81 Lyon

Op de achterbank van het autootje van Lucien was het erg rustig geworden. Roos en Lucia lagen allebei te slapen, onderuitgezakt naar opzij. In het midden lagen hun knieën tegen elkaar. Lucien keek elke paar minuten in de achteruitkijkspiegel. Iedere keer was het een schok hoe ze leken op zijn overleden dochtertjes, dezelfde lach, dezelfde haren, dezelfde leeftijd. Het was een bizarre toevalligheid dat hij ze gevonden had. Hij was bij zijn zus op bezoek geweest, bij de Luxemburgse grens. Op de weg terug was hij gewoon maar wat rond gaan rijden, zoals zo vaak. Alleen thuiskomen in een verlaten huis was iets waar hij na 30 jaar nog altijd niet aan gewend was. Een kopje koffie in het café van het station van Metz was een soort traditie. Gisteren zag hij, toen hij het station naderde, ineens de twee meisjes naar buiten komen lopen. Het leek wel of zijn hart ophield met slaan, zo leken ze op Jacqueline en Nancy. Hij had gezien hoe ze schrokken van de politiewagen. Misschien hadden ze wel iets op hun kerfstok, maar hij zou ze meenemen en zorgen dat ze veilig bij hun ouders kwamen. Meisjes als zij hoorden niet op een politiebureau. Dichter bij huis was hij bang geworden dat ze 's nachts zouden ontsnappen en verdwalen in de bossen. Daarom had hij voor de zekerheid hun deur op slot gedaan. Hij had ze wel erg bang gemaakt, terwijl hij het beste met ze voor had.

Hij zag hoe Lucia zich draaide in haar slaap. Precies op dat moment begon Roos ineens te gillen. Lucia schoot overeind. Ze zag dat Roos een nachtmerrie had en boog naar haar toe. Zachtjes fluisterde ze in haar oor. ‘Stil maar Roos, het is goed. We zijn op weg naar Lyon en Lucien helpt ons.’ Maar Roos leek haar niet te horen.

Het licht viel weer uit. Ze wist wat er ging komen. Terwijl haar ogen aan het donker gewend raakten zag ze het zachte gloeien in de hoek. Ze liep erheen, precies als de vorige keer. Ze wilde het niet opnieuw zien, maar ze kon haar voeten niet tegenhouden. Onontkoombaar zag ze weer de lichtgevende kop van het biggetje en probeerde haar adem in te houden. Ze wilde niet dat het biggetje haar aankeek, maar het lukte haar niet om weg te kijken. Ineens werd ze opzij geduwd door een lange, sterke jongen. Die greep de kooi van het biggetje en smeet hem opzij. Plotseling zat er een groot gat in de muur, op de plek waar de kooi had gestaan. Erachter was fel licht. Twee figuren in lange groene schorten stonden aan een operatietafel. Op de tafel lag een lichaam, op de buik. De rug was opengemaakt en alle spieren werden opzij gehouden door glimmende metalen klemmen. Een van de twee figuren pakte een soort boormachine, die in de rug verdween. Toen kon Roos in de rug kijken. De boormachine had drie wervels opengehakt, die als een dekseltje werden opgetild. Eronder lag een spierwitte, nat glimmende dikke streng waaruit allemaal kleinere strengetjes naar opzij uitkwamen. De man die de boormachine had gehanteerd wees op een plekje van het ruggenmerg en draaide zich toen ineens om. Woedend keek hij Roos recht in haar ogen.

Met een gil werd Roos wakker.

‘De muur! Het is achter die muur!’ riep ze.

Lucia legde haar hand op het hoofd van Roos.

‘Stil maar,’ zei ze, ‘Stil maar.’

‘Het was dezelfde droom. Er is een lichtgevend varkentje in een kooi. Maar deze keer sprong er een jongen dwars door de muur heen. En achter de muur was een operatiekamer, met twee dokters die ruggenwervels openhakten. En toen hield het op.’

Zelfs Lucia begreep dat dit niet het moment was voor een cynische grap. Maar ze wist ook niets anders te zeggen. Het bleef lang stil, terwijl het autootje langzamerhand Lyon naderde.

