31 Toronto

Natuurlijk was Toronto Airport helemaal niet zo griezelig als in de droom van Sjef. Het was juist een mooie en fleurige luchthaven. Angelique liep met hem door de lange gang naar de douane. Ze had zelfs een karretje geregeld voor de zware rugzak van Sjef. Hij keek naar haar, hoe ze naast hem liep en bedacht dat het misschien wel niet eerlijk was dat Roos en hij haar niet vertrouwden. Misschien had ze wel een probleem aan haar ogen waardoor ze altijd wegkeek. Misschien was ze wel een heel lieve moeder die haar gezin miste als ze weer eens zo'n lange reis moest maken.

‘Zeg, Angelique,’ vroeg Sjef. ‘Heb jij eigenlijk kinderen?’

Ze keek hem aan, en tot Sjefs verbazing nu echt, recht in zijn ogen, heel even.

‘Ja,’ zei ze. ‘Twee kinderen. Mijn zoon is 18 en mijn dochter 16. Waarom vraag je dat?’

‘Zomaar, eigenlijk. Ik vroeg het me ineens af. Of je ze mist als je zulke lange vluchten moet doen.’

‘Ja, ik mis ze altijd. Maar niet meer zo erg als toen ze nog kleiner waren. Nu hebben ze toch al hun eigen leven.’

Zie je wel, dacht Sjef. Gewoon een aardige mevrouw met kinderen. Ze liepen verder door de gang. Bij elke bocht of trap moest Sjef weer denken aan zijn enge droom. Gelukkig was nu alles in orde. Hij voelde zich niet meer zo zenuwachtig en was toch weer blij dat hij op reis gegaan was.

Bij de douane ging ook alles prima. Ze moesten even tien minuten wachten in een rij en daarna vroeg een vriendelijke jonge douane beambte aan hem wat hij in Canada kwam doen.

‘Ik ga bij mijn oom op bezoek,’ zei Sjef.

‘En waar woont die oom dan precies?’

Sjef gaf het adres op en de douane beambte knikte. Hij keek in het paspoort van Sjef en probeerde de achternaam uit te spreken. Sjef verbeterde hem en de douane man keek hem aan.

‘Wat is de voornaam van je oom?’

‘Hij heet Cees,’ zei Sjef.

‘Die naam ken ik,’ zei de beambte. ‘Is dat niet een schrijver? Heeft hij niet een rijtje filmprijzen gewonnen vorig jaar?’

‘Ja,’ zei Sjef, ‘dat klopt.’

‘Leuk. Dus jij bent zijn neef. Nou veel plezier bij je oom. Zeg maar dat ik zijn films erg indrukwekkend vond. En trouwens, welkom in Canada.’

Met een grote glimlach gaf de beambte Sjef zijn paspoort terug. Hij keek vervolgens even in de papieren van Angelique, en ook zij mocht meteen doorlopen.

Na de douane moesten ze nog even op hun bagage wachten. Een oud vrouwtje, zo te zien uit India, had twee grote koffers die Sjef snel voor haar van de band tilde. Het oude vrouwtje keek hem dankbaar aan.

‘Dat is heel mooi van je jongen,’ zei ze. ‘Moge God je een lang en gezond leven geven.’

‘Nou, niets te danken hoor,’ zei Sjef. Hij draaide zich om en stapte per ongeluk op de voet van een jonge man, die er in donkere punk kleding gevaarlijk uit zag. De jonge man trok zijn voet terug.

‘Sorry,’ zei hij tegen Sjef.

Sjef was erg verbaasd en lachte toen.

‘Waarom zeg jij nou sorry? Het was toch mijn fout?’

‘Jij bent hier zeker nieuw?’ vroeg de jongen.

‘Ja,’ zei Sjef. ‘Ik ben hier voor het eerst. Hoezo?’

‘Simpel,’ zei de punker. ‘Anders wist je wel dat Canadezen altijd sorry zeggen. Maar dat went wel hoor. Welkom in Canada.’

