20 Leiden

De volgende ochtend liep Sjefs wekker vroeg af. Hij wreef zich in de ogen en draaide zich nog een keer om. Vandaag vertrok hij naar Toronto, in Canada. Oom Cees had al vaker gezegd dat het in Canada heel gewoon was dat je zonder je ouders ging vliegen. Een speciale stewardess zorgde dan voor je totdat je op de eindbestemming door je familie werd opgehaald. Sjef was de eerste die dat ging uitproberen. Hij hield zich stoer, maar vond het allemaal toch wel een beetje griezelig.

Herma klopte op zijn deur.

‘Sjef, kom je eruit? We moeten al over een half uur weg.’

‘Ja, ik kom eraan.’

Hij klom uit zijn bed en keek zijn kamer nog eens rond. Op de grote wereldkaart had hij een lijn getrokken van Amsterdam naar Toronto. Het was daar nu 6 uur vroeger. Oom Cees lag misschien pas net in bed. De telefoon rinkelde. Hij hoorde Joost praten.

‘Ha die Cees. Moet jij niet gaan slapen?’

‘Sjef komt net uit bed. Ik geef hem wel even.’

‘Sjef! Oom Cees aan de telefoon.’

Sjef nam de telefoon over. Hij hoorde de stem van zijn oom.

‘Zo jongen, vandaag is de grote reis. Ben je er klaar voor?’

‘Nou, ik ben nog niet helemaal wakker,’ zei Sjef. ‘Maar we gaan geloof ik over een half uur weg.’

Joost gebaarde naar Sjef dat hij Cees nog even wilde spreken.

‘Hier komt mijn vader weer. Vergeet je niet om me op te halen straks?’

‘Oh, als ik het vergeet ga je toch gewoon liften.’

Oom Cees maakte dezelfde flauwe grappen als Joost. Meestal kon Sjef er wel om lachen, maar nu was het een beetje te spannend.

‘Hoe laat ben je er dan?’ vroeg hij aan zijn oom.

‘Maak je maar geen zorgen. Ik zorg ervoor dat ik al een uur van tevoren op het vliegveld ben. Goede reis, Sjef. We gaan er hier een leuke tijd van maken. Heb je gehoord dat ik een mooi nieuw huis heb?’

‘Ja. Ik zag de foto. Hier komt mijn vader nog even.’

Sjef hoorde alleen maar wat zijn vader zei.

‘Hee, Cees. Ik wens jullie alvast een leuke tijd daar met Sjef. Pas je wel goed op hem? Gaan jullie nog naar een honkbalwedstrijd in dat grote stadion?’

Herma riep van beneden dat iedereen op moest schieten. Ze had boterhammen en een thermosfles met thee ingepakt voor onderweg naar het vliegveld. Tijd voor ontbijt was er niet meer.

In de auto werd niet veel gezegd. Een half uurtje later reden ze de parkeergarage van Schiphol in.

‘Nu zijn we er, hè?’ vroeg Sjef.

‘Ja, jongen, we zijn er,’ antwoordde Joost.

Roos zag er bleek uit. De anderen waren blij dat ze niet de discussie van de vorige avond nog een keer had opgerakeld.

‘Oké,’ zei Joost. ‘We gaan eerst de koffers inchecken en dan zoeken we de stewardess op die je gaat begeleiden.’

De stewardess was een strenge dame, die de vervelende gewoonte had om je nooit recht in je ogen te kijken als ze met je sprak. Dat viel Sjef meteen op toen ze hem begroette.

‘Het avontuur gaat beginnen. Noem mij maar Angelique. En ik ga voor je zorgen.’

‘Dank u wel.’

‘Goed zo. Je kunt op me rekenen hoor, altijd als er iets is, vraag je het gewoon aan mij. Sjef, ik heb hier de foto van je oom Cees. Klopt de foto?’

‘Ja, dat is hem.’

‘Dan wordt het tijd dat we naar het vliegtuig gaan.’

Het moment van afscheid was gekomen. Sjef omhelsde zijn vader, zijn moeder en toen, tot haar verrassing, ook Roos. Terwijl ze hem op zijn wang kuste fluisterde ze hem iets in het oor.

Sjef knikte. Joost en Herma stonden met Angelique te praten.

‘Ik moet nog even naar de WC,’ zei Sjef. Roos liep met hem mee.

‘Dat mens kijkt je niet aan als ze tegen je praat,’ zei ze.

‘Ja. Ik merkte het. Dat geeft een raar gevoel.’

‘Volgens mij kan je maar het beste de hele reis wakker blijven,’ zei Roos. ‘Dat je het meteen merkt als er iets geks gebeurt.’

Ineens stond Roos stil en greep de arm van Sjef. Snel keek ze of haar ouders hen zagen, maar die stonden nog met Angelique te praten.

‘Ik had een nachtmerrie. En daardoor kon ik de hele nacht niet slapen. Zul je echt voorzichtig zijn?’

Sjef knikte. Door de bezorgdheid van Roos was hij erg zenuwachtig aan het worden.

In de grote toilet ruimte voelde hij zich klein en koud. Hij keek in de spiegel en zag hoe bleek hij was. Toen hij zijn haar wat in fatsoen bracht, trilde zijn hand. Dat zag er raar uit in de spiegel, alsof de hand niet helemaal bij hem hoorde. En alsof hij geen controle meer had over zijn eigen lichaam.

Toen Sjef en Roos terugliepen van het toilet, stonden Joost en Herma nog steeds met Angelique te praten. Joost gaf Sjef de rugzak met boeken, een iPod en de videocamera.

‘Daar gaat-ie dan, jongen!’ zei hij.

Even later zagen ze Sjef en Angelique door de douane poortjes lopen.

‘Het is toch wat, hè, zo'n jochie,’ zei Herma.

‘Ja.’

Zelfs Joost was er een beetje stil van. Hij had de hele ochtend nog niet één flauwe grap gemaakt. Ze gingen met zijn drieën naar het restaurant en anderhalf uur later zagen ze het vliegtuig opstijgen. Het klom steil omhoog en was na een paar minuten in de wolken verdwenen. Roos bleef naar het toestel kijken tot er in de heldere blauwe lucht zelfs geen glimmend stipje meer te zien was. Toen zuchtte ze.

‘Mis je hem nu al?’ vroeg Herma.

Roos wist niet wat ze antwoorden moest. Joost en Herma geloofden helemaal niet in voorgevoelens. Ze waren allebei psycholoog en als je ongerust werd gingen ze altijd meteen uitleggen waarom dat niet nodig was.

‘Ja. Gek hè,’ Zei Roos. ‘Ik mis hem nu al. En ik word er helemaal naar van.’

‘Kom,’ zei Joost, ‘we gaan lekker naar huis. Dan kijken we vanavond een leuke film en dan zul je zien dat het allemaal heel snel went.’

‘Oké,’ zei Roos. ‘Misschien heb je wel gelijk.’

Op weg naar buiten keek Roos naar alle plekken waar Sjef even had getreuzeld of een etalage had bekeken. Het deed haar denken aan haar ratjes. Allebei de keren dat er een dood ging had ze daar de nacht tevoren over gedroomd. Joost en Herma vonden dat toeval. Zelden had Roos zo'n akelig voorgevoel gehad als nu op Schiphol. Alsof er iets helemaal verkeerd aan het gaan was waar nu niemand meer iets aan kon doen.