42

In reactie op zijn zachte kloppen werd de deur voorzichtig op een kier gezet.

‘Abt.’ Ze trok de zware, gebeeldhouwde deuren nu helemaal open. ‘Ik ben zo blij dat u kon komen.’

Ludwig zette zijn randloze hoed af en boog eerbiedig zijn hoofd. ‘Hoe kon ik een uitnodiging weigeren van de mooiste koningin in het paleis?’

Haar zedige glimlachje verzachtte haar autoritaire uitstraling. Het was overdreven vleierij en dat wist zij ook wel. Toch wist ze het te waarderen.

Ze keerde hem de rug toe en leidde hem haar luxueuze appartement binnen, een blik over haar schouder werpend om te zien of hij haar volgde. De met zilverkleurige stof beklede banken lagen vol kleurige kussens. In een klein zitgedeelte stonden een paar lage tafels en een bureau, uitgevoerd in hetzelfde knoestige notenhout. Dubbele deuren aan de andere kant van de kamer leidden naar een terras dat uitkeek over de buitenste rand van het plateau en de inmiddels donkere Vlakte van Azrith in de verte.

Het vertrek, gehuld in zacht kaarslicht, was een koningin waardig, maar hoe luxueus haar kamers ook waren, ze waren niet beter dan de zijne. Dat zei hij echter maar niet.

‘Neem plaats, abt,’ zei ze, terwijl ze op weg naar een van de banken over een prachtig tapijt schreed.

‘Alstublieft, noemt u mij toch Ludwig.’

Ze keek weer over haar schouder, wederom met dat zedige glimlachje.

‘Goed, Ludwig.’

Haar kastanjebruine haar was hoog opgemaakt en was vastgestoken met een met edelstenen bezette kam. Voor elk oor hingen een paar lange krullen en haar vlekkeloos gladde, sierlijke hals was geheel onbedekt.

Ze nam plaats op het randje van de bank. De split in de voorzijde van haar lange japon kwam net hoog genoeg om hem een blik te gunnen op haar blote knieën, die ze tegen elkaar drukte toen ze naar voren leunde om een wijnkaraf te pakken.

‘Waar wenste u mij over te spreken, koningin Orneta?’

Ze klopte even naast zich op de bank om hem uit te nodigen bij haar te komen zitten. ‘Als ik jou Ludwig mag noemen, noem mij dan maar Orneta.’

Hij ging zitten, maar zorgde er wel voor een gepaste afstand tussen hen te bewaren. ‘Zoals je wenst, Orneta.’

Ze schonk twee glazen rode wijn in en reikte hem er een aan.

‘Een koningin die wijn serveert?’

Ze glimlachte terug. ‘De bedienden hebben vrij gekregen en zijn naar huis gestuurd. Ik vrees dat wij helemaal alleen zijn.’

Ze tikte met haar glas even het zijne aan.

‘Op de toekomst en onze kennis ervan,’ zei ze.

Hij nam pas een slokje toen zij het ook deed. Hij had een voorliefde voor goede wijn en werd niet teleurgesteld.

‘Een interessante keuze voor een toost, moet ik zeggen.’

‘Je vroeg waarom ik je wilde spreken. Deze toost is de reden. Ik wilde je spreken over profetie.’

Ludwig nam een iets grotere slok. ‘Wat is daarmee?’ vroeg hij ten slotte en hij deed zijn best om onschuldig verbaasd te klinken.

Ze maakte een nonchalant handgebaar. ‘Ik vind profetie heel belangrijk.’

Hij boog zijn hoofd. ‘Zoiets meende ik al te begrijpen tijdens die lunch een paar dagen geleden, toen de Biechtmoeder ons allemaal dreigde te onthoofden omdat wij er meer van wilden weten. Ik vond het heel indrukwekkend zoals je daar voor je mening uitkwam. Niemand zal het je kwalijk nemen dat je je uiteindelijk gewonnen gaf toen je met de dood werd bedreigd.’

Ze glimlachte, maar ditmaal was de glimlach eerder berekenend dan bescheiden. ‘Een list, dacht ik zo.’

‘Echt waar?’ Ludwig leunde naar haar toe. ‘Denk je dat het allemaal gespeeld was?’

Orneta haalde haar schouders op. ‘Op dat moment dacht ik dat beslist niet en liet ik me, net als iedereen, meeslepen door de emotie en alles wat er gebeurde.’

‘Het was een afschuwelijk moment, zonder enige twijfel.’ Hij nam nog een slokje. ‘Maar inmiddels denk je er anders over?’

De koningin nam de tijd voor haar antwoord. ‘Ik ken de Biechtmoeder al heel erg lang. Let wel, niet persoonlijk, maar ik kom zelf uit het Middenland. Voor de oorlog, voor het ontstaan van het D’Haraanse Rijk, werd het Middenland geregeerd door een Centrale Raad en die Centrale Raad werd voorgezeten door de Biechtmoeder, dus heb ik in het verleden vaker met haar te maken gehad. Ze was nooit onberekenbaar, of wreed. Onverzettelijk, ja, dat wel. Maar rancuneus, nee.’

