26

Hoog boven in het Volkspaleis doorkruisten Richard en Kahlan, vergezeld door een contingent soldaten van het Eerste Rot, een serie verbindingsgangen die de armen vormden van het centrale gedeelte van de bezweringsvorm waaruit het paleiscomplex bestond. Die armen, die het sjabloon van een complexe formule volgden, trokken macht naar de Tuin des Levens.

De voetstappen van de soldaten fluisterden over de gepolijste granieten vloeren en weerkaatsten tegen de grote steenplaten tussen de zwarte granieten zuilen die langs de brede corridors stonden opgesteld. Elke gepolijste plaat tussen die zuilen was doortrokken met veelkleurige kristallijne aderen en vormde zo een kunstwerk op zich.

Behalve de mannen die achter Richard en Kahlan liepen stond er, verspreid door de gangen, al een aanzienlijke krijgsmacht opgesteld. Dit deel van het paleis werd altijd zwaar bewaakt en was ten strengste verboden voor het publiek.

Voor de grote deuren bleef Richard even staan om het houtsnijwerk van glooiende heuvels en wouden te bewonderen. Het gedetailleerde tafereel op de deuren was bekleed met goud.

De Tuin des Levens was gecreëerd als een insluitingsveld voor gevaarlijke magie die mogelijk ontketend diende te worden. Tevens beschermde het degenen die zich met die enorme krachten bezighielden tegen eventuele snode inmenging. Achter deze met goud beklede deuren waren de gevaarlijkste toverkunsten die een mens ooit had kunnen bedenken losgelaten. De oogverblindende deuren waren, net als veel andere dingen in het paleis, bedoeld om mensen die zich met zulke potentieel dodelijke zaken bezighielden te herinneren aan de schoonheid en het belang van het leven zelf.

De tuin zelf was een soort toetssteen van grote gebeurtenissen in Richards leven. Hij was op het allerdiepste dieptepunt van zijn leven naar deze tuin gebracht, maar het was ook de plek geweest waar hij zijn grootste triomfen had gekend.

Aan de manier waarop Kahlan zachtjes haar hand op zijn rug legde, merkte hij dat ze had begrepen wat er door hem heen ging.

Ten slotte trok hij een van de reusachtige deuren open. Op de gang stelden de bewakers zich links en rechts van de deuren op, terwijl Richard en Kahlan samen de Tuin des Levens binnengingen.

Eenmaal binnen werden ze omhuld door de bedwelmende geur van bloemen die in lange borders langs het pad stonden dat slingerend naar het hart van het vertrek voerde. Voorbij de bloemen creëerden kleine bomen een intiem bos met daarachter een door ranken begroeide stenen muur. Achter die muur bood het midden van de enorme ruimte plaats aan een grasstrook die bijna een gesloten cirkel vormde. De kring van gras werd onderbroken door een driekantige witte steen, met daarop een plaat graniet die overeind werd gehouden door twee lage, geribbelde sokkels.

Hoog boven hun hoofd liet een plafond van glas-in-loodramen daglicht binnen. ’s Nachts boden die ramen een uitzicht op de sterren waarvan Richard zich altijd een beetje klein en eenzaam ging voelen.

Vannacht viel er weinig te zien door het glazen dak. Richard zag dat het glas bedekt werd door een dikke deken van sneeuw. Telkens wanneer het bliksemde, zag hij dat de verwaaide sneeuw op sommige plekken nog maar een dun laagje vormde, zodat je het licht van de bliksem erdoorheen kon zien, maar op andere plekken, meer in de luwte van de nok, lag de sneeuw zo dik dat zelfs de bliksemflitsen er niet doorheen wisten te dringen. Zo nu en dan rommelde de donder door het vertrek en liet de grond onder hun voeten trillen.

Nadat hij een paar toortsen had aangestoken die langs het gras stonden, ging Richard samen met Kahlan op het lage stenen muurtje zitten, aan de rand van het kleine, overdekte bos. Samen keken ze uit over de open plek, alsof ze uitkeken over een weidelandschap.

Toen hij haar hand pakte, kromp Kahlan ineen.

‘Wat is er?’

Ze tilde haar hand op om er even naar te kijken. ‘Hij is nog een beetje gevoelig, meer niet.’

Hij zag dat de krassen op de rug van haar hand opgezet en vurig waren. De schrammen op zijn eigen hand waren ook rood, maar niet zo erg als die van Kahlan.

