25 Atlantische Oceaan

Waar Sjef heimelijk bang voor geweest was bleek uit te komen. De luchthaven van Toronto was een enorm groot gebouw met heel hoge, kale plafonds en griezelig koud licht, waardoor je je eigen schaduw in alle richtingen op de vloertegels zag. Al het geluid kaatste heen en weer tussen de marmeren wanden, als in een groot ouderwets zwembad vol met gillende kinderen. Het deed Sjef heel erg denken aan een van de griezeligste ervaringen van zijn leven, toen hij als kleuter in zo'n zwembad verdwaald was en zijn vader en moeder nergens kon vinden. Hoe langer het duurde, hoe erger het was, want iedereen staarde hem aan en niemand hielp. Sommige kinderen staken hun tong tegen hem uit en het leek wel of het enge grote diepe bad aan hem trok, dat hij erin zou springen en verdrinken. Hij was steeds dichter naar de muur gaan lopen om zover mogelijk bij het water weg te zijn. Nadat zijn vader hem gevonden had, had Sjef wel een kwartier gehuild en daarna had hij nog weken nachtmerries gehad over verdwaald zijn en door niemand geholpen worden.

Terwijl Sjef aan die dingen liep te denken klonk door de intercom een aankondiging. Het galmde alsmaar door en het werd wel vijf keer herhaald.

‘Geachte reizigers. Door technische problemen zijn alle vluchten naar Amsterdam geannuleerd. Voor informatie, neem contact op met uw reisbureau of uw luchtvaartmaatschappij.’

Maar Angelique leek het niet te horen, ze ging steeds harder lopen. Sjef zeulde een rugzak mee die per stap zwaarder leek te worden, en hij kon haar nauwelijks bijhouden. Eenmaal bij de douane moest hij met Angelique in een griezelige halfdonkere kamer, waar alleen maar een bureau met een computer en een lamp stond. Angelique deed de deur dicht, die met een kale klap in het slot viel, en de douane ambtenaar keek Sjef streng aan. Zijn stem klonk bars en hard toen hij begon te praten.

‘Dus jij bent Sjef?’

Sjef knikte.

‘Heb je je tong soms verloren?’ Bulderde de douane man.

‘Nee,’ zei Sjef.

‘Nee wàt?’ schreeuwde de douane man.

‘Ik heb mijn tong niet verloren,’ zei Sjef voorzichtig, terwijl hij voelde dat zijn handpalmen begonnen te zweten.

‘Ik heb mijn tong niet verloren wàt?’ De douane man kwam dreigend half overeind achter zijn bureau en riep zo hard dat het Sjef pijn deed aan zijn oren.

‘Sorry meneer, maar ik heb mijn tong niet verloren.’

De douane man ging weer zitten.

‘Goed zo. Canada is een beschaafd land. 'Meneer' is bijna goed. 'Agent' is helemaal goed. De keus is aan jou.’

‘Dank u, agent,’ zei Sjef, met een trillende stem. Oom Cees zei altijd dat Canadezen zulke aardige mensen waren en dat hij nergens bang voor hoefde zijn. Dit leek er bepaald niet op.

De douane man boog zich naar zijn computer scherm. Het schelle licht viel op zijn schrale, smalle gezicht met hoekige kaken en priemende ogen en Sjef zag dat hij op zijn vroegere gymleraar leek. Dat was een gepensioneerde legersergeant die vloekte in de les en zijn sleutelbos naar je hoofd gooide als hij boos was. Sjef had geprotesteerd bij de schooldirecteur, waarna de gymleraar was ontslagen. Gebiologeerd staarde Sjef naar de magere neus, de vlijmscherpe ogen en de kale plekken bij de slapen. Maar veel tijd had Sjef niet, want de douaneman keek hem alweer aan.

‘Oom Cees hè? Die zoeken we. Jij kunt hem vast wel voor ons opsporen. Als je helpt zijn we vrienden. Als je niet helpt kom je het land niet in.’

De douaneman kwam weer half overeind en keek Sjef strak aan. Hij schakelde de lamp in, Sjef werd verblind door de lichtbundel en kon niets meer zien. De douaneman begon sadistisch tegen hem te brullen:

‘En dat kan nog leuk worden! Want er gaan geen vliegtuigen naar Amsterdam. Nooit meer! Vertel maar waar je oom Cees is! Vertel het maar! Vertel het maar!’

Met een ruk draaide Sjef zijn hoofd om, om te zien wat Angelique deed. In het felle licht leek haar gezicht nog akeliger dan eerst. Ineens zag hij dat ze gehoorapparaatjes droeg. Ze keek weg van hem en van de douaneman, alsof ze het gebrul niet meer kon verdragen en tergend langzaam haalde ze de gehoorapparaatjes uit haar oren. Nu al kon ze Sjef niet meer horen, hoe hard hij ook haar naam riep.

Hij voelde hoe de douaneman zijn hoofd pakte en het heen en weer schudde, terwijl hij hoorde hoe Angelique zijn naam begon te roepen.

‘Sjèf! Sjèf!’

Toen Sjef eindelijk zijn ogen open deed zag hij het gezicht van Angelique, die zich over hem heen boog.

‘Sjef word nou toch wakker! Wat is er aan de hand?’

Geleidelijk zag Sjef weer de grote stoelen opdoemen en het raam naast hem dat bijna naar voren uitkeek. Onder hem was land te zien.

‘Ik geloof dat ik droomde.’ Sjef wreef zijn vingers door zijn ogen. Zijn oren voelden nog halfdoof van het gebrul van de douaneman. Langzaam drong het gedreun van de vliegtuigmotoren weer tot hem door. Het was of de werkelijke wereld heel geleidelijk weer terug kwam, zoals een filmbeeld langzaam opdoemt terwijl de projector opwarmt.

‘Gaat het een beetje?’ vroeg Angelique bezorgd.

‘Ja, ik denk het wel,’ antwoordde Sjef, die opmerkte dat Angelique er nu gelukkig weer gewoon uitzag.

‘Ik had een nare droom.’

‘Hier, neem een slokje appelsap.’

Sjef dronk wat en keek uit het raam.

‘Is daar beneden nu al land? Is dat Canada?’

‘Ja, hoezo?’

‘Zijn we er dan bijna?’

‘Nee, het is nog meer dan twee uur. Canada is erg groot. Van hier naar Toronto is nog zo ver als van Amsterdam tot een heel stuk in Rusland.’

‘Wonen hier nou mensen?’

‘Nee, bijna niemand. Als je hier in de winter overheen vliegt zie je alleen maar wit. Allemaal sneeuw en ijs. In een gebied zo groot als Frankrijk wonen hier maar 100.000 mensen of zo. Misschien nog wel minder.’

‘Maar Toronto is gewoon een stad, toch?’

‘Toronto is een hele grote stad. Met alle voorsteden erbij meer dan 4 miljoen mensen. Wil je nog wat drinken Sjef? Dat helpt ook tegen jetlag, als je genoeg drinkt.’

‘Doe maar een ice tea.’

‘Goed. Ik ga het gelijk even halen.’

Sjef keek weer naar buiten. Zover als dit was hij nog nooit van huis geweest. Over twee uur zou oom Cees hem oppikken. Dan was hij al 14 uur op en toch was het daar dan pas het begin van de middag.

Door de akelige droom voelde hij zich heel moe. Hij had er erg naar uitgezien oom Cees weer te zien, maar op dit moment voelde hij zich als een soldaat die in de trein naar het front zit. Je kunt alleen maar vooruit, en je weet niet of je je eigen huis ooit nog zult zien.