83 Lyon

Ismael had al jaren niet op zijn nagels gebeten, maar toen de turboprop over de Alpen vloog kon hij het niet meer laten. Het gaf een vreemd vertrouwd gevoel, enerzijds alsof hij weer een kind was dat de gevaren van de wereld nog niet snapte, aan de andere kant ook de herinneringen aan het eindeloze gezeur van zijn moeder, dat zijn handen er niet uitzagen met die afgekloven tengels. In zijn gedachten zweefden voortdurend beelden van het gezicht van Bernadette, vooral hoe ze hem aangekeken had toen hij haar de gestolen rozen gaf. Als hij aan haar dacht voelde hij een enorme energie, om te rennen, te hakken, te vechten, te schreeuwen, maar hij zat in een vliegtuig en kon voorlopig niets anders doen dan afwachten.

Door de voorruit kon je de Alpen heel dichtbij zien. Het onweer leek weg te waaien, al bleef het zwaarbewolkt, en af en toe schudde het vliegtuig heftig heen en weer in de turbulentie van de onstabiele lucht, maar al met al was het lang niet zo erg als ze gevreesd hadden. Ook Stan leek zich wat te ontspannen. Hij begon verhalen te vertellen over dingen die hij met Oom Cees had meegemaakt op wetenschappelijke reizen in Engeland en Duitsland. Maar toen hij omkeek zag hij het gespannen gezicht van Ismael, en Emma zat voortdurend aan haar vlechten te draaien, de strikken eruit te halen en weer vast te maken, dan weer de rode aan de ene kant, dan weer de blauwe. Ze keek geen moment in een spiegel, diep in gedachten en zich nauwelijks bewust van haar omgeving. Ze reageerde ook niet toen de telefoon van Stan begon te zoemen, al luisterde ze wel toen hij een kort gesprek voerde met Oom Cees.

‘Hallo, met Stan.’

‘Ha, Cees, we naderen de luchthaven. Het weer valt mee. Is er nieuws?’

‘Oké, dus als we landen staat er een autootje klaar?’

‘Als ik het goed begrijp hangt het van Roos en Lucia af of we dat gebouw ooit vinden?’

‘Goed, ik wacht af. Tot zo.’

Stan keek opnieuw achterom, waar Emma en Ismael nog steeds allebei in hun eigen gedachtewereld rondzwommen.

‘Even wakker worden, jongelui,’ zei hij. ‘We landen over een kwartiertje. Cees zegt dat hij een autootje voor ons klaar heeft staan via een vriend van hem.’

Emma en Ismael knikten. Ze keken uit het raam. Als een zilveren lint lag de rivier de Rhône in het heuvellandschap en aan de horizon zagen ze de contouren van een grote stad.

Het belangrijkste probleem was dat ze vliegende haast hadden maar geen idee waar ze naar toe moesten als ze eenmaal geland waren.