7

Onderweg naar de grote zaal zocht Richard de menigte af, op zoek naar de man over wie Cara hem had verteld. Kahlan stak haar arm door de zijne en leunde dicht tegen hem aan terwijl ze samen achter Cara en haar kersverse echtgenoot aan liepen.

‘Ik weet dat je veel aan je hoofd hebt, Richard,’ fluisterde Kahlan tegen hem, ‘maar laten we niet vergeten dat dit feest voor Cara en Benjamin is en dat zij er later met plezier op moeten kunnen terugkijken.’

Richard glimlachte. Hij begreep wat ze bedoelde. Feesten leken hun om de een of andere reden nooit goed af te gaan, en dat was al zo vanaf het allereerste feest waar hij haar mee naartoe had genomen. Ze waren zelfs meer dan eens uitgelopen op complete rampen. Maar dat was geweest tijdens de lange strijd om de oorlog te overleven.

‘Je hebt gelijk.’ Hij stootte haar zachtjes aan en bracht zijn gezicht vlak bij het hare. ‘Wat zijn ze samen een mooi stel, hè?’

‘Zo ben je weer de Richard van wie ik zo houd,’ fluisterde ze glimlachend.

De enorme zaal was gevuld met het geroezemoes van mensen die zich te goed deden aan het banket. De mensen verdrongen zich voor de tafels die waren beladen met alle mogelijke soorten voedsel, terwijl paleispersoneel in hemelsblauwe gewaden tussen de mensen door liep met schalen vol kleinere hapjes.

De blauwe kleur van hun kleding was Cara’s keuze geweest. Richard had haar niet naar de reden gevraagd, maar vermoedde dat ze blauw had gekozen omdat het geen kleur was die door Mord-Sith werd gedragen. Hij was allang blij dat ze iets moois had uitgekozen.

‘Toe maar,’ zei hij tegen Cara. Met een zacht duwtje in haar rug stuurde hij haar in de richting van de mensen die waren gekomen om haar en Benjamin geluk te wensen. Toen Cara zich in de mensenmassa begaf, deed het hem goed te zien hoe ze hem over haar schouder toelachte. De wonderen waren de wereld nog niet uit.

Terwijl hij Benjamin en Cara vriendelijk de warme gelukwensen in ontvangst zag nemen van alle mensen uit verre en nabije landen die om hen heen kwamen staan, luisterde hij slechts met een half oor naar Kahlan en Zedd, die met elkaar stonden te praten. Zedd vertelde haar over de wederopbouw van Aydindril, over de herstelwerkzaamheden die waren afgerond aan het Belijdsterspaleis, waar Kahlan was opgegroeid, en over alle bedrijfjes die er waren teruggekeerd.

‘Heerlijk om te horen hoe levendig Aydindril weer is geworden,’ zei Kahlan. ‘Richard en ik kunnen niet wachten om er weer eens naartoe te gaan.’

Hoewel er honderden vrouwen rondliepen, allemaal in hun mooiste japonnen, vond Richard er niet één zo adembenemend mooi als Kahlan. Haar witte Biechtmoederjurk, met een vierkante halslijn en elegant in zijn eenvoud, benadrukte haar volmaakte figuur. Haar lange, donkere haar leek er nog voller en dikker door en haar groene ogen leken nog betoverender.

Hoewel hij haar een van de mooiste vrouwen vond die hij ooit had gezien, was het de intelligentie in haar oogopslag die Richard vanaf de allereerste keer dat hij haar had aangekeken had geboeid. In de daaropvolgende jaren, waarin hij haar steeds beter had leren kennen en van haar was gaan houden, had zij hem nooit reden gegeven te twijfelen aan zijn eerste indruk van wat hij in die ogen had gezien. Elke ochtend wakker te mogen worden om in die groene ogen te kijken, gaf hem het gevoel in een droom te leven.

‘Het is geweldig om de levendigheid en de voorspoed te zien,’ zei Zedd, ‘maar ik zeg je, Kahlan, de handel in profetie is me een doorn in het oog.’

Richard keek zijn grootvader aan. ‘De handel in profetie? Waar heb je het over?’

Terwijl hij over zijn antwoord nadacht, streek Zedd met een vinger langs zijn hoekige kaaklijn. ‘Sinds de oorlog is afgelopen en de mensen weer zijn teruggekeerd naar Aydindril, hebben er zich ook alle mogelijke zogenaamde profeten gevestigd. De mensen luisteren net zo graag naar voorspellingen als naar roddelverhalen.

Sommige mensen willen weten of ze ooit de liefde zullen vinden. Sommigen of hun winkel of bedrijf succesvol zal zijn. Sommigen geloven dat de toekomst een en al kommer en kwel is en willen de voortekenen horen van alle verschrikkelijke dingen die er te gebeuren staan. Sommigen willen zelfs voorspellingen horen over het einde van de wereld en horen in vervoering aan hoe de voortekenen zich aankondigen.’

Richard wist niet wat hij hoorde. ‘Voortekenen? Welke voortekenen?’

