2

‘Een stuiver voor uw toekomst, heer?’

Richard bleef even staan om neer te kijken op de oude vrouw die in kleermakerszit in een hoekje van een van de vele indrukwekkende zalen van het Volkspaleis zat. Ze zat met haar rug tegen de muur, naast het fundament van een marmeren gewelf dat tot meerdere verdiepingen boven haar hoofd reikte en wachtte af of ze een nieuwe klant had weten te strikken. Vlak naast haar heup lagen een bruine stoffen tas met haar bezittingen en een dunne stok. Ze was gekleed in een eenvoudige maar keurige lange, grijze wollen jurk. Een crèmekleurige omslagdoek om haar schouders moest haar beschermen tegen de af en toe nog venijnige kou van de winter, die bijna was afgelopen. Het voorjaar was al aangebroken, maar tot dusverre met meer belofte dan inhoud.

De vrouw streek wat losse plukjes bruingrijs haar van haar slapen. Blijkbaar wilde ze er netjes uitzien voor potentiële klanten. Uit het melkwitte waas op haar ogen, haar zoekende bewegingen en de manier waarop ze haar hoofd een beetje schuin hield zonder iemand daadwerkelijk aan te kijken, leidde Richard af dat de vrouw hem en Kahlan niet kon zien. Alleen haar gehoor kon haar helpen de pracht en praal om haar heen in zich op te nemen.

Een heel eind achter de vrouw overspande een van de vele bruggen in het paleis de zaal ter hoogte van een eerste verdieping. Groepjes pratende mensen wandelden over de brug, terwijl anderen bij de marmeren balustrades stonden; sommigen van hen keken neer op de reusachtige corridor onder hen en sommigen naar Richard en Kahlan en hun lijfwachten. Veel van de mensen die door de uitgestrekte corridors van het paleis slenterden, waren bezoekers van de festiviteiten van de vorige dag.

Hoewel het Volkspaleis zich min of meer onder één dak bevond, was het in werkelijkheid een dicht op elkaar gebouwde stad boven op een eenzaam, immens plateau dat oprees boven de Vlakte van Azrith. Aangezien het paleis het voorvaderlijk thuis was van de Heer Rahl, waren delen ervan niet toegankelijk voor het publiek, maar het grootste deel van het reusachtige complex werd bewoond door duizenden anderen. Er waren woonverblijven voor alle mogelijke mensen, van hoge functionarissen tot kooplieden, ambachtslieden en arbeiders, terwijl andere delen gereserveerd waren voor bezoekers. De uitgestrekte openbare corridors vormden de verbinding tussen alle delen van het stadspaleis en maakten alles toegankelijk.

Niet ver van de vrouw die tegen de muur zat, lagen in een etalage rollen stof uitgestald, want in het paleis bevonden zich ook vele winkels. Binnen in het plateau boden nog eens honderden ruimtes plaats aan van alles en nog wat, van slaapvertrekken voor soldaten tot nog veel meer winkels voor zowel bewoners als bezoekers.

Na hun bezoek aan de markt waren Richard en Kahlan via de smalle weg langs de zijkant van het plateau naar boven gereden. Dit was de snelste weg naar het Volkspaleis, maar hij was wel smal en op sommige plekken verraderlijk, en daarom mocht het publiek er geen gebruik van maken. De belangrijkste route voor bezoekers, kooplieden en arbeiders was via de grote binnenpoorten en vervolgens door de gangen binnen in het plateau. Veel mensen waagden zich nooit helemaal naar boven, naar het paleis zelf, maar kwamen alleen winkelen op de markt die in vreedzame tijden beneden op de vlakte stond en in enkele van de honderden winkels die op het plateau langs de kant van de weg te vinden waren.

Als de ophaalbrug was opgehaald en de enorme binnenste poorten gesloten waren, was het stadspaleis zo ontoegankelijk dat bestormingen geen enkele zin hadden. In de loop van de geschiedenis waren belegeringen van het paleis reeds lang voordat de kracht van de paleisbewoners begon te verzwakken doodgebloed op de onherbergzame Vlakte van Azrith. Velen hadden een poging gewaagd, maar het was praktisch onmogelijk het Volkspaleis aan te vallen.

