64 Elba

Ismael en Emma hadden die nacht niet veel geslapen. Ze hadden wat dekbedden naar een verlaten kamer op de zolder van het hotel in de bergen gebracht, maar de angst dat er iemand naar boven zou kunnen komen en hen betrappen was te groot. De elektriciteit was uitgeschakeld, het internet was morsdood en hun telefoontjes waren al lang leeg. Na uren van alleen maar wat dommelen waren ze toch langzaam in slaap gesukkeld. Het was Emma die het eerst wakker werd van het geluid van een naderende vrachtwagen. Ze kwam overeind en liep naar het geïmproviseerde bed van Ismael.

‘Ismael,’ siste ze. ‘Ismael, wakker worden. Er komen mensen aan.’

Ismael kwam met een schok tot leven. Hij sprong omhoog, Emma kon nog net haar hoofd weg trekken.

‘Waar, wat is er, wie dan, hoe laat is het?’

‘Kalm nou,’ fluisterde Emma, terwijl ze zijn hoofd naar beneden duwde zodat hij niet door het raam te zien zou zijn.

‘Ik hoor een vrachtwagen. Het is half negen.’

Ismael was tot zichzelf gekomen en sloop naar het raam. Hij keek naar buiten en zag nog net hoe een verhuiswagen de parkeerplaats van het hotel opdraaide.

‘Die komen hier de spullen ophalen. Ze denken blijkbaar dat wij ook al weg zijn.’

Ook Emma keek naar buiten, maar door de overhangende dakgoot was de vrachtwagen al niet meer te zien.

‘Die gaan dus het hele hotel door en nemen alle spullen mee. Ook de computers en alles voor de repetitie. We moeten hier meteen weg!’

Emma schudde haar hoofd. Haar lange zwarte haren hingen nog los, en zwaaiden in de rondte.

‘We weten toch helemaal niet waar naartoe. En we zitten hier midden op het eiland. We kunnen ons buiten nog veel minder verstoppen.’

Ismael rende naar de deur, stak de gang over en keek door een raam dat uitkeek op de bergwand.

‘Daar hangen klimtouwen. Voor toeristen natuurlijk. Maar zo kunnen we wel bovenkomen.’

Weer kwam Emma naast hem staan en weer schudde ze haar hoofd.

‘Ik durf dat niet hoor. Niet naar boven. Het is wel vijftig meter!’

‘Maar we moeten hier weg. We moeten ergens weer contact met die oom van Bernadette zoeken. Dat lukt hier niet. Misschien in het dorp. En anders moeten we naar het vasteland.’

Emma legde bezwerend haar vinger over haar lippen. Beneden klonk het geluid van het voordeurslot. Het piepen van de deur leek oorverdovend en de stemmen van de verhuizers galmden door het hele gebouw. Nu was ook voor Emma duidelijk dat verstoppen niet meer mogelijk was.

‘Ik moet een stok hebben,’ fluisterde Ismael, terwijl hij uit het raam naar de bergwand keek, die maar een paar meter achter het hotel steil omhoog rees. Hij wees naar één van de touwen die langs de wand naar beneden hingen.

Emma was al weg. Ze had in de computerruimte een stok gezien die, heel ouderwets, gebruikt kon worden om met een haakje de bovenramen open te zetten. Binnen een minuut was ze terug.

Ismael pakte de stok aan, maar leunend uit het raam kwam hij nog zeker een meter te kort.

‘Hou me vast!’ fluisterde hij tegen Emma. Hij stond al in de vensterbank, met zijn voet op de buitenrichel en stak zijn arm door het raam terug naar binnen. Emma greep hem krampachtig vast.

‘Kijk uit!’

Ismael leunde zover mogelijk naar voren, met zijn rechterhand de stok naar het touw reikend, en met zijn linkerhand de pols van Emma omklemmend, die zich uit volle macht met haar voeten tegen de muur schrap zette om Ismaels gewicht te kunnen houden. Na een paar pogingen stapte Ismael weer naar binnen, het touw in de haak van de raamstok.

Snel gaven ze elkaar een high-five, maar ze hoorden al voetstappen op de zoldertrap. Het klonk als een legioen legerlaarzen dat alles vermorzelend aan kwam denderen.

‘Jij eerst,’ siste Ismael die Emma geen enkele keus liet.

‘Hup!’ Hij duwde haar naar het raam. In een moment stond ze in de vensterbank en keek met grote angstogen naar buiten.

‘Kom op, gaan. Goed vasthouden en met je voeten tegen de rots wand naar beneden lopen. Daarna gooi je het touw op het dak zodat ik er bij kan.’

Nog voor ze kon protesteren had hij het touw in haar handen geduwd en stond ze op het schuine dak.

