37

Mohler keek niet in de kalme, blauwe ogen van de vrouw die naast de deur de wacht hield en naar hem stond te kijken toen hij de deur opentrok. Slechts weinig mensen konden de moed opbrengen om haar aan te kijken. Hannis Arc liep terug naar zijn bureau terwijl de oude klerk op zijn weg naar buiten de zware, met ijzer beslagen eiken deur achter zich dichttrok.

Terwijl hij de plooien van zijn donkere gewaad onder zijn benen trok om in zijn grote leren stoel aan het bureau te gaan zitten, hield hij vanuit zijn ooghoeken de zeven binnengekomen huisgeesten in de gaten, die steeds dichterbij gleden.

Hun losse, golvende gewaden hadden een blauwige gloed met een lichte, vluchtige glinstering erin. Ze bewogen zich met een vloeiende gratie, hun gewaden waren voortdurend in beweging, zodat het leek of ze ergens anders waren, in een etherische wereld waarin het altijd zachtjes waaide.

Van een afstandje leken ze stuk voor stuk de bevalligste wezentjes die ooit hadden bestaan. Ze leken zowel van lucht en licht gemaakt te zijn als van vlees en bloed. Hij vond dat ze eruitzagen als goede geesten.

Maar hij wist dat ze allesbehalve dat waren.

Zes van hen zweefden samen, als kurken in een vijver, en keken van een afstandje toe hoe de zevende naar de andere kant van het bureau gleed.

Toen de geest zich naar voren boog, kon hij eindelijk voorbij de kap kijken die ze op haar hoofd droeg en zag hij de gerimpelde, pokdalige huid, de bultige blauwe aderen, de wratten en open zweren op haar verwrongen gezicht, de uitgezakte huidkwabben, de ogen met de kleur van ranzig eigeel. Haar boosaardige lachje beloofde dat zij hem ondraaglijke pijnen kon laten lijden als ze daar zin in had.

Hannis Arc was totaal niet onder de indruk. Hij was eerder verontwaardigd dat ze zich zo weinig respectvol toonde. Hij deed geen poging zijn ongenoegen te verhullen.

‘Heeft Jit de taken die ik haar heb gegeven uitgevoerd?’

De huisgeest legde een knoestige hand op het bureau en boog zich naar hem toe. Met de lange, kromme nagels, de gerimpelde, eeltige huid en knobbelige vingers leek haar hand meer op een klauw.

Ze kwam zo dicht bij hem dat de meeste mensen de schrik om het hart zou zijn geslagen, zo dichtbij dat ze een slachtoffer had kunnen verlammen van angst. Hannis Arc schrok net zomin van haar verschijning als zij van de zijne.

Haar stem klonk als een streling over zijde. ‘Je waagt het om eisen aan ons en aan onze meesteres te stellen?’

Met een snelle armbeweging liet Hannis Arc met alle kracht die hij in zich had zijn mes op de tafel neerkomen en spietste de misvormde hand van de huisgeest aan het tafelblad. Ze slaakte een ijselijke kreet die niet alleen het glas in alle vitrinekasten dreigde te laten barsten, maar ook de stenen muren. Hij kon zich voorstellen dat zo de kreten klonken van diegenen die werden meegesleurd naar de duisterste dieptes van de onderwereld. Het was een tot leven gekomen nachtmerrie.

De andere zes zwaaiden woedend met hun armen, als vlaggen in een storm. Ze doken op hun metgezel af, vol ongeloof dat zij werkelijk vastzat en ratelden hun verbijstering tegen elkaar in een taal die nog het meest deed denken aan het geluid van de brekende botjes van kleine vogeltjes.

‘Verbaasd?’ Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Verbaasd dat het mes van een gewoon mens je kan verwonden?’

Ze trok en rukte in het wilde weg aan haar hand die door het mes aan het tafelblad werd vastgepietst en slaakte nogmaals een kreet die hard genoeg was om de doden te wekken. Ze krulde haar blauwzwarte lippen op in een grauw en leunde naar voren om hem haar puntige hoektanden te laten zien. Het hielp niets.

Het zware bureau rammelde en wiebelde en de poten kwamen telkens een stukje van de grond wanneer ze een ruk aan haar arm gaf, in een vergeefse poging zich los te trekken. De andere zes voelden met haar mee en zweefden kronkelend om haar heen. Toen ze haar vastgrepen om te proberen haar los te trekken schoot er uit het mes een bliksemflits die ze dwong haar los te laten.

‘Wat heb je gedaan?’ schreeuwde degene die vastzat.

‘Ik heb je vastgeprikt aan het bureau. Dat zie je toch?’

‘Maar hoe!’

‘Dat lijkt me nu niet je grootste zorg. Je grootste zorg op dit moment is dat je zult moeten begrijpen dat ik niet zomaar iemand ben en dat het in je eigen belang is mij heel veel respect te tonen. Zoals je inmiddels hebt ontdekt, beschik ik over vermogens om arrogante kleine hagedissenvreters zoals jullie een lesje te leren. En datzelfde geldt voor jullie meesteres.’