De steile klim via de binnengangen naar het paleis zelf moest de oude vrouw zwaar zijn gevallen. Het feit dat ze blind was moest het haar nog moeilijker hebben gemaakt. Richard vermoedde dat ze, hoewel er altijd wel mensen waren die wilden weten wat de toekomst voor hen in petto had, hier boven meer klanten vond die bereid waren voor haar voorspellingen te betalen en dat dit de klim voor haar de moeite waard maakte.

Richard staarde naar de ogenschijnlijk eindeloze gang vol mensen en het immer aanwezige geroezemoes van voetstappen en gesprekken. Hij veronderstelde dat het gehoor van de vrouw, juist vanwege haar blindheid, goed afgestemd was op alle geluiden van de mensen in de gangen en dat ze daaraan de immense grootte van het gebouw kon inschatten.

Hij voelde een vlaag van medelijden met haar, net als toen hij haar voor het eerst in haar eentje tegen de muur had zien zitten, maar nu omdat ze niet kon genieten van alle pracht en praal die haar omringde, de hoog oprijzende marmeren zuilen, de stenen banken en de in prachtige patronen gelegde granieten vloeren die glansden op de plekken waar ze werden beroerd door de bundels zonlicht die binnenvielen door de dakvensters hoog boven hen. Op de wouden van zijn vaderland Hartland na, waar hij was opgegroeid, vond Richard het paleis wel zo ongeveer de mooiste plek die hij ooit had gezien. Hij raakte altijd weer onder de indruk van het overweldigende intellect en de inspanningen die het moest hebben gevergd om zoiets te bedenken en te bouwen.

In de loop van de geschiedenis was het paleis de machtszetel geweest van boosaardige heersers, bijvoorbeeld toen Richard hier voor het eerst als gevangene was binnengebracht. Andere keren was het, zoals nu, het middelpunt van vreedzame welvaart, een baken van kracht dat het D’Haraanse Rijk verankerde.

‘Een stuiver voor mijn toekomst?’ vroeg Richard.

‘Het is het waard,’ zei de vrouw zonder aarzeling.

‘Ik hoop dat u daar niet mee wilt zeggen dat mijn toekomst niet meer waard is dan een stuiver.’

De oude vrouw glimlachte traag. Haar melkwitte ogen staarden niets ziend voor zich uit. ‘Alleen wanneer u de voortekenen niet in acht neemt.’

Ze stak blindelings haar hand uit, als een vraag die op antwoord wachtte. Richard legde een stuiver in de palm van haar hand. Hij nam aan dat het voorspellen van de toekomst haar enige bron van inkomsten was. Het feit dat ze blind was gaf haar echter een bepaalde verkoopbare geloofwaardigheid. Waarschijnlijk verwachtten mensen dat zij als blinde toegang had tot een soort innerlijke visioenen en die overtuiging bezorgde haar waarschijnlijk de nodige klandizie.

‘Ah,’ zei ze, terwijl ze met een veelzeggend knikje het gewicht voelde van het muntstuk dat hij haar had gegeven, ‘zilver, geen koper. Duidelijk een man die zijn toekomst op waarde kan schatten.’

‘En wat heeft die toekomst voor mij in petto?’ vroeg Richard. Het kon hem niet veel schelen wat de waarzegster te vertellen had, maar hij verwachtte wel waar voor zijn geld.

Ze hief haar gezicht op naar het zijne, ook al kon ze hem niet zien. De glimlach verbleekte. Ze aarzelde even alvorens te spreken.

‘Het dak zal instorten.’ Ze keek alsof de woorden er anders uit kwamen dan haar bedoeling was geweest, alsof ze haar zelf ook verrasten. Opeens leek ze met stomheid geslagen.

Kahlan en een paar van de soldaten die even verderop stonden te wachten keken omhoog naar het plafond, dat het paleis al duizenden jaren overdekte. Het zag er niet naar uit dat het naar beneden zou komen.

Een vreemde voorspelling, dacht Richard, maar het was hem niet echt om een voorspelling te doen geweest. ‘En ik voorspel dat u vanavond met een volle buik gaat slapen. Die winkel een eindje terug, aan uw linkerhand, verkoopt warme maaltijden. Met die stuiver kunt u er eentje kopen. Zorg goed voor uzelf, mevrouw, en geniet van uw bezoek aan het paleis.’