Na haar nachtmerrie kon Roos niet meer slapen. Lucia ook niet. De beangstigende beelden hadden de stemming helemaal veranderd. Dat merkte Lucien ook. Zo langzamerhand begonnen ze elkaar wat beter te verstaan. Hij begreep dat ze bezorgd waren over Lucia's zus, dat die mogelijk ontvoerd was naar Lyon. Terwijl ze de eerste fabrieken aan de rand van Lyon langs zagen komen schakelde Roos haar mobieltje nog eens in. Meteen klonk haar voice-mail melodietje. Lucia luisterde mee. Het was Sjaak.

‘Roos, je moet naar het station in Lyon gaan, en zo dicht mogelijk in de buurt een internetcafé opzoeken. We hebben een plan. Jullie hebben een laptop met draadloze internetverbinding nodig, probeer daar iets voor te bedenken. Meld je meteen bij mij als jullie in een internetcafé zijn.’

Ze legden aan Lucien uit dat ze naar het station moesten, hij knikte en draaide een zijstraat in. ‘Une demi heure,’ zei hij.

‘Hij bedoelt een half uur,’ zei Lucia. ‘Maar waar moeten we een laptop vandaan halen?’

Op dat moment ging het mobieltje van Roos. Ze verschoot van schrik. Vergeten uit te zetten. Natuurlijk waren het haar ouders, Herma was aan de lijn en ze klonk boos.

‘Roos, waar zit je nou? We hebben helemaal geen idee waar je bent! En is Lucia bij jou?’

‘Ik ben in Frankrijk,’ zei Roos. ‘Maar jullie mogen me niet komen ophalen. En Lucia is ook hier.’

‘Zit je in een auto? Het lijkt wel of ik een motor hoor. In wiens auto zit je in vredesnaam? Wat is er aan de hand? Ben je gek geworden of zo?’

‘Nou, gelukkig zijn jullie nu gewoon boos. Ik werd helemaal akelig van dat psychologische gepraat in jullie berichtjes.’

‘Ja, we zijn hartstikke boos. We weten helemaal niet waar je bent. In wiens auto zitten jullie nu?’

‘Van Lucien. Dat is een boer. We hebben in zijn boerderij overnacht.’

‘Wat! Dat is levensgevaarlijk! Waar ben je, we komen je meteen halen!’

‘Nee. Bernadette is in gevaar.’

‘Daar is de politie al mee bezig. Ze is waarschijnlijk in Italië.’

‘Sjef heeft alles gevolgd en die zegt dat het niet waar is.’

‘Hè?’

‘Ja. Maar ik ga nu uitschakelen, anders sporen jullie me op. Dat weet ik heus wel. Jullie geloven me toch niet!’ roos verbrak de verbinding en schakelde haar mobieltje uit.

Niet veel later liepen Lucia en Roos een internetcafé bij het station in Lyon binnen, terwijl Lucien zijn auto aan het parkeren was.

Het was een flink café, met tientallen tafeltjes verspreid over een ruimte die zo groot was als een zaal, maar veel gezelliger. Met muurtjes en grote plantenbakken waren een heleboel kleine werkhoeken gemaakt. Het licht was een beetje gedempt, zodat iedereen zijn scherm goed kon zien. Hoewel er nog aardig wat tafeltjes vrij waren, zaten er toch wel 30 mensen binnen. Sommige waren bezig met computers van het café, maar de meeste bezoekers werkten op hun eigen laptop.

Roos en Lucia keken de hele ruimte rond. Ze vonden al snel een plaatsje met een computer, beschut achter een plantenbak, niet te ver van de uitgang zodat ze snel weg konden als er iets gebeurde. Nog voordat ze goed en wel zaten, greep Roos ineens Lucia's pols.

‘Kijk daar,’ fluisterde ze. Ze wees op een jonge man die zijn laptop alleen liet om naar het toilet te gaan. Zijn tafeltje was niet ver van dat van hen, en was bijna helemaal omgeven door planten.

