61 Utrecht

De telefoon rinkelde voortdurend maar het had weinig effect op Nikkie. De telefoniste van het laboratorium werd er bijna wanhopig van. Al wel 10 keer had ze gebeld, maar er nam niemand op. Terwijl de afspraak was dat iedereen in het team 24 uur per dag bereikbaar was voor de staf van het laboratorium.

Nikkie droomde dat ze op vakantie was in de bergen. Ze liep over de hoogste richel van de Pyreneeën, precies op de grens tussen Spanje en Frankrijk. Ze genoot van het uitzicht maar diep in haar rugzak, nauwelijks hoorbaar, ging er alsmaar een telefoon af. Uiteindelijk zette ze haar rugzak op de grond en ging tussen haar kleren op zoek naar het ding dat haar wakker had gemaakt. Ineens was er een knal en voelde ze een scherpe pijn in haar scheen. Ze deed haar ogen open. Op weg naar de telefoon had ze een tafeltje omgeschopt. Een vaas lag in diggelen op de grond. Weer begon het gerinkel. Ze nam op en werd doorverbonden. Daar was de ijzige stem van dokter Jensen. Nikkie was op slag wakker.

‘Goedemorgen, met Nikkie.’

‘Waarom was je niet bereikbaar?’

‘Ik zat op het toilet. Ik heb mijn maandelijkse, eh, nou u weet wel. Dan heb ik vaak buikpijn en zo.’

‘Onbelangrijk. De afspraak is dat je 24 uur per dag, 7 dagen per week beschikbaar bent. Het is niet verstandig om fouten te maken als je met ons samenwerkt, Nikkie.’

‘Het spijt me, dokter. Het zal niet meer gebeuren.’

‘Dat mag ik hopen. Goed. Ter zake dan. We hebben het zusje van Bernadette ook nodig. Lucia. De tekening is toch onderweg?’

‘Ja. Per expres post. Die moet vandaag aankomen.’

‘Prachtig. Je hebt haar uitgenodigd voor een vakantie in Frankrijk?’

‘Ja.’

‘Goed zo. Ik verwacht jullie vanavond hier.’

‘In orde dokter Jensen. Ik zorg ervoor.’

‘Tot vanavond.’

Nikkie hing op en keek om zich heen. Waarom was ze in de woonkamer wakker geworden? Het was inmiddels volop dag buiten. Als een steek door haar hart kwam de vraag waar Lucia was. Even kon ze geen adem halen, toen vloekte ze keihard en rende de trap op. Haar ergste vermoeden kwam uit.

Lucia's kamer was een puinhoop, ze had blijkbaar inderhaast van alles doorzocht. De grote porseleinen spaarpot lag in scherven op de grond, hier en daar lagen zelfs nog dubbeltjes en stuivers, blijkbaar had ze niet eens de tijd genomen om alles op te rapen.

Nikkie had nauwelijks meer tijd nodig dan Lucia. Ze gooide haar koffer ondersteboven, greep wat benodigdheden en liet de troep verder gewoon liggen toen de taxi voor de deur stond. Met grote haast liet ze zich naar Schiphol brengen, op weg naar haar tante in Tokio. Nu Lucia verdwenen was wilde ze liever even niets met het lab te maken hebben. Ze was bijna aan de beurt bij de check-inbalie toen een man in een lange grijze regenjas haar op de schouder klopte. Ze draaide zich om. De man glimlachte vriendelijk naar haar.

‘Naar Japan. Leuke reis lijkt me dat.’

‘Ja, gaat u er ook heen?’

‘Nee hoor. Ik ben meer een francofiel.’

‘Oh, waarom staat u dan in de rij voor Tokio?’

‘U vergist zich. Ik sta niet in de rij. Ik kwam alleen even met u praten.’

‘Wat aardig van u.’

‘Dank u. Sommige mensen denken dat ik onsympathiek ben. Maar dat is helemaal niet zo. Ik ben blij dat u mijn ware natuur herkent.’

‘Bent u nu ook op weg naar Frankrijk?’

‘Ja. En ik was op zoek naar iemand om me te vergezellen. Die iemand bent u.’

‘Ik? U moet zich vergissen. Ik ben onderweg naar Tokio.’

‘Tokio kan toch wel even wachten? Ik heb een afspraak voor u gemaakt.’