De glimlach keerde terug, maar ditmaal was het er een van dankbaarheid. ‘Dank u, heer.’

Rikka, een van de Mord-Sith, kwam aangesneld en bleef voor hem staan. Ze gooide haar blonde vlecht over haar schouder. Hij was zo gewend geraakt aan de roodleren kleding van de Mord-Sith dat hij het nog steeds vreemd vond hen nu in bruin leer te zien, nog een teken dat de lange oorlog voorbij was. Ondanks de minder intimiderende kledij lag er een blik van argwanend ongenoegen in haar blauwe ogen. Maar dat was een eigenschap van de Mord-Sith waaraan hij gewend was geraakt.

Er lag een duistere schaduw over Rikka’s gave trekken. ‘Ik zie dat mijn informatie klopt. U bloedt. Wat is er gebeurd?’

Uit Rikka’s toon sprak geen gewone bezorgdheid, maar de groeiende woede van een Mord-Sith dat de Heer Rahl die zij met haar leven diende te beschermen in moeilijkheden was geraakt. Ze was niet gewoon benieuwd naar wat er was gebeurd, nee, ze eiste antwoorden.

‘Het stelt niets voor. Het bloedt al niet meer. Het is maar een schrammetje.’

Rikka wierp een misnoegde blik op Kahlans hand. ‘Moeten jullie twee beslist alles samen doen? Ik wist wel dat we u niet hadden moeten laten gaan zonder iemand van ons om op u te passen. Cara zal woedend zijn en terecht.’

Kahlan glimlachte, kennelijk om Rikka’s bezorgdheid te verdrijven. ‘Zoals Richard al zei, het is maar een schrammetje. En volgens mij heeft Cara vandaag geen enkele reden om niet tevreden en vrolijk te zijn.’

Rikka maakte geen tegenwerpingen en ging over op iets anders. ‘Zedd wil u spreken, Heer Rahl. Hij heeft mij gestuurd om u te zoeken.’

‘Heer Rahl!’ De vrouw aan zijn voeten greep zijn broekspijp. ‘Goede geesten, ik had niet begrepen... Neemt u mij niet kwalijk, Heer Rahl. Vergeef mij. Ik wist niet wie u was, anders had ik nooit...’

Richard legde even zijn hand op de schouder van de vrouw, ten teken dat ze zich niet hoefde te verontschuldigen.

Hij richtte zich tot de Mord-Sith. ‘Heeft mijn grootvader gezegd wat hij van me wil?’

‘Nee, maar ik kon wel aan hem horen dat het belangrijk was. U kent Zedd en hoe hij soms kan doen.’

Kahlan glimlachte. Richard wist maar al te goed wat Rikka bedoelde. Terwijl Cara jarenlang met Richard en Kahlan had opgetrokken, immer waakzaam en bereid hen te beschermen, had Rikka veel tijd doorgebracht met Zedd in de Tovenaarsburcht. Zij was ermee vertrouwd geraakt dat Zedd de simpelste dingen vaak als uiterst dringend beschouwde. Richard meende dat Rikka op haar eigen manier op Zedd gesteld was geraakt en hem wilde beschermen. Hij was per slot van rekening nog steeds Eerste Tovenaar en grootvader van de Heer Rahl. Bovendien wist ze hoeveel Richard om hem gaf.

‘Goed, Rikka. Laten we maar eens gaan kijken waar Zedd zich zo over opwindt.’

Hij wilde weglopen, maar de oude vrouw die op de grond zat trok aan zijn broekspijp om hem tegen te houden.

‘Heer Rahl,’ zei ze, terwijl ze hem naar zich toe probeerde te trekken, ‘ik wil geen geld van u aannemen, vooral niet omdat ik een nederige gast ben in uw huis. Ik dank u voor het vriendelijke gebaar, maar neem uw zilver alstublieft terug.’

‘Voor wat hoort wat,’ zei Richard op geruststellende toon. ‘U hebt uw werk gedaan. Ik ben u betaling schuldig voor uw woorden over de toekomst.’

Ze liet haar hand van zijn broekspijp glijden. ‘Sla dan acht op het omen, Heer Rahl, want het is waar.’