt verstopt.’

‘Het is waar!’

‘Prima, laten we zeggen dat dat zo is. Waarom heb je dan niets gedaan om je gezin te beschermen?’

De man slikte. Hij probeerde nog steeds op adem te komen. ‘Beschermen?’

‘Ja. Als je zoveel om hen geeft, waarom was je eerste gedachte dan niet hen te beschermen? Waarom ben je niet naar iemand toe gegaan – naar het Eerste Rot, naar Nathan de profeet of naar mij?’

‘Niemand zou me hebben geholpen. Niemand zou me hebben geloofd of in staat zijn geweest die moordzuchtige dieven ervan te weerhouden mijn vrouw en kinderen te grijpen. Mijn gezin zal worden gefolterd.’

‘Dat is je eigen schuld.’ Toen de man Richard verbaasd aankeek, vervolgde hij: ‘Die mannen in jouw visioen willen weten waar je goud verborgen is. Je vrouw en kinderen weten dat niet, dus kunnen ze hun dat niet vertellen. De dieven geloven hen niet en proberen de informatie los te krijgen door hen te martelen.’

‘Inderdaad!’ zei de man, nogmaals zijn wijsvinger naar Richard schuddend. ‘Zij zullen martelingen ondergaan en sterven omdat u niet naar het visioen luistert en de waarheid ervan inziet.’

‘Nee, zij zullen dat lot ondergaan omdat jij niet gelooft dat het waar is.’

De man zweeg even, totaal in verwarring. ‘Maar ik geloof wel degelijk dat het waar is.’

‘Als jij werkelijk zou geloven dat jouw visioen waar was, dan had je je vrouw en kinderen alleen maar hoeven vertellen waar je je goud hebt verstopt. Je had hun kunnen vertellen dat het een geheim was, maar dat ze, als iemand ooit zou dreigen hun kwaad te doen, de dieven het goud moesten laten meenemen. Als je dat nu gewoon had gedaan, had je kunnen voorkomen dat het visioen waarheid zou worden. Tenzij je meer waarde hecht aan je goud dan aan je gezin?’

‘Nee! Natuurlijk niet!’

‘Waarom heb je hun dan niet gewoon verteld waar je goud verborgen ligt? Of waarom heb je hen niet ergens anders in veiligheid gebracht, ver weg van het gevaar?’

De man leek oprecht in de war. ‘Ik weet het niet.’

‘Waarom was de eerste gedachte die bij je opkwam niet dat je hen moest beschermen, maar dat je hen moest doden?’

Het gezicht van de man was asgrauw. Hier had hij geen antwoord op.

‘Ik heb soortgelijke dreigementen meegemaakt tegen mensen van wie ik houd,’ zei Richard. ‘Mijn enige gedachte was hoe ik hen kon beschermen, hoe ik de profetie kon verslaan. Uiteindelijk deed ik dat ook. Ik heb hen niet vermoord.’

De man wendde zijn blik af. Zijn zekerheid, zijn overtuiging en zijn woede waren verdwenen.

Maar toen keek hij op en flitste de overtuiging weer in zijn ogen. ‘U zult de oorzaak zijn van hun lijden en hun dood! U houdt mij hier opgesloten terwijl u weet wat er zal gebeuren. Mijn gezin zal onuitsprekelijke folteringen ondergaan omdat u niet toestaat dat ik hen red van folteringen door hun een genadige dood te schenken. U zult schuldig zijn aan hun lijden.

En dat alleen maar omdat u weigert uw plicht aan uw volk te vervullen door naar profetie te luisteren.’

Richard antwoordde niet. Er bestond geen antwoord op waanzin.

De man schoof met zijn rug langs de muur omhoog tot hij stond. Hij keek Richard woedend aan.

‘U verdient het niet de Heer Rahl te zijn. Het zal niet lang duren voordat iedereen dat beseft.’