70 Elba

Nadat ze linksaf geslagen waren, was het Emma en Ismael niet meer gelukt om zich te oriënteren. Ze wilden zo snel mogelijk naar de haven komen, om de pont naar het vasteland te nemen en vandaar opnieuw contact te zoeken met de oom van Bernadette. Maar alle weggetjes kronkelden alle kanten op en hoe ze ook probeerden om naar de Noordkust van Elba te komen, elke keer weer kwamen ze in een ingeslapen dorpje, een wijngaard of een stuk dennenbos terecht. Soms reden ze terug over dezelfde weg, soms probeerden ze consequent een bepaalde richting te volgen en soms gokten ze maar wat. Een paar keer kwamen ze uit op een kruispunt waar ze al twee keer eerder waren geweest. En één keer was Ismael zelfs naar de top van een heuvel geklommen om als een piraat in het kraaiennest om zich heen te turen en de weg naar zee te vinden. Alles was tevergeefs en de brandende zon zorgde er inmiddels voor dat het in de auto bloedheet was. Hun humeur werd er ook al niet beter op. Toen Emma een race circuit aan wees viel Ismael tegen haar uit.

‘Vind je niet dat we al genoeg rond racen? Wil je soms in zo'n stom wagentje gaan karren? Je gaat je gang maar. Ik zoek wel alleen verder. Blijkbaar interesseert Bernadette je niet meer.’

‘Nou, Ismael, kalm aan, zeg. Ik bedoel er toch niks mee. Wacht even, ik zie daar een straatnaambordje.’

‘Sorry. Ik begin zo genoeg te krijgen van dat gedwaal in die hitte.’

Emma remde af totdat ze het bordje kon lezen.

‘Via del Portoferraio!’ riep ze. ‘Dat betekent toch zoiets als haven of veerboot, of niet?’

‘Rijden maar,’ zei Ismael. ‘Het klinkt goed.’

Ze reden even langs een bosrand toen er ineens een andere verrassing opdoemde. Links van hun auto steeg een klein eenmotorig vliegtuigje op.

‘Is er hier een vliegveld?’ vroeg Emma.

‘Schijnbaar wel. Kijk daar!’

Ismael wees op een hotel langs de weg, met een groot bord, waar ‘Aviotel’ op stond.

‘Denk je dat we hier met een vliegtuig weg kunnen komen?’ vroeg Emma.

‘Geen idee,’ zei Ismael. ‘Laten we maar eens binnen gaan kijken.’

Ze parkeerden het busje tussen de bomen naast een groot bakstenen gebouw dat er nogal verlaten uit zag en liepen de hal van het hotel binnen. Er bijna niemand binnen. Ze vonden al snel een computer voor gasten en binnen een paar minuten hadden ze hun email sites op het scherm. Er was nieuws van de oom van Bernadette.

‘Hoi Ismael en Emma. Zijn jullie nog bereikbaar? Kunnen jullie naar Lyon gaan? We denken dat Bernadette daar is en dat ze groot gevaar loopt. Laat zo gauw mogelijk wat horen.’

De email was in Toronto midden in de nacht verstuurd. Emma typte een antwoord.

‘Lyon? Waar in Lyon? En hoe moeten we daar komen?’

Sjef hoorde het piepje dat de binnenkomst van de email meldde. Hij duwde even tegen de muis, waarna de schermen oplichtten. Hij type meteen een antwoord.

‘Hier Sjef, de neef van Bernadette. We denken dat ze in Lyon is, maar we weten niet waar. Als jullie alvast op weg gaan, laten we zo gauw mogelijk weten waar je zijn moet.’

Gespannen tuurden Emma en Ismael op het scherm toen de tekst binnenkwam. Ze waren daarom volkomen onvoorbereid toen een man in uniform en met een officiële pet hen op de schouder tikte. Ze draaiden hun hoofden precies tegelijkertijd om, als poppetjes in een klok, die met een staafje aan elkaar vast zitten en elk uur samen naar buiten komen om samen een mechanisch dansje te doen.

‘Wat zoeken jullie hier?’ vroeg de man met de pet. Zijn stem klonk bars en zijn grimmige gezicht beloofde niet veel goeds.