‘O, je weet wel, zoals die keer dat er ’s nachts drie ringen rond de volle maan stonden. Of dat het voorjaar dit jaar zo laat is. Of dat het bij de vorige volle maan niet vroor. Dat soort malle dingen.’

‘O,’ zei Richard, blij te horen dat het alleen maar om van die typische einde-der-tijdenwaarschuwingen ging die altijd de kop opstaken rond gebeurtenissen als een zonsverduistering of bij het wisselen van de seizoenen. Vaak waren het doodgewone gebeurtenissen die met elkaar werden verweven tot voortekenen van de ophanden zijnde ondergang van alle leven op aarde.

Veel mensen leken nu eenmaal een soort innerlijke behoefte te hebben om te geloven dat de wereld in de een of andere catastrofale ramp ten onder zou gaan. Meestal in de zeer nabije toekomst.

Zedd vouwde zijn handen op zijn rug. ‘Iedereen lijkt te willen weten wat de toekomst voor hem in petto heeft. Iedereen lijkt zich de laatste tijd bezig te houden met profetie en het doorgeven van profetie – of zelfs de handel erin.’

Er verscheen een ongeruste blik in Kahlans groene ogen. ‘Ik kan me niet herinneren dat er in Aydindril in profetie werd gehandeld. Ik heb het elders wel op kleine schaal zien gebeuren, maar niet zoals jij zegt in Aydindril.’

‘Inmiddels dus wel. Het lijkt wel of er op elke straathoek iemand profetieën en toekomstvoorspellingen staat aan te bieden. Voor iedereen die zijn toekomst wil weten, zijn er weet ik niet hoeveel mensen die beweren te weten wat er gaat gebeuren.’

Richard kwam wat dichter bij Kahlan staan. ‘Zo is het toch altijd geweest? Mensen hebben altijd in de toekomst willen kijken.’

‘Niet zoals nu. Er bestaat een groeiende handel in profetie en steeds meer mensen zijn bereid ervoor te betalen en kunnen vervolgens niet wachten om de waarschuwingen die zij te horen krijgen weer door te vertellen. De stad is een heksenketel van voorspellingen en profetieën geworden en dat levert weer materiaal op voor allerlei sterke verhalen. Ik moet eerlijk zeggen, Richard, dat ik het een zorgelijke ontwikkeling vind.’

Toen een dienaar in een blauw gewaad naar hen toe kwam en hun met een buiging een dienblad voorhield, pakte Kahlan een glas. Ze nam een slokje en richtte toen haar aandacht weer op Zedds verhaal.

‘Nu de oorlog ten einde is, lopen mensen niet meer rond met die voortdurende angst. Ze zijn eraan gewend in angst te leven en wenden zich waarschijnlijk tot angstaanjagende toekomstvoorspellingen om dat knagende gevoel van ongerustheid te voeden nu de echte zorgen uit de wereld zijn.’

Richard legde de palm van zijn linkerhand op zijn zwaardknop en sloeg een drankje af dat hem werd aangeboden. Sinds de eerste dag van de afgelopen winter had hij het zwaard niet meer getrokken. Hij zou blij zijn als dat nooit meer nodig zou zijn.

‘Kahlan heeft gelijk. De mensen hebben jarenlang in de voortdurende angst geleefd dat hun laatste uur geslagen had. Nu de oorlog dan eindelijk is afgelopen, ontwaken ze elke dag in het besef dat ze wel degelijk een toekomst hebben – een echte toekomst. En nu willen ze weten wat die toekomst hun te bieden heeft. Ik zou liever zien dat ze hun eigen toekomst creëren, levens opbouwen uit hun dromen, maar ik denk dat velen geloven dat het lot geheimen voor hen heeft en dat profetieën die kunnen onthullen.’

Zedd wuifde een dienaar weg. ‘Dat zou kunnen.’ Hij bleef een tijdje naar de menigte staan kijken die door de grote zaal krioelde. ‘Maar toch heb ik het gevoel dat er meer aan de hand is,’ voegde hij er binnensmonds aan toe.

Kahlan glimlachte. ‘Zie je nu wel? De oorlog is voorbij en zelfs jij kunt niet ophouden met piekeren. Jij doet precies hetzelfde als zij. Je moet je een beetje ontspannen. Het is vrede.’

‘Vrede,’ snoof Zedd. Hij keek hen met een ijzige blik aan. ‘Er is niets zo gevaarlijk als vrede.’

Richard hoopte dat Zedd het bij het verkeerde eind had en dat hij, zoals Kahlan had gezegd, er zo aan gewend was zich zorgen te maken dat hij in oude gewoonten verviel. Hij had wel een idee hoe Zedd zich moest voelen. Ook al was het vrede, toch maakte ook hij zich onwillekeurig zorgen.

Richard was ongerust over wat Cara had gezegd, dat ze zich bespied had gevoeld. Ook maakte hij zich zorgen over het feit dat de voorspelling van de oude vrouw, Sabella, exact dezelfde bleek te zijn als de voorspelling in het boek Eindnoten. Profetieën hadden hem en Kahlan al zo verschrikkelijk veel ellende bezorgd.