Er sprak verwarring uit haar haatdragende blik.

Hannis Arc glimlachte humorloos. ‘Heeft de Haagvrouw jullie dat niet verteld toen ze jullie onder de grond vandaan haalde om haar te dienen? Waarschijnlijk’ – zijn glimlach werd breder – ‘had ze daar haar redenen voor. Misschien waren jullie met z’n zevenen daar niet belangrijk genoeg voor.’

‘Hier zul je voor boeten,’ siste ze hem toe.

‘Ik heb je net verteld dat je me met meer respect moet behandelen en in plaats daarvan bedreig je me?’ Hij boog zich tot vlak voor de huisgeest, keek in haar woeste ogen en greep intussen de steel van de halvemaanvormige bijl die naast zijn rechterbeen tegen het bureau stond. ‘Dat vergrijp kost je je hand. Waag het mij nog een keer te bedreigen en het kost je je leven.’

De bijl maakte één snelle, machtige zwaai. Hij boorde zich diep in het tafelblad, waar hij vast bleef zitten, en hakte de hand van de huisgeest bij de pols af. Eindelijk bevrijd, draaide zij zich gek van pijn vliegensvlug om en schoot weg, waarbij ze blindelings tegen de stenen muren knalde, een lessenaar met een boek omstootte en het glas in een van de vitrinekasten verbrijzelde.

De kronkelende hand werd nog steeds vastgehouden door het mes, maar de pols eindigde nu tegen het bijlblad, dat diep in het tafelblad stak.

‘O, kijk eens, je bent wat van je kostbare bloed verloren,’ zei hij spottend. ‘Dat is nou echt zonde.’

De zes anderen trokken zich terug tot op veilige afstand, of wat zij meenden dat een veilige afstand was, heel erg op hun hoede en bang om overhaast te reageren.

Toen de gewonde huisgeest bleef staan, met haar overgebleven hand het stompje aan het uiteinde van haar arm omklemde en hem woest aankeek, wenkte Hannis Arc haar met zijn wijsvinger om terug te komen. Aarzelend kwam ze naar het bureau. Woede en angst verwrongen haar toch al groteske gelaatstrekken. Het viel hem op dat ze hem, ondanks haar woede, ondanks haar aarzeling, toch gehoorzaamde.

Het deed hem genoegen te zien dat ze al wat meer respect voor hem begon te krijgen.

‘Waag het niet mij ooit nog eens te bedreigen,’ waarschuwde hij haar op dodelijke toon. ‘Heb je dat begrepen?’

Ze keek naar haar afgehakte hand, die vastzat aan het bureau. ‘Ja,’ beet ze hem toe.

‘En dan wil ik nu antwoord op mijn vraag. Heeft je meesteres haar opdrachten uitgevoerd?’

‘Zij bespiedt degene die jij haar hebt verzocht te bespieden. Ze wacht nog steeds op degene die zij heeft opgeroepen. De honden jagen hem op en zullen hem bij haar brengen.’ Ze hief haar enig overgebleven hand en wees naar hem. ‘Zodra ze hem heeft, zit haar werk erop en heeft ze niets meer met jou te maken.’

‘Ze leeft in mijn land en ze doet precies wat ik zeg en wanneer ik het zeg, anders zal ik haar niet langer beschermen.’

‘Jit heeft van jou geen bescherming nodig.’

‘Zonder mijn hulp zou Kharga Trace haar geen bescherming bieden tegen de halfmensen. Dan zou ze binnen de kortste keren in hun stoofpotten verdwijnen. Jullie allemaal trouwens.’

De huisgeest zweeg even en nam hem nauwlettend op. ‘De halfmensen? De halfmensen bestaan niet. Ze zijn niks anders dan een vaag gerucht uit lang vervlogen tijden.’

‘O, reken maar dat de halfmensen bestaan. Wist je trouwens dat ze heel bijzondere wapens maken? Wapens die kunnen worden gebruikt tegen de doden?’

‘Pfff. Kletspraat, meer niet.’

Hij trok een wenkbrauw op. ‘En wie denk je dat het mes heeft gemaakt waarmee ik jouw hand aan het tafelblad heb gespietst?’

De duistere blik van de huisgeest ging naar het mes dat haar afgehakte hand vastpinde, waarna ze hem weer moordzuchtig aankeek. Ze slikte haar eerste reactie in en nam in plaats daarvan een uitdagende houding aan.

‘De halfmensen vormen geen bedreiging voor ons of onze meesteres. Ook al zouden ze bestaan, dan zitten ze toch nog steeds vast achter de noordmuur, net als de afgelopen duizenden jaren.’

Hannis Arc toonde haar een glimp van een glimlach. ‘Niet meer.’

