17 Leiden

In Leiden waren Joost, Herma en Roos weer gaan zitten, na alle opwinding over de uitslag van de jury. Maar Sjef was er tussenuit geknepen. Hij stond op zijn kamer kleren in zijn koffer te stoppen en na te denken wat hij allemaal mee zou nemen voor zijn verblijf bij oom Cees. Oom Cees was zijn lievelingsoom, vooral omdat je nooit precies wist waar hij mee bezig was. Het ene moment vertelde hij dat hij als dokter werkte en les gaf aan de universiteit, dan weer had hij ineens een paar filmprijzen gewonnen of was hij de hoofdcoach van een schaatsclub. Vaak kon je niet controleren wat ervan waar was, maar het verhaal van de filmprijzen bleek ineens toch te kloppen.

Roos vroeg zich steeds af waar Cees zijn geld nou eigenlijk mee verdiende. Hoe kon hij twee huizen bezitten en business class vliegen als hij geen echt eigen bedrijf had en ook geen goede vaste baan?

Sjef vond het maar gezeur en trok zich er niet teveel van aan. Een oom die alle kneepjes van het internet snapt en je een nieuwe notebook stuurt voor je verjaardag, tja, daar stel je niet teveel vragen aan. Hij gooide zijn zwemspullen en zijn sportschoenen in zijn grote koffer, legde zijn pyjama erbovenop, een stapeltje ondergoed, en zijn vakantie trui, een zwarte, natuurlijk. Toen liep hij de trap weer af, de woonkamer in en ging naast zijn vader op de bank zitten. Herma keek hem aan.

‘Was je met je koffer bezig Sjef?’ vroeg ze.

‘Ja, dan is het alvast maar klaar,’ antwoordde Sjef, terwijl hij een hand chips uit de schaal greep.

‘Ik vind het toch maar eng,’ zei Roos.

Joost keek bezorgd.

‘Jongens, ga nou niet weer ruzie maken over mijn broer. Natuurlijk gaat Sjef naar hem toe. Maar Oom Cees stuurde vanochtend nog een email waar Roos ongerust over is.’

‘Wat dan?’ vroeg Sjef.

‘Hij heeft weer een huis gekocht. Groot en duur. Kijk maar.’ Joost opende zijn computer en liet Sjef de foto zien. Het was een klein kasteel, leek het wel.

‘Dus?’ vroeg hij.

‘Dat is toch wel duidelijk!’ riep Roos. ‘We weten geen van allen hoe hij geld verdient maar hij koopt wel weer een gigantisch huis. Dat ruikt naar misdaad!’

‘Nou Roos,’ zei Herma. ‘Dat gaat wel een beetje ver. Het is toch je oom. En je hebt geen enkel bewijs dat hij iets verkeerds doet.’

‘Hij hoeft jou toch niet alles te vertellen?’ riep Sjef tegen zijn zus.

‘Nee,’ zei Joost. ‘Dat klopt. En jij gaat gewoon naar Toronto, hoor.’

Roos zat mokkend in de grote fauteuil.

‘Laten we nou eerst nog even naar Bernadette kijken,’ kwam Herma ertussen.

Bernadette werd voor de zoveelste keer geïnterviewd. Iedereen keek naar de televisie. Maar de sfeer was niet meer hetzelfde. Dat grote huis, daar was Sjef toch wel van geschrokken.

Toen hij in bed stapte, na de uitzending, dacht Sjef nog steeds aan het huis van Oom Cees. Toch viel hij al snel in een diepe slaap.

Roos niet. Die lag te draaien en woelen in haar bed. Hoe kon je aan mensen uitleggen dat je bang bent dat er iets niet goed gaat, maar je hebt nog geen idee wat en hoe? Hoe kon je bepalen of je iemand vertrouwen kon, zoals in dit geval Oom Cees? Hoe kon je je broer overtuigen als zelfs je ouders je niet geloven?

Terwijl al deze gedachten voorbij kwamen, dommelde Roos langzaamaan weg. Maar het woelen ging gewoon door en af en toe kreunde en praatte ze, midden in haar slaap.

Roos droomde dat ze in een groot gebouw rondliep. Ze ging een rode deur in waarachter een soort laboratorium verborgen was. Er zaten allemaal dieren in kooien. De meesten zaten bang of ziek in een hoekje. Zodra ze Roos zagen werden ze nog banger en dan leek het wel of ze zich door het gaas aan de achterkant van de kooi naar buiten wilden persen. Roos was net zo bang als de dieren die ze zag. In een glazen kooi zat een soort muis, maar dan bijna zo groot als een volwassen kat. Niet alleen de grootte was angstaanjagend. Ook dat midden op de kop van de muis twee extra oren zaten. Op de grond stond een grote kooi van kippengaas, met daarin vijf kleine poedeltjes. Hoe lang Roos er ook naar keek, ze kon geen enkel verschil tussen de poedeltjes ontdekken. Ze waren alle vijf tot in het kleinste detail hetzelfde. Dat was allemaal al erg genoeg. Maar juist voor de droom ophield ging ineens het licht in het laboratorium uit. Het werd stikdonker. Alleen achterin zag ze nog iets. Het bevond zich in een glazen kooi die nog extra met gaas versterkt was. Het was een biggetje. Qua lichaamsbouw een gewoon biggetje. Roos kon het zien omdat de kop van het biggetje een spookachtig groen licht verspreidde.

Kreunend werd ze wakker. Ze deed meteen haar lamp aan, alsof ze bang was dat de dieren uit het laboratorium haar kamer binnen zouden komen. Ze vroeg zich af of dit een voorspellende droom was. Dat ze zo iets ooit in het echt zou zien. Of zou Oom Cees zich met dit soort griezelige experimenten bezig houden?

Haar gedachten raasden door haar hoofd en tot de volgende ochtend deed ze geen oog meer dicht. Ze had wel eens vaker voorgevoelens en dromen die uitkwamen. Maar een droom die zo dreigend was als deze had ze niet eerder meegemaakt.