‘Een afspraak? Waar? Met wie?’

‘Alleraardigste en intelligente mensen. Ook zeer doelgericht. U hebt een afspraak in Lyon. Wilt u zo vriendelijk zijn me te volgen?’

Lijkbleek en zo mak als een lammetje liep Nikkie mee met de man in de regenjas. De mensen achter haar in de rij vroegen zich niets af. Die waren alleen maar blij dat ze nu eerder aan de beurt kwamen.

Op het vliegveld van Lyon was het een lichtbewolkte dag. Er stond een zachte bries uit het zuidoosten, met een enkele wat hardere windstoot. Uit het noordwesten naderde een privé vliegtuig. Langzaam daalde het, totdat het door het wolkendek heen brak en zichtbaar werd voor de verkeerstoren. De piloot zocht contact.

‘Hallo, hier de FR916. We hebben zichtcontact.’

‘Hier de verkeerstoren. Wij hebben begrepen dat u een medische vracht aan boord heeft. U krijgt voorrang om te landen. Landingsbaan 2 is voor u beschikbaar.’

‘Wij hebben inderdaad een patiënt aan boord. Ze is in stabiele conditie, er is geen noodsituatie, ik herhaal er is geen noodsituatie. We hebben geen ondersteuning nodig. Over.’

‘Ik herhaal, er is geen noodsituatie, u heeft geen ondersteuning nodig. Onze medische dienst is paraat. Een ambulance staat voor u klaar bij de hangar. Over.’

‘Bedankt, verkeerstoren. Wij zetten naar verwachting over 3 minuten onze landing in.’

‘Goed. De aanvliegroute en landingsbaan zijn vrij. Over.’

Met enkele kleine correcties manoeuvreerde de piloot het vliegtuigje recht voor de landingsbaan. Even later raakten de achterwielen het asfalt zonder al te grote schokken, toen landde ook het neuswiel. Nadat het snelheid verminderd had draaide het vliegtuigje en taxiede langzaam naar een grote betonnen hangar. Daar stond een ambulance met blauw zwaailicht en draaiende motor te wachten. Twee mannen in witte jas tilden een brancard uit de ziekenwagen, klapten de wielen uit en reden hem naar het vliegtuig. Ze klommen het trapje op en verdwenen naar binnen. Enkele minuten later kwamen ze weer naar buiten, met een vrouw op een stretcher die kennelijk bewusteloos was. Een verpleegster hield twee flessen omhoog. Vanuit de flessen liep een slangetje naar de linkerarm van de vrouw. De verpleegster hing de flessen aan een glimmende stang die aan de brancard vastzat terwijl de mannen de vrouw neerlegden. Met zijn drieën schoven ze de brancard in de ambulance.

‘Deze fles is alleen water, zout en glucose,’ zei de verpleegster. ‘In deze zit ook nog wat verdovingsmiddel. Volgens opdracht krijgt ze daar 70 cc per uur van.’

Eén van de mannen controleerde de etiketten op de flessen.

‘Prima. Dat ziet er goed uit. Is de patiënt stabiel?’

‘Ja. Hier is de kaart. Pols 72, regelmatig. Bloeddruk 125 over 85. Alles in orde.’

De mannen knikten. Ze stapten in, terwijl de verpleegster terug liep naar het vliegtuig. De ziekenwagen reed vervolgens met grote vaart en loeiende sirene naar de poort van het vliegveld. De chauffeur haalde een pasje door een automaat, de slagboom ging omhoog en de wagen reed door. Een kwartier later kwamen ze aan bij een groot gebouw aan de oever van de Rhône. Maar de sirene was toen al uit. Het viel niemand op dat de ziekenwagen de binnenplaats opreed en dat even later een brancard het gebouw werd ingeduwd. Eenmaal binnen werden de mannen afgelost door twee in groene operatiekleding gehulde verpleegsters met mondmaskers voor. Een van hen typte een code in een beveiligingskastje, waarna een zware deur openschoof. Met brancard en al werd de vrouw in een kleine cel geschoven. Een thermometer aan de wand gaf 10 graden Celsius aan. Voordat ze de deur van de cel weer dichtschoven deed één van de verpleegsters nog even het hoofdkapje van de vrouw goed. Ze knikte tevreden: het korte kastanjebruine haar van Nikkie was weer netjes helemaal bedekt.