Hij pakte haar vingers en hield haar hand bij het schijnsel van de toortsen. ‘Het lijkt erger dan eerst.’

Ze trok haar hand terug. ‘Komt wel goed.’ Ze wreef over haar koude armen en veranderde van onderwerp. ‘Ik voel me hier niet bespied. Jij wel?’

Richard luisterde even naar het zachte sissen van de brandende toortsen en keek om zich heen door de enorme ruimte. ‘Nee, ik ook niet.’

Hij zag dat ze zo slaperig was dat ze haar ogen bijna niet meer kon openhouden. De stress dat iemand hen bespiedde had hen niet alleen wakker gehouden, maar het kleine beetje slaap dat ze hadden gehad ook onrustig gemaakt. Hij sloeg een arm om haar heen en trok haar naar zich toe. Kahlan nestelde zich tegen hem aan en legde haar hoofd op zijn schouder.

Richard bedacht dat ze nu eigenlijk hun slaapzakken moesten uitrollen en gaan slapen. Hij lag graag onder de bomen. Het deed hem denken aan alle keren dat hij onder de sterrenhemel had geslapen. Het deed hem denken aan zijn bossen in Hartland, waar hij Kahlan voor het eerst had ontmoet.

‘We zijn weer in het bos,’ zei ze dromerig.

Richard glimlachte. ‘Inderdaad.’

‘Het is weer eens wat anders.’

Dat vond hij ook. Buiten, boven het glazen plafond, raasde de storm, maar onder de afsluitende sneeuwlaag konden zij daar niets van zien. Door het schijnsel van onderaf kon Richard water over het glas zien stromen, en daardoor wist hij dat de sneeuwstorm in ijzel aan het veranderen was, of misschien zelfs in regen. Wanneer sneeuw in regen veranderde was dat meestal een teken dat een voorjaarsstorm ten einde liep. Soms was dat juist het zwaarste deel van de storm, dat gepaard ging met verwoestende windvlagen en onweer.

‘Denk je dat het veilig is?’ vroeg Kahlan.

Toen hij naar haar keek, zag hij dat ze naar het glazen dak zat te staren. Op sommige plekken lag de sneeuw heel dik. De regen plakte de sneeuw aan elkaar en maakte hem veel zwaarder.

‘Ik weet het niet. Ik weet niet hoeveel gewicht dat glas kan dragen.’

‘Daar dacht ik ook net aan...’ zei ze zacht, half bij zichzelf. ‘Ik vraag me af of het in het verleden wel eens gebroken is. Het zou behoorlijk gevaarlijk zijn om eronder te zitten als het zou breken.’

Als het dak zou instorten.

Het glas-in-lood was het dak van deze ruimte.

Als de hemel instortte.

In dit vertrek was het glazen dak de hemel.

Richard stond op. Opeens begreep hij de twee verschillende profetieën. In feite zeiden ze precies hetzelfde.

‘Volgens mij moeten we hier weg.’

‘Volgens mij heb je gelijk. Ik vind het maar een rotidee dat al dat glas op ons neer kan komen.’

Op dat moment werd de ruimte verlicht door een bliksemflits en klonk er een oorverdovende klap. Terwijl Richard Kahlan beschermde en haar wegdraaide van het verblindende licht, zag hij het web van de bliksem vonkend en knetterend door het zware metalen geraamte schieten dat het glas boven het midden van het vertrek vasthield.

Het glas barstte en de scherven vlogen alle kanten op. Een splinter drong zich in zijn schouder en een andere in zijn bovenbeen. Een kleine splinter sneed in Kahlans arm.

Toen het glazen plafond eenmaal was gebarsten door de bliksem die in het metalen geraamte sloeg, zorgde het reusachtige gewicht van de natte sneeuw ervoor dat het middelste gedeelte ervan naar beneden stortte. De bliksem boorde zich een weg door het gat naar de vloer van de ruimte.

Op hetzelfde moment dat het reusachtige gewicht naar beneden stortte en het hele vertrek op zijn grondvesten stond te schudden, schoot een nieuwe bliksemflits door het gat naar binnen en bereikte de grond.

De impact van al die natte sneeuw en de verblindende bliksemflits veroorzaakte een schokgolf die alle toortsen doofde.

In de plotselinge duisternis hoorde Richard het scheurende gekraak van barstend en splijtend gesteente.