‘Dus jij vond het niet typisch iets voor haar?’

‘Natuurlijk niet. We hebben zo lang oorlog gevoerd. Ik ken haar als absoluut meedogenloos ten opzichte van de vijand. Elke nacht stuurde zij het hoofd van de speciale strijdkrachten, kapitein Zimmer, erop uit om de kelen van de vijand door te snijden terwijl die lag te slapen. De volgende ochtend wilde ze dan de oren zien die hij had verzameld en aan een touwtje had geregen.’

Ludwig trok zijn wenkbrauwen op en probeerde de indruk te wekken lichtelijk gechoqueerd te zijn.

‘Maar ik heb nooit meegemaakt dat zij haar eigen mensen, onschuldige mensen of goede mensen wreed behandelde. Ik heb haar haar leven zien wagen om een kind te redden dat ze niet eens kende. De hoofden afhakken van iedereen die op de receptie aanwezig was, zou een vrij hardvochtige manier zijn geweest om haar onderdanen een lesje te leren. Zoiets is gewoon niets voor haar, tenzij ze er een bijzonder goede reden voor had.’

Ludwig slaakte een diepe zucht. ‘Jij kent haar beter dan ik. Ik geloof je op je woord.’

‘Wat ik wil weten is waarom ze zo’n extreme maatregel noodzakelijk achtte.’

‘Wat bedoel je?’

‘Het was een behoorlijk extreem stukje toneel en heel erg overtuigend, in elk geval tot ik er beter over na ging denken. Volgens mij heeft ze het gedaan omdat zij en Heer Rahl iets voor ons verborgen houden.’

Ludwig fronste. ‘Verborgen houden? Wat dan?’

‘Profetie.’

Hij besloot nog maar een slok te nemen in plaats van iets te zeggen, om haar de kans te geven verder te gaan met het uiteenzetten van haar theorieën.

‘Ik heb gevraagd of je bij me langs wilde komen omdat ik heb gehoord dat jij iets met profetie te maken hebt.’

Hij glimlachte. ‘Ja, zo zou je het kunnen noemen.’

‘Dus profetie is iets wat in jouw land wordt gerespecteerd?’

‘In het gewest Fajin. Daar kom ik vandaan. De bisschop...’

‘De bisschop?’

‘Hannis Arc. Bisschop Hannis Arc is de vorst van Fajin.’

‘En hij vindt profetie belangrijk?’

Ludwig schoof nog iets dichter naar haar toe en boog zich vertrouwelijk naar voren. ‘Natuurlijk. Dat vinden wij allemaal. Ik verzamel profetieën voor hem, zodat hij zich erdoor kan laten leiden bij het besturen van ons land.’

‘Dat zouden Heer Rahl en de Biechtmoeder ook moeten doen.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik vind van wel.’

Ze schonk hem nog wat wijn in. ‘Ik ook.’

‘Jij bent een verstandig vorstin, Orneta.’

Ditmaal was zij degene die zuchtte. ‘Verstandig genoeg om te weten dat profetie van groot belang is.’ Ze legde een hand op zijn arm. ‘Het is een grote verantwoordelijkheid om een volk te leiden. Het geloof in profetie kan soms heel eenzaam zijn.’

‘Het spijt me dat te horen – dat je zo alleen staat in je geloof in profetie, bedoel ik. Dus je hebt geen koning aan je zijde?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Nee. Toen ik achter in de twintig was, heb ik, na jarenlang voor mijn functie te zijn klaargestoomd, de troon bestegen en sindsdien is mijn plicht mijn enige metgezel. Dat maakt het lastig om... nu ja, om tijd voor mezelf te vinden en voor iemand die mijn geloof deelt.’

‘Dat is erg jammer. Ik denk dat de Schepper ons het vermogen om lief te hebben met een reden heeft gegeven, net zoals Hij een reden had om ons profetie te geven.’

Ze fronste. ‘Ja, ik heb gehoord dat je hier ook met anderen over hebt gesproken, over jouw overtuiging dat profetie in verband staat met de Schepper en toch aanbid je de Schepper niet. Dat lijkt tegenstrijdig.’

Ludwig nam een slok om zichzelf de tijd te geven zijn gedachten te ordenen.

‘Heb je ooit met de Schepper gesproken?’

Ze lachte en zette haar vingertoppen tegen haar borst. ‘Ik? Nee, Hij heeft nooit de tijd genomen tot mij te spreken.’

‘Precies.’

Haar lach stierf weg. ‘Precies?’

