62 Treinreis Lyon

‘Uw plaatsbewijzen alstublieft.’

Lucia schrok wakker. De conducteur stond aan de deur van hun coupé. Ze gaf hem de twee kaartjes naar Lyon. Roos was nog diep in slaap.

‘Jullie gaan naar Lyon?’

‘Ja.’

‘Helemaal alleen? Zijn jullie ouders er dan niet bij?’

‘Nee. Die zijn in Luxemburg. Die stappen in Luxemburg pas in.’

‘En dan gaan jullie met zijn allen naar Lyon?’

‘Ja. Mijn vader werkt in Lyon. Maar ze moesten eerst in Luxemburg zijn.’

‘Hebben jullie paspoorten bij je?’

‘Die hoef je toch niet meer te hebben?’

‘In Frankrijk vragen ze er toch vaak naar. Hebben jullie ze?’

‘Nee, die had mijn moeder alvast meegenomen.’

De conducteur keek haar wantrouwend aan.

‘Je weet dat jullie in Maastricht over moeten stappen, toch?’

‘Ja, natuurlijk.’

‘Is je zusje in orde?’

‘Ja, die slaapt gewoon. Ze was heel moe.’

‘Goed. Val maar niet meer in slaap. We zijn zo in Maastricht.’

Hij stempelde hun biljetten af. Na een laatste blik op Roos sloot hij de deur.

Lucia haalde opgelucht adem. Dit was alvast goed afgelopen. Nu nog het overstappen. Ze besloot Roos alvast maar wakker te maken.

‘Wat, zijn we al bijna in Maastricht? Heb ik zo lang geslapen?’

‘Ja, je was compleet bewusteloos. Je werd niet eens wakker toen die rare conducteur me kwam ondervragen. Hij dacht dat jij mijn zus was.’

‘Wat vroeg hij?’

‘Nou, waar onze ouders waren. Ik heb maar gezegd dat die in Luxemburg instappen.’

‘In Luxemburg? En geloofde hij het?

‘Natuurlijk. Het zou toch best kunnen?’

‘Ja, het zou ook best kunnen.’

‘Kom, we moeten eruit. Hier is het station al.’

Ze pakten allebei hun spullen. Een paar minuten later stonden ze op het perron in Maastricht. De conducteur kwam op ze aflopen.

‘Jullie trein naar Luik vertrekt op spoor XXX. Ik loop wel even met jullie mee.’

De conducteur van de Belgische trein begroette hem joviaal. Daarna stonden ze even te praten. De Belgische conducteur keek even over zijn schouder naar hen en knikte. Tijdens de reis kwam hij steeds even naar Roos en Lucia kijken, alsof hij zich zorgen over ze maakte. Maar ze waren al snel in Luik, waar het overstappen heel snel ging. De trein naar Luxemburg was comfortabel, met mooie aparte coupés waar ze van niemand last hadden. Ze hadden een prachtig uitzicht op de heuvels en bossen van de Ardennen, ook al was het een beetje een miezerige dag.

‘Luus, heb jij daar het reisschema?’

‘Ja.’ Ze gaf het papiertje aan Roos.

‘We zijn dus over een uur in Luxemburg?’ vroeg Roos.

‘Ja, dat kan wel kloppen.’

‘Goed zo. Daar hebben we 18 minuten om over te stappen. Dat is niet zo lang. Maar ik wil dan wel even mijn e-mail bekijken.’

‘Ze zullen daar wel een internetcafé hebben denk ik.’

‘Hoe zou het nou met Bernadette zijn?’

Ze keken elkaar bezorgd aan.

‘Geen idee,’ zei Lucia. ‘Misschien is ze al wel dood.’

‘Bah, zoiets moet je niet zeggen. Daar krijg ik een naar gevoel van.’

‘Nou, het kan toch.’

‘Misschien gaat het wel goed met haar. Misschien is ze wel ontsnapt.’

