77 Elba
Het was een lange en frustrerende avond in het Aviotel op Elba. Terwijl Ismael en Emma wisten dat er geen minuut te verliezen was, hingen ze rond in een verlaten hotel bar, waar niets te beleven was behalve een slome internet computer en een typische man met een rare officiële pet die het hotel beheerde. De regen bleef maar vallen, soms alleen een vage mist van kleine druppeltjes, soms complete gordijnen van water die oorverdovend naar beneden kletterden. Steeds weer kwam het onweer terug, in het donker verlichtte de bliksem nu zelfs de bar en de hal van het hotel, en de donder deed de flessen en glazen schudden en rinkelen. Na verloop van tijd waren Emma en Ismael toch maar gaan slapen, dromend van het European Talent Festival, van Bernadette in middeleeuwse martelkelders of op de snijtafel van een experimenteel laboratorium en van vliegtuigen die door zwaar onweer van de koers raakten en tegen een bergwand uit elkaar spatten als porseleinen theekopjes op een tegelvloer.
Rond zonsopgang werden ze allebei wakker, op aparte bedden in een familiekamer. Na het verpletterende natuurgeweld van de nacht was de stilte bijna onheilspellend.
Uit het raam zagen ze dat het asfalt van de landingsbaan op sommige plekken nog drijfnat was en bezaaid met plassen, terwijl er ook stukken waren die lagen te stomen in het vroege zonlicht. Aan de bomen te zien waaide het nog flink. In de verte naderde een vliegtuig dat snel hoogte verloor en zich positioneerde om te landen. De harde wind rukte aan het vliegtuigje en het leek wel of het nooit zou kunnen landen zonder dat de onvoorspelbaar op en neer schietende vleugelpunten de baan zouden raken.
‘Die vent is gek!’ riep Ismael. ‘Als hij een kwartier wacht kan hij landen met zijn ogen dicht. Nu slaat hij te pletter als hij niet uitkijkt!’
Emma greep de hand van Ismael vast en kneep er hard in toen de achterwielen van het vliegtuig de grond raakten. Nog voor het neuswiel neerkwam raasde het door een paar grote plassen waardoor de neus helemaal naar rechts leek te zwaaien. Maar de piloot slaagde erin op de baan te blijven en na een paar minuten stond het vliegtuig stil, vlak voor het eind van de baan, en op hooguit honderd meter van het hotel. De piloot stapte uit en liep een paar keer om het vliegtuig heen, blijkbaar om te bekijken of er schade was. Toen kwam hij op de terrasdeur van het Aviotel aflopen. Hij werd verwelkomd door de man met de officiële pet, die met grote armgebaren en een hoop misbaar stond uit te leggen dat hij de landingspoging niet verstandig vond, maar de piloot haalde zijn schouders op.
Toen zag Ismael de landcode op het staartroer van het vliegtuig.
‘Die kist komt uit Holland!’ riep hij. ‘Die idioot moet onze piloot zijn.’
Met grote haast schoten ze hun kleren aan en renden naar beneden, waar de piloot en de man met de pet ruziënd binnen kwamen.
‘Het is toch goed gegaan? Zo erg is het nou ook allemaal weer niet,’ zei de piloot. Hij was een wat korte, enigszins gezette man met een half kalend hoofd en een grote grijns.
‘Ik zei u toch dat het niet kon. Dat u geen toestemming had om te landen. Dat het niet mocht!’
‘Tja, en ik zei dat er geen tijd te verliezen was.’
Ismael en Emma kwamen de bar binnen stuiven.
‘Bent u de vriend van Oom Cees?’ Riep Emma.
‘Ja,’ zei de piloot. De grijns bevroor op zijn gezicht. Hij keek Emma en Ismael strak en streng aan.
‘Hebben jullie het laatste nieuws gehoord?’
‘Nee. Wat dan?’
‘Sjef heeft gezien dat ze een proefoperatie aan het doen zijn in het laboratorium. Alles lijkt erop dat de echte operatie vandaag gaat gebeuren. Zijn jullie klaar? We moeten meteen weg. Ik heb wat eten bij me.’
‘Ho ho,’ riep de hotel beheerder. ‘Dat gaat zomaar niet. U heeft nog geen landingsgeld betaald en u moet ook nog een vliegplan invullen. Maar eerst moet ik uw paspoort zien.’
De grijns kwam terug op het gezicht van de piloot.
‘Mijn waarde,’ zei hij kalm en beheerst. ‘U lijkt me een verstandig en betrouwbaar man. Een paspoort heeft u vast wel eens eerder gezien, dat van mij ziet eruit als alle andere. Niets bijzonders. Het landingsgeld regel ik later wel. En de luchtvaartautoriteiten bel ik zodra we vertrokken zijn.’
Toen draaide hij zich met een strakke, vastberaden uitdrukking naar Emma en Ismael.
‘Kom op,’ zei hij. ‘Wegwezen.’
Hij sprintte voor de twee uit naar het vliegtuig. Toen Emma en Ismael aankwamen bij de deur, stonden de motoren al te brullen. De piloot wees een paar stoelen aan. Terwijl de hotelbeheerder op een sukkeldrafje achter ze aan kwam, trok Ismael de deur al dicht. Het vliegtuig kwam meteen op gang, draaide om en steeg moeizaam, met de wind mee, op.
‘Dat zijn heel wat strafpunten vandaag, meneer,’ zei Ismael tegen de piloot.
De grijns kwam terug.
‘Zeg maar Stan! Jullie zijn Emma en Ismael?’
Ismael knikte.
‘Elke seconde telt. Ik heb net gebeld met Cees en Sjef. Die werken daar de hele nacht door. Strafpunten, ach. Die had ik op school ook wel eens.’
Stan rommelde onder zijn stoel en greep een plastic zak met broodjes. Hij gooide de zak naar achter, waar Emma hem handig opving en keek vervolgens weer naar voren, waar de Middellandse zee zich voor hen uitstrekte.
‘Flesjes water staan achter jullie. We gaan met volle snelheid over de Alpen, dat zal ook wel weer gezeur geven. Officieel onweert het er nog. Maar het is de kortste weg.’
‘En als we nou een ongeluk krijgen?’ vroeg Emma.
‘Dan hebben we het in ieder geval geprobeerd.’ Stan draaide zich weer om.
‘Zeg het maar, gaan we of gaan we niet?’
Heel even keken Emma en Ismael elkaar aan. Toen knikten ze.
‘We gaan,’ zeiden ze.
‘Goed zo. Hou je vast.’
Stan keek strak vooruit. Emma en Ismael snapten dat ze hem verder niet moesten afleiden. Aan de horizon zagen ze als een glimmende streep de Alpen liggen. Erboven hing een zwartgrijze band waar je af en toe lichtflitsjes in heen en weer zag schieten. Ergens daarachter, in een onbekend laboratorium in een stad waar ze nog nooit geweest waren, lag Bernadette in een koelcel buiten bewustzijn te wachten op wat er komen ging.