68 Treinreis Lyon

Misschien was het niet verstandig van Roos en Lucia om zich te verstoppen in het toilet. De conducteur bedoelde het immers goed. Maar toen het leek dat ze verdwenen waren, werd hij bezorgd. Daar hadden ze geen moment aan gedacht. Ze waren opgelucht dat hij voorbij was gelopen zonder de deur te controleren.

Toen de trein stopte op het station in Metz en Roos en Lucia uitstapten zagen ze iets wat ze helemaal niet verwacht hadden. In de verte praatten twee politiemannen met de conducteur. Snel sprongen ze weer naar binnen en keken elkaar verschrikt aan.

‘We moeten er pas uit zodra ze instappen, vlak voor de trein gaat rijden,’ zei Roos.

‘Goed,’ zei Lucia. ‘Kijk jij maar, ik spring wel als jij het zegt.’

Ineens begonnen de deuren te sissen. Nog even en ze zouden opgesloten zitten.

‘Nu,’ zei Roos.

Tegelijkertijd sprongen ze op het perron, juist voor de deuren dicht vielen. Zo snel ze konden, maar zo langzaam als nodig was om niet op te vallen, zochten ze dekking achter een koffiestalletje. Lucia keek om de hoek naar hun trein. In het voorbijgaan zag ze achter gesloten deuren de politiemannen met de conducteur in gesprek.

‘Nou, met de trein kunnen we dus niet meer. Ze zullen ons nu wel overal gaan zoeken.’

‘Wat moeten we dan doen?’ vroeg Roos.

‘Eerst weg uit het station, denk ik.’

De andere reizigers zagen twee blonde meisjes met rugzakjes op weg naar het stationsplein. Ze dachten nergens bij na. De meisjes liepen vrolijk te keuvelen en zagen er ontspannen uit. Maar het gesprek was minder luchtig dan het leek.

‘Waar zijn we hier nou eigenlijk precies?’ vroeg Roos.

‘In Metz,’ antwoordde Lucia.

‘Ja, dat kan ik ook wel zien. Maar waar is dat? En hoever is het nog naar Lyon?’

‘Nou, dit was onze laatste overstap. Dus misschien niet meer zo ver. Pak het reisschema maar even uit mijn rugzak.’

Toen ze het station uitliepen schrokken ze van een politiewagen die midden op het trottoir geparkeerd stond. Ze liepen de andere kant op en gingen op een bankje zitten. Volgens het schema was het nog meer dan vijf uur naar Lyon.

‘Dan moeten we maar gaan liften,’ zei Roos.

‘Liften? Ja, cool. Maar ook wel eng.’

‘Je moet gewoon een beetje uitkijken bij wie je instapt.’

‘Ja, niet bij een moordenaar of zo.’

‘Lucia! Hoe vaak moet ik het nou nog zeggen. Ik wil niet dat je over zulke dingen praat. En al helemaal niet dat je er grappen over maakt. Het is zo al griezelig genoeg.’

‘Oké, oké, ik hou mijn mond al.’

‘Onthoud het nou eens.’

‘Ja, hoor. Het is al goed. Ik zeg wel niks meer.’

Boos draaiden ze zich van elkaar af. Lucia stopte het reisschema weer in haar rugzak. Toen ze weer opkeek zag ze hoe aan de andere kant van het plein nog een politieauto aan kwam rijden. Hij stopte voor de ingang van het station. Drie agenten stapten uit en liepen de stationshal in.

‘Ze zijn op zoek,’ zei Lucia.

Geschrokken keken ze allebei over het plein. Juist op dat moment stopte er een oud autootje voor hen. De passagiersdeur ging open en een oudere man boog zich naar hen toe. Ze konden hem maar moeilijk verstaan omdat hij nogal sliste en alleen maar Frans sprak. Maar hij lachte vriendelijk terwijl hij voortdurend op de achterbank wees.

‘We moeten naar Lyon,’ zei Roos. ‘Maar met u gaan we niet mee, hoor.’

‘Nee, ik dacht het ook niet,’ zei Lucia en giechelde.

‘Lyon?’ vroeg de man in de auto. Hij wees weer op de achterbank en knikte heftig.

Roos en Lucia schudden allebei hun hoofd, maar de man bleef maar knikken. ‘Oui, oui, oui, Lyon,’ zei hij steeds.

Ineens stootte Roos Lucia aan. ‘Kijk daar!’ siste ze.

Er kwam weer een politieauto aanrijden. Ook deze stopte bij het stationsgebouw. Er kwamen vier agenten uit, die op een drafje het gebouw inrenden.

‘Nou, hup dan maar,’ zei Lucia en greep de klink van het achterportier.

‘Doe niet zo gek, Luus!’ riep Roos.

‘Wil je dan door de politie opgepakt worden?’

Er kwam inmiddels nog een politieauto aanrijden, die ook voor het station stopte.

‘Kom op nou, Roos.’

‘Dat is gevaarlijk!’

‘Kom, stap nou in. We zijn toch met zijn tweeën!’

‘Nee. Dat is het stomste wat je doen kan. We kennen die man helemaal niet.’

De man waar het over ging zat nog steeds te knikken. Hij glimlachte. Het viel Roos op dat hij boven geen voortanden had.

Ze keek nog eens naar de politieauto. De twee agenten die uitgestapt waren, liepen over het plein rond, duidelijk op zoek. Lucia zat al op de achterbank.

‘Kom nou, straks is het te laat!’

De agenten kwamen hun kant op. Roos zag ook geen andere uitweg meer en stapte snel in. De man gebaarde hen hun gordels aan te doen. Daarna reed hij langzaam weg. Hij stak zijn hand op naar de politieagenten. Ook Lucia zwaaide. Eén van de agenten wees op het oude autootje. Zijn collega keek nog even goed naar de meiden, maar schudde toen zijn hoofd. Dit waren gewoon meisjes die door familie werden opgehaald. De twee voortvluchtige meisjes waren beschreven als schichtig en bang.