‘Ja. De Schepper heeft alles geschapen. Alle bergen, de zeeën, de sterren aan de hemel. Hij heeft het leven zelf geschapen en alles wat leeft.’

Ze werd nu ernstig en boog zich naar hem toe. ‘Ga verder.’

‘Kun je je een wezen voorstellen dat al die dingen kan? Ik bedoel, zeg nu zelf, kun je je een wezen als de Schepper voorstellen? Een wezen dat alles heeft geschapen en dat elke dag opnieuw ontelbare nieuwe levens blijft scheppen? Elk nieuw grassprietje, elke nieuwe vis in de zee, elk nieuw zieltje dat ter wereld komt. Hoe kunnen wij, eenvoudige mensen, ons zo’n wezen voorstellen? Dat kan niemand van ons. Wij hebben geen referentiepunten voor een schepping van een dergelijke kosmische omvang. Daarom zeg ik dat de Schepper boven alles staat wat jij en ik ons ooit zullen kunnen voorstellen.’

‘Daar zit wel iets in.’

Om zijn woorden te benadrukken tikte hij met zijn vinger tegen zijn slaap. ‘Dus als onze kleine menselijke geest niet in staat is zich een dergelijk wezen voor te stellen, hoe kunnen wij Hem dan kennen? Of veronderstellen dat Hij ieder van ons persoonlijk kent? En als wij Hem onmogelijk kunnen kennen, waar halen wij dan de euvele moed vandaan Hem te aanbidden? Hoe kunnen wij weten dat Hij door ons aanbeden wenst te worden? Waarom zou Hij? Verlang jij ernaar te worden aanbeden door mieren?’

‘Zo heb ik het nog nooit bekeken, maar ik begrijp wat je bedoelt.’

‘Daarom heeft Hij nooit tegen jou – of iemand van ons – gesproken. De Schepper is alles. Wij zijn niets. Wij zijn stofdeeltjes die Hij tot leven wekt en wanneer wij vervolgens sterven, verworden onze stoffelijke overschotten weer tot stof. Waarom zou Hij tot ons spreken? Zou jij je verlagen om met een stofje te praten?’

‘Dus jij denkt dat de Schepper niets om ons geeft? Dat wij voor Hem niets anders zijn dan nietige stofjes?’

‘Waar ik vandaan kom, geloven wij dat de Schepper wel degelijk om ons geeft, maar in algemene zin – wij zijn tenslotte Zijn Schepping – en daarom spreekt Hij wel tot ons, alleen niet rechtstreeks.’

Ze ging helemaal op in zijn verhaal, legde haar hand op zijn arm en schoof nog wat dichter naar hem toe.

‘Dus jij denkt dat Hij werkelijk om ons geeft? En dat Hij op de een of andere manier tot ons spreekt?’

‘Ja, door middel van profetie.’

Even was het doodstil in de kamer.

‘Profetie is de Schepper die tot ons spreekt?’

‘In zekere zin.’ Hij liet zijn tong even over zijn lippen glijden en leunde naar haar toe. ‘De Schepper heeft alles geschapen. Hij heeft het leven zelf geschapen. Denk je dan niet dat Hij interesse heeft voor Zijn eigen Schepping?’

‘Ja, maar je zei dat Hij niet tot ons spreekt.’

‘Niet rechtstreeks, niet persoonlijk, maar in zekere zin spreekt Hij wel degelijk tot ons. Hij heeft het leven geschapen en daarbij heeft Hij aan sommigen de gave van magie geschonken – als een manier voor de mensheid om Hem te kunnen horen. Hij weet alles – alles wat ooit gebeurd is en alles wat nog gaat gebeuren. Door deze gave van de magie die Hij de mensheid heeft geschonken, geeft Hij ons profetie als een soort leidraad.’

Orneta nam nog een slok wijn en dacht over zijn woorden na. Even later keek ze hem weer aan.

‘Waarom denk je dan dat Heer Rahl en de Biechtmoeder niet willen dat wij de profetieën kennen die de Schepper ons zelf als leidraad heeft gegeven? Zij zijn per slot van rekening allebei begaafd.’

Ludwig trok vragend zijn wenkbrauwen naar haar op. ‘Ja, waarom eigenlijk?’

Haar frons werd dieper. ‘Wat wil je daarmee zeggen?’

Hij bleef even naar haar zitten kijken. Ze was een erg aantrekkelijke vrouw. Een beetje mager, maar beslist appetijtelijk.

 ‘Orneta, wie zou er nu belang bij hebben dat wij de adviezen niet te horen krijgen die de Schepper de mensheid geeft om ons te helpen gevaren in ons leven te vermijden? Adviezen die ons helpen overleven?’

Ze staarde een ogenblik peinzend voor zich uit. Toen leek haar opeens een lichtje op te gaan. Ze keek hem met grote ogen aan.

‘De Wachter van de onderwereld...’ fluisterde zij.