De punker draaide zich om, pakte zijn tas van de lopende band en liep weg.

‘Zijn Canadezen inderdaad zulke aardige mensen? Dat zegt mijn oom altijd,’ vroeg Sjef aan Angelique.

‘Nou ze zijn in ieder geval erg beleefd,’ zei ze, terwijl ze naar de lopende band wees.

‘Is dat niet jouw koffer?’

Sjef liep naar voren en pakte zijn koffer op. Ook de koffer van Angelique kwam al snel. Samen liepen ze naar de aankomst hal.

‘Zeg, Sjef,’ zei Angelique ineens. ‘Door al die verwarring met je droom ben ik het misschien vergeten. Maar had ik je nou verteld dat je oom je niet op kan komen halen?’

Sjef stond aan de grond genageld. Ging het voorgevoel van Roos dan toch uitkomen? Het leek wel of het leven uit hem wegliep, als water uit een fles waarvan de bodem breekt.

‘Hoe, hoe bedoel je?’ vroeg hij.

‘Hij werd met ons doorverbonden in het vliegtuig, terwijl jij lag te slapen. Er was iets onverwachts.’

Toen hij Angelique probeerde aan te kijken, draaiden weer haar ogen weg. Het was dus geen ziekte. Had hij er toch verkeerd aan gedaan om Angelique te vertrouwen? Was hij maar wakker gebleven, zoals Roos hem had aangeraden.

Angelique sloeg haar arm om zijn schouder maar dat hielp niets. Integendeel.

‘Je wordt opgehaald door een chauffeur.’

Sjef knikte, maar zijn hoofd leek wel van lood, en zijn mond voelde droog.

In de ontvangstruimte stond inderdaad een man in uniform op hen te wachten, met een bord waarop Sjefs naam stond en een foto van het hoofd van oom Cees.

Angelique vroeg de man naar identificatie. Hij liet verschillende documenten zien, en Angelique was blijkbaar tevreden. Maar Sjef voelde zich alsof hij in een waas liep, alsof al het geluid door watten gedempt was en alsof Angelique en de chauffeur helemaal niet echt waren. Alsof ze zomaar ineens in de lucht zouden kunnen oplossen, als flarden mist boven een weiland. Dan zou hij helemaal alleen zijn, in een immense stad, 6000 kilometer van huis.

Niet lang daarna zat Sjef in een grote taxi-achtige auto, en een half uur later draaiden ze de oprijlaan op bij een huis met een groot ijzeren hek, dat vanzelf openging. Sjef herkende het van de foto's: dit was het nieuwste huis van oom Cees.

De chauffeur sprak alleen Engels en legde uit dat oom Cees aan het werk was en niet gestoord mocht worden. Hij liet Sjef binnen en bracht hem naar zijn slaapkamer. Het was een grote kamer, met een tweepersoonsbed en een bureau met een splinternieuwe computer. Nadat de chauffeur afscheid had genomen deed Sjef de deur dicht en schakelde de computer in.

Hij keek of Roos online was en vond haar meteen.

‘Roos, ben je er?’ Typte hij.

‘Ja, hoe is het?’

‘Niet goed. Oom Cees was niet op het vliegveld. Ik ben nu in zijn nieuwe huis, maar ik heb hem nog niet gezien.’

‘Weet hij dat je er bent?’

‘Geen idee, de chauffeur wilde hem niet storen.’

‘Dan moet je nu op onderzoek. Niet wachten tot je van hem afhankelijk bent!’

‘Ik weet niet of ik dat durf.’

‘Als hij weet dat je er bent is het nog veel griezeliger. Als hij je nu ontdekt kun je zeggen dat je naar hem op zoek was.’

‘Oké. Tot straks.’

‘Sterkte. Tot straks.’

Even ging Sjef op bed liggen. Hij stelde zich voor dat hij al zijn kracht en moed bij elkaar pakte, zoals je natte regenkleren oppakt van de keukenvloer. Toen stond hij op en ging op onderzoek. Het eerste wat hij ontdekte was dat zijn logeerkamer een eigen badkamer had, met een ligbad en compleet voorzien met shampoo, lotions, zelfs een ochtendjas en badslippers stonden klaar.