De huisgeest trok haar bovenlip op. ‘Ook dat is gelogen,’ gromde ze. ‘De halfmensen zijn niet in staat om door de noordmuur heen te breken.’

‘Dat was ook niet nodig. Ik ben zelf naar de andere kant van de muur gegaan, waar ik me onder hen heb begeven en met hen heb gesproken. Zij hebben mij aangehoord en uiteindelijk besloten mij te aanvaarden als hun soevereine heer. En toen heb ik de poorten voor hen geopend. Nu jagen zij in het Duistere Land... maar ik vertel hun waar ze mogen jagen en op wie.’

Ze bleef hem een ogenblik aankijken. ‘Je vergist je als je denkt de halfmensen in de hand te kunnen houden.’

‘De enige die zich druk zou moeten maken om vergissingen is Jit.’

‘Jit kan heel goed voor zichzelf zorgen,’ siste de huisgeest. ‘Zij heeft jouw bescherming niet nodig, en wij ook niet. De halfmensen komen heus niet in de Trace. Ze zouden net zo bang zijn voor Jit als voor de muur. Ze zouden er geen stap durven zetten.’

De andere zes zweefden dichterbij om haar woorden kracht bij te zetten.

‘Zijn jullie ooit achter de noordmuur geweest?’ Hij wist dat dit niet zo was. De muur werkte twee kanten op – dat deed hij al duizenden jaren. ‘Jullie hebben geen idee waar zij bang voor zijn, en waarvoor niet. Maak niet de vergissing te denken dat je dat wel weet.’

Hannis Arc trok met een ruk de bijl uit het bureau en gebaarde ermee.

‘Zij komen niet in Kharga Trace, maar dat is alleen omdat ik hun heb verteld daar weg te blijven. Als ik hun de kans zou geven, zouden ze maar wat graag komen... vooral als ik hun al jullie afgehakte ledematen zou geven voor hun stoofpotten.’

De zeven deinsden tegelijk achteruit en hielden wijselijk hun mond.

‘Jullie allemaal, inclusief de Haagvrouw, de bevolking van het Duistere Land en de halfmensen van achter de noordmuur, zijn mijn onderdanen. Jullie leven onder mijn heerschappij. En jullie zijn mij allemaal trouw verschuldigd, als jullie tenminste de privileges willen blijven genieten die jullie daarvoor in ruil krijgen.’

Een van de zeven kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen. ‘Welke privileges?’

Hannis Arc keek haar met een schuine blik aan. ‘Het privilege dat jullie toestaat te leven, natuurlijk.’

Geen van de zeven hoefde te vragen wat hij daarmee bedoelde.

‘Zeg maar tegen Jit dat ze beter kan doen wat haar wordt opgedragen. Vertel het haar maar precies zoals ik het heb gezegd. En vertel haar dat ze ervoor moet zorgen dat haar huisgeesten gepast respect tonen voor haar vorst, omdat jullie anders straks geen van allen meer handen over hebben om haar te voeden.’

Ze deinsden nog wat verder achteruit. De angst was nu duidelijk van hun gezichten te lezen.

Opeens draaiden ze zich om om te vertrekken. ‘Wij zullen doen wat je ons opdraagt, bisschop,’ zei de handloze. ‘Wij zullen je woorden overbrengen aan onze meesteres.’

‘Dat is jullie geraden.’

Hannis Arc keek toe hoe ze als rook omhoogkringelden en wegglipten door de kieren rond de zware deur. Net als Mohler vóór hen zorgden zij ervoor in het voorbijgaan niet in de ogen van de vrouw te kijken die daar op wacht stond.

Hannis Arc laaide nog steeds van woede. Hij zou het onrecht rechtzetten. De geest van zijn vader zou vanuit zijn heilige plek in het schimmenrijk toekijken hoe zijn zoon eindelijk wraak nam op het Huis Rahl.

Er ging een nieuwe tijd aanbreken voor D’Hara, in meer dan één opzicht. Eindelijk zou er een eind komen aan het donkere tijdperk onder het Huis Rahl.

Richard Rahl zou zijn greep op de macht verliezen. Hij stond op het punt om alles te verliezen. Daar zou Hannis Arc voor zorgen. En wanneer dat gebeurde, zou een angstig volk om een nieuwe leider roepen.

Eindelijk zou het recht zegevieren.

Hannis Arc trok het mes uit het bureau. De inmiddels slappe hand zat er nog steeds aan vast. Toen hij het in de richting hield van de vrouw bij de deur, kwam zij naar het bureau.

‘Ruim dit even voor me op, wil je?’

Toen zij het mes wilde aanpakken, trok hij het opeens terug. ‘Nee, ik heb een beter idee.’ Hij gebaarde ermee. ‘Leg het maar in die vitrinekast, daar, zodat bezoekers het kunnen zien.’

De in rood leer geklede vrouw glimlachte grimmig. ‘Natuurlijk, Heer Arc.’