‘Vanuit de goot kun je jezelf zo tegen de berg zwaaien. Het is maar twee verdiepingen. Hup!’

Emma moest zich vreselijk in houden om niet te gillen, maar toen ze eenmaal in de dakgoot stond zag ze dat ze zich misschien wel gewoon langs het touw naar beneden kon laten glijden. Toen ze dat probeerde zwaaide ze natuurlijk toch naar de bergwand, maar ze wist de schok met haar billen op te vangen, en voordat ze het wist had ze vaste grond onder haar voeten. Ze slingerde het losse touw heen en weer en zwiepte het eind omhoog. Het landde in de dakgoot en bleef gelukkig liggen.

Ismael was al uit het raam geklommen en stapte voorzichtig op het hellende dak toen hij zich ineens bedacht. Op de computers waren de sporen van hun zoektocht naar Bernadette veel te gemakkelijk terug te vinden. Hij kroop terug naar het raam en klom weer naar binnen. Het enige wat hij kon doen was heel snel een grote puinhoop aanrichten die op een inbraak leek. Daarna razendsnel naar beneden en dan via één van de paadjes aan de overkant van de weg de bosjes inrennen.

Hij keek om de hoek van de deur en zag de verhuizers net met een paar grote dozen de trap aflopen. Hij sprintte naar de computer kamer en begon meteen allerlei snoeren los te trekken. Vlug greep hij monitoren en printers en stapelde ze op bij het raam. Toen hij daarmee klaar was greep hij de computer waarop ze de zoektocht hadden gedaan en smeet hem zo hoog mogelijk in de lucht, bijna tot het plafond. Even later kletterde de computer op de vloer in stukken. Brokken plastic en metaal vlogen alle kanten op. Maar voordat het lawaai los barstte was Ismael al bij de deur. Hij sprintte naar het vluchtraam, klom als een aap over het schuine dak, greep het touw en stond binnen een paar seconden naast Emma. Die stond met haar handen voor haar mond, stokstijf van de angst, haar ogen wijd open. Aan de wijsvinger van haar linkerhand bungelden autosleutels.

‘Wat is dat?’

Emma draaide zich langzaam om en wees, nog altijd te geschrokken om iets te zeggen, op het busje van John, dat eenzaam op de parkeerplaats stond.

‘De sleutels zaten er nog in,’ stamelde ze.

‘Kom op dan!’

Ismael gaf Emma een flinke duw, en ze draafden samen naar de bus, terwijl in het hotel de verhuizers in de computer kamer waren aangekomen.

‘Inbrekers,’ zei de voorman tegen de andere verhuizers, terwijl hij naar de monitors en printers wees die bij het raam klaar stonden voor transport.

‘Kom op!’ riep één van de mannen en hij maakte aanstalten de kamer uit te rennen en de dieven achterna te gaan. Maar de voorman hield hem tegen.

‘Ben je belazerd!’ zei hij. ‘Het zijn toch jouw spullen niet. Die dieven kunnen wel bewapend zijn. Is het jou dat waard? We bellen de politie wel.’

De mannen knikten. Ze liepen naar de kamer aan de voorkant van het hotel en zagen nog net hoe het busje van John de hoek omdraaide.

‘Ik vroeg me al af wat die wagen daar deed,’ zei de heldhaftige verhuizer.

De voorman haalde zijn schouders op. Het was zijn probleem niet. Hij liep op zijn dooie gemak naar beneden om in de vrachtwagen een stuk terug naar het dorp te rijden, en zodra hij dekking had met zijn telefoontje de politie te bellen. Ismael en Emma zaten op de voorbank van het busje. Ismael had nog nooit gereden, Emma wel. Ze scheurde met hoge snelheid door scherpe bochten en langs diepe afgronden. Het zweet stond in haar handen en op haar voorhoofd. Ismael hield zijn ogen dicht en probeerde het braakgevoel in zijn maag onder controle te houden. Achter elke bocht verwachtten ze een barricade van de politie of een kudde schapen waar ze niet langs zouden kunnen. Maar tot nu toe ging alles goed. Tot ze bij een splitsing kwamen en ze geen idee hadden welke weg hen zou redden. De keuze werd plotseling heel eenvoudig toen van rechts een politiesirene klonk. Het kwam van een donkerblauwe Alfa Romeo met zwaailichten die met hoge snelheid aan kwam racen, op een stuk van de weg dat ongeveer honderd meter onder hen lag en tussen de rotsen zichtbaar was. Ismael knikte. Emma stampte op het gaspedaal. Het steengruis spatte achter hen omhoog terwijl ze met gierende banden de linkerweg insloegen.