Verder leek het een groot, maar tamelijk normaal huis, mooi ingericht met een mengsel van moderne en klassieke meubelen en kleuren.

Sjef hoorde of zag nergens een teken van leven en kreeg sterk de indruk dat oom Cees helemaal niet thuis was. Hij begon voorzichtig wat deuren open te maken. Vijf slaapkamers kwam hij tegen, allemaal verschillend ingericht. Op zolder vond hij een groot biljart en een kamer met gitaren, versterkers en keyboards.

Stilletjes ging hij de brede trap af naar de hal op de begane grond. Hij steunde zo veel mogelijk op de leuning, om te voorkomen dat de grote eikenhouten treden zouden kraken of piepen.

Een volgende trap leidde nog verder naar beneden. Sjef sloop de trap af en zag een brede, dikke deur een beetje open staan. De deur was duidelijk voorzien van geluidsisolatie, er zat geplooide bekleding aan de binnenkant. Hij kon ook zien dat er gedempt licht uit de kamer kwam. Met zijn rug tegen de muur schuifelde hij naar de deuropening. Toen hij de deur had bereikt hield hij zijn adem in en luisterde. Hij hoorde een stem die Frans sprak, maar verstaan kon hij het niet. Toen draaide hij zich voorzichtig om en keek de kamer in.

Het was een forse ruimte, die leek op de controlekamer van een opname studio. Oom Cees zat achter een paneel met heel veel knoppen en lampjes. Er was geen licht aan, maar aan de muur hingen zes grote tv schermen en op allemaal was het zelfde beeld te zien. Korte, slecht opgenomen filmpjes, afgewisseld met een haarscherp beeld van een lange, slanke man die Frans sprak en er uitzag als een wetenschapper. Oom Cees keek naar de filmpjes, herhaalde sommige stukken en spoelde dan weer vooruit, tot er een zachte signaaltoon klonk, een soort ding-dong. Oom Cees drukte op een knopje en er begon een ander filmpje te spelen op alle zes de schermen.

Weer was er dat schokkerige beeld. Dit was het eerste filmpje waar ook in gepraat werd, al was het geluid niet al te goed. Maar wat heet gepraat! Geschreeuwd is een betere beschrijving.

In de film loopt een meisje met een hockeytas over haar schouder naar haar fiets. Ineens komt er een jongen in beeld die op zijn scooter op haar afrijdt. Ze draait zich om en kijkt de jongen woedend aan. ‘Jij bent een rotzak, een aso, een hufter!’ De jongen grijnst.

‘Ik heb gehoord dat jij ook met Ankie gezoend hebt. Is dat waar?’

De jongen knikt en grijnst nog steeds.

‘Dat is zo gemeen!’

Ineens grijpt het meisje haar hockeystick en haalt uit. Ze lijkt te mikken op het been van de jongen, maar die draait snel weg. De stick raakt de koplamp die in stukken uiteenvliegt. De jongen zet zijn scooter op de standaard en ziet hoe het meisje opnieuw uithaalt. Hij pakt de stick vliegensvlug vast en slaat het meisje met zijn volle hand op haar wang. Ze barst in huilen uit, grijpt naar haar gezicht, spuugt dan op de grond. Haar spuug is rood van het bloed. Een man komt in beeld en haalt de twee vechtenden uit elkaar. De camera richt zich op de bloederige spuug op de grond. Het wordt met een glimmend tissue opgeveegd waarna de tissue in een glazen buisje wordt gestopt. Het beeld houdt op nadat er een rood kapje op het buisje is geduwd.

Na het filmpje kwam de franse man weer in beeld die iets zei over een ziekte en over kinderen.

Sjef stond verstijfd van angst te kijken. De drie meisjes had hij meteen herkend. En de jongen in het filmpje waarvan bloed in een buisje werd gestopt, die jongen, dat was hij zelf.