‘Ja, dat kan ook. Maar het kan ook dat er iets heel ergs aan het gebeuren is. Dat ze nog niet dood is, maar gemarteld wordt of zo.’

‘Lucia, hou nou op! Ik kan er niet tegen.’

‘Oké, ik zal ophouden. Maar het kan toch!’

Roos keek boos uit het raam. Lucia had altijd iets met verhalen die slecht afliepen, zelfs als het over haar zus ging, of over haar zelf. Ze zeiden geen woord meer tegen elkaar, tot de trein in Luxemburg aan kwam.

Zwijgend stapten ze uit. Ze hadden er niet op gerekend dat de nieuwe conducteur zich ook weer met hen zou gaan bemoeien.

‘Waar zouden jullie je ouders ontmoeten, meisjes?’

Roos was nog steeds boos. Ze haalde haar schouders op. Lucia liet zich er niet door in de war brengen.

‘In het internetcafé,’ zei ze. ‘Weet u toevallig waar dat is?’

‘Jawel. Dat is in de hal, boven. Je ziet het vanzelf.’

‘Dank u wel, meneer. We gaan er meteen naar toe.’

‘Dat was slim, Luus.’ Roos ontdooide een beetje.

‘Dank je wel. Die man vond het fijn dat hij ons kon helpen. Daar hebben we allemaal wat aan.’

‘Heb jij een Euro? Dan kunnen we op het internet.’

Lucia gooide een Euro in de automaat. Al gauw stonden er twee e-mail berichten te knipperen. De eerste was van Sjaak.

---

‘Roos en Lucia,

Er is geen goed nieuws. Het laboratorium in Lyon is echt griezelig. We proberen in hun computer te komen. Meer hebben

we nog niet. Jullie moeten gewoon doorreizen naar Lyon. Oom Cees en Sjef en ik zijn aan het zoeken. Succes!!!’

---

De tweede e-mail was van Joost en Herma.

---

‘Lieve Roos.

We zijn erg geschrokken dat je weg bent. Laat ons alsjeblieft weten waar je bent. Het nieuws over Bernadette is goed, ze is op weg naar een opname studio. Bel ons maar op, dan komen we je ophalen en is het allemaal weer goed.’

---

Lucia en Roos keken elkaar aan.

‘Geloof jij dat?’ zei Lucia.

‘Nee, natuurlijk niet. Ze denken dat ik iets stoms doe en ze willen dat ik weer naar huis kom. We moeten gewoon door naar Lyon. Toch?’

Lucia knikte. ‘Schrijf maar even wat terug aan ze.’

Juist toen Roos begon te typen werd ze op haar schouder getikt.

‘Zijn ze er niet?’ vroeg de conducteur.

‘Oef,’ zei Roos. ‘Ik schrok.’

‘Maar jullie gaan toch zeker niet de trein in zonder je ouders?’

‘Nee, natuurlijk niet,’ zei Lucia. ‘Ze zullen zo wel komen. Ze hadden op het mobieltje van Roos gebeld dat ze iets later waren maar dat ze wel de trein zouden halen.’

De conducteur keek haar twijfelend aan.

‘Als jullie maar oppassen meisjes. Als je hulp nodig hebt kun je me laten omroepen, mijn naam is Vanluyte. Ik vertrek pas vanavond vanhier.’

Toen hij uit het café verdwenen was keken Roos en Lucia elkaar aan. Ze knikten: Wegwezen.

Ze haastten zich naar het perron, waar hun trein inmiddels klaar bleek te staan. Toen ze hun spullen in het bagagerek gelegd hadden keken ze uit het raam. Conducteur Vanluyte kwam aangerend juist toen de trein op vertrekken stond. De Luxemburgse conducteur liep op hem af. Ze praatten even met elkaar. De Luxemburgse conducteur knikte en keek langs de trein naar voren, alsof hij de meisjes zou kunnen zien. Maar die hielden zich verstopt. Al die goedbedoelde hulp maakte hun reis er niet gemakkelijker op.