Maar waar Richard zich vooral zorgen om maakte was wat de jongen op de markt had gezegd, dat er duisternis heerste in het paleis en dat duisternis op zoek was naar duisternis. Hij had echter geen concrete reden om zich zorgen te maken over woorden die ontsproten leken te zijn aan koorts. Zedd en Nathan hadden zich er in elk geval niet druk om gemaakt toen hij hun had verteld wat de jongen had gezegd. Zij dachten allebei dat Kahlan gelijk had en dat alles te wijten was aan koortsdromen.

Maar de woorden zaten Richard toch dwars. Er leek meer achter te schuilen dan een simpele koortsaanval. Ze raakten hem diep vanbinnen. Vooral nu, nu er mensen van heinde en verre bijeen waren gekomen in het paleis.

Richard zag hoe Rikka de menigte in de gaten hield. Ze leek wel een havik die op zoek was naar een muis. Cara, die een eindje verderop glimlachend mensen stond te begroeten, hield intussen Richard en Kahlan in het oog. Hij zag ook andere Mord-Sith langs de kant de mensen in de gaten houden. Enkelen van hen die wat dichter bij Richard en Kahlan stonden, droegen rood leer. Op de een of andere manier stelde dat hem toch gerust. Het mocht dan vrede zijn, toch was hij blij dat zij waakzaam bleven.

Richard boog zich naar zijn grootvader toe. ‘Zedd, denk je dat het waar is wat Nathan zei?’

Zedd fronste. ‘Waarover?’

Richard glimlachte naar een paar passerende gasten en gaf toen pas antwoord. ‘Dat echte profetieën zichzelf herhalen. Dat ze weer de kop opsteken om de validiteit van de profetie te versterken. Dat ze zichzelf herhalen om mensen bij wijze van spreken aan de profetie te herinneren.’

Zedd staarde een ogenblik naar de menigte alvorens te antwoorden.

‘Ik ben geen profeet. Mijn gave manifesteert zich niet op die manier. Maar ik ben wel een tovenaar en als zodanig heb ik mijn hele leven lang onder andere de profetie bestudeerd, dus weet ik er het een en ander van. Er schuilt wel enige waarheid in wat Nathan je vertelde.’

‘Juist,’ zei Richard, terwijl hij keek hoe de commandant van de escorte die hem vanmorgen tijdens zijn wandeling over de markt had begeleid dwars door de zaal naar hem toe kwam. De man had een grimmige blik op zijn gezicht.

Door de doelbewuste tred van de commandant stapten de mensen opzij, maar de festiviteiten, het gelach, het geroezemoes van stemmen in de zaal gingen onverminderd verder. Benjamin zag de man eveneens en rechtte zijn rug, zodat hij er opeens meer uitzag als generaal Meiffert dan als echtgenoot Benjamin. Diverse Mord-Sith kwamen wat dichterbij. Waarschijnlijk dachten zij, vanwege de ernstige blik van de man, dat ze hem misschien bij de Heer Rahl en de Biechtmoeder vandaan moesten houden, die hier immers voor hun plezier waren en niet om lastig gevallen te worden met zakelijke beslommeringen. Maar na een nauwelijks waarneembaar teken van Cara, lieten ze de man ongemoeid passeren.

De commandant kwam met flinke pas op hen toe lopen, bleef toen staan en sloeg een vuist tegen zijn hart. ‘Neem mij niet kwalijk dat ik u kom storen, Heer Rahl.’

Richard nam de begroeting met een knikje in ontvangst. ‘Het is al goed. Hebt u de jongen gevonden, commandant?’

‘Nee, Heer Rahl. We hebben overal gezocht. De jongen is verdwenen.’

Dat klonk Richard wel erg definitief in de oren. ‘Toch moet hij ergens beneden zijn. Hij is ziek, dus kan hij nooit ver weg zijn. Blijf zoeken. Ik weet zeker dat uw mannen hem zullen vinden.’

De commandant schraapte zijn keel. ‘Heer Rahl. Twee van mijn mannen die naar de jongen op zoek waren, zijn zo-even dood aangetroffen.’

Richard vond het een vreselijke gedachte dat deze moedige mannen, die zo lang hadden gestreden en zo zwaar hadden geleden, waren gestorven op een moment dat het eindelijk vrede was.

‘Dood? Wat is er gebeurd?’

De man schuifelde onrustig heen en weer. ‘Dat weet ik niet, Heer Rahl. Ze hadden geen verwondingen of zoiets. Ze hadden hun wapens niet getrokken. Aan niets was te zien dat er in hun laatste momenten iets was gebeurd. Ze lagen gewoon heel vredig in een smalle gang achter een paar rijen tenten. Niets wees op een worsteling.’

Richard greep het gevest van zijn zwaard wat steviger vast. ‘Geen verwondingen?’

‘Nee, Heer Rahl. Ze waren gewoon dood.’