Lucia knikte. Dit was hun kans. Ze liep heel onopvallend met haar rugzakje naar de verlaten laptop. Alsof er niets aan de hand was begon ze het snoer van de netvoeding op te rollen. Op dat moment zag Roos van de andere kant een ober naderen. Hij liep recht op het tafeltje af waar Lucia juist de laptop dichtsloeg. Geen tijd te verliezen. Roos stond op en liep naar de uitgang, vlak langs de ober. Ze knikte vriendelijk naar hem, maar toen ze een meter verder was schopte ze tegen de poot van een stoel en liet zich met veel kabaal op de grond vallen. Een tafeltje viel om, een koffiekopje kletterde kapot op de stenen vloer. Roos huilde en wreef heel opvallend over haar knie. De ober was binnen een paar seconden bij haar. Terwijl hij haar overeind hielp zag Roos vanuit haar ooghoek hoe Lucia haar rugzakje dichtritste en terug liep naar hun zitplaats. Ze ontspande zich wat terwijl ze, leunend op de schouder van de ober, terughinkte naar hun tafeltje. Daar had Lucia inmiddels haar rugzakje onopvallend tegen de plantenbak gezet.

‘Ze gleed uit,’ zei Lucia. ‘Ik zag het gebeuren.’

De ober keek haar niet begrijpend aan. Hij verstond geen Nederlands. Lucia deed voor hoe Roos gevallen was, dat ze uitgleed over een natte plek op de vloer. Daarmee wilde ze eigenlijk zeggen dat het de schuld van het café was. De ober ging meteen kijken naar de gladde plek, maar die was blijkbaar al opgedroogd. Om het weer goed te maken bood hij beide meisjes een stuk appeltaart en een flesje cola aan, wat ze dankbaar accepteerden. Toen Lucien zich bij hen gevoegd had kwam de ober nogmaals uitgebreid zijn excuses aanbieden. Ook Lucien kreeg koffie en appeltaart aangeboden. Roos en Lucia hadden inmiddels een computer van het café aangezet om Sjaak te vragen wat ze precies met hun nieuwe laptop moesten doen. Binnen een paar minuten hadden ze een chat open.

---

‘Dus we moeten gaan rondrijden met de laptop aan?’

‘Ja. Als je hem straks aanzet en mij een email stuurt, zet ik een programmatje op jullie laptop. Elke keer als je bij een draadloos netwerk komt gaat hij piepen. Dan klik je op dat programmatje. Als hij zegt ‘Task completed. Server identified. 7 JPEG streams found. Proceed?’ ben je vlakbij het lab. Dan moet je hem wel onmiddellijk uitzetten, dat ze niet merken dat er een computer met hun server praat.’

‘Maar waar moeten we beginnen?’

‘Je moet langs de Rhône gaan rijden.’

‘Die loopt dwars door heel Lyon heen!’

‘Jullie zullen toch gewoon moeten gaan rijden. Meer dan dit weten we niet. Is de batterij vol?’

‘Geen idee.’

‘We zullen wel zien. Tot later!’

---

Roos schakelde de computer uit. Ze keek Lucia aan. Die had meegelezen. Het nieuws van Sjaak was niet erg bemoedigend. Het enige wat erop zat was gewoon te beginnen met zoeken.

Ze deden hun rugzakjes om en liepen samen met Lucien naar buiten. Bij de kassa groetten ze vriendelijk de ober. Die had het niet makkelijk, er stond een boze Fransman tegen hem te schreeuwen.

‘Ik ga twee minuten naar de WC en mijn laptop is gejat. En u zegt dat u niks gezien heeft. Mooi café is dat hier!’

Roos en Lucia begrepen natuurlijk heel goed wat er gebeurde. Maar dat hoefden ze niet te laten merken. Ze spraken immers geen Frans.

In de auto zetten ze de laptop aan en stuurden een email aan Sjaak. Alles werkte. Er zat zelfs nog redelijk wat stroom in de batterij. Eindelijk eens iets wat meeviel. Lucien stuurde naar de Rhône, en ze begonnen te zoeken, eerst langs de westelijke oever, in zuidelijk richting. Het was een mooie zonnige dag en de stad lag er gemoedelijk en een beetje lui bij. Bepaald niet een dag waarop je verwacht dat je zus of nichtje op het punt staat vermoord te worden in een gebouw waar je misschien net langsgereden bent.