55 Leiden

In Leiden lag ook Roos te slapen. Maar niet zo vast als Sjef. Roos lag te woelen, elke paar minuten draaide ze zich weer in een andere positie, er stonden zweetdruppeltjes op haar neus en haar voorhoofd en af en toe zwaaide ze met haar handen door de lucht alsof ze op de tast de weg zocht door een stikdonkere ruimte. In haar droom was dat ook zo. Ze liep helemaal alleen door een kale gang van een groot gebouw. Al het licht was uit en ze kon maar nauwelijks iets zien. Haar voetstappen galmden door de gang, ook al liep ze zo zachtjes als ze maar kon. Ze had het gevoel dat het neerzetten van haar voet elke keer een paar minuten duurde, maar desondanks klonken haar zolen op de granieten vloer als kanonschoten in een kathedraal. Zo af en toe was het zo donker dat ze met haar handen de muur volgde om nergens tegenaan te botsen. Toen voelde ze ineens dat de muur ophield. Er was een deur. Ze probeerde zich met alle macht te verzetten, want ze wist precies welke deur het was. Maar ze kon de droom niet tegenhouden. De deur ging open en ze werd als door een gigantische magneet weer het laboratorium ingetrokken. Alles was precies hetzelfde als de eerste keer. De grote muis met de twee extra oren, de vijf identieke poedeltjes en het akeligst van allemaal, het lichtgevende varkentje. Terwijl haar ogen naar het varkentje toegetrokken werden voelde ze ineens een kille wind achter zich. Ze rilde, en keek om maar zag niets. Ze voelde alleen die ijskoude windvlaag, die geluidloos langs haar heen raasde. Toen ineens leek het wel of het licht aanging en zag ze haarscherp een sterke, stevig gebouwde jongen zonder gezicht door de lucht vliegen, met zijn benen vooruit. Hij trapte met enorme kracht tegen de muur achter de kooi van het varkentje. Met geweldig geraas brak de muur in stukken. Achter de muur was het panische gezicht van Bernadette, die met wijd open gesperde ogen tegen Roos leek te roepen. Ook haar mond was wijd open. Soms kan stilte veel meer lawaai maken dan wat ook. Volledig geluidloos kwam uit Bernadettes mond de luidste hulpkreet die ze ooit gehoord had.

Roos schokte overeind. Ze keek rond, en zag gewoon haar kamer. De zachtgloeiende lichtknop van haar bedlamp, de wekker in de hoek, het groene lichtje op de oplader van haar telefoon, en de weerschijn van de lantaarnpaal voor het huis die altijd achter de gordijnen net aan zichtbaar was.

Ze dacht aan haar droom. Die ging dus helemaal niet over Oom Cees en Sjef. Die ging over Bernadette. Binnen een ogenblik was ze uit bed en had ze haar computer aangezet. De e-mail van Sjef kwam meteen binnen. En ineens was er helderheid in haar hoofd. Het was hetzelfde gevoel als wanneer je wel tien minuten naar een rekensom zit te kijken waar je niets van snapt. Ineens zie je hoe de som opgelost moet worden. En dan kun je je helemaal niet meer voorstellen dat je dat een paar minuten geleden niet kon bedenken. De rekensom in het hoofd van Roos was kraakhelder. Bernadette was in gevaar en niemand deed er iets aan.

Ze begon onmiddellijk te typen. Eerst een antwoord aan Sjef.

---

‘Hoi Sjef. Ik dacht het wel. Bernadette is ontvoerd. Ik ga er achteraan. Lucia moet mee. Ik neem mijn mobieltje mee maar ik zet hem maar drie keer per dag aan. Anders gaan Joost en Herma me zoeken. Volgens Sjaak is Bernadette onderweg naar een laboratorium in Lyon. Jij moet met hem uitzoeken waar precies, wat voor lab het is en zo. Ik zoek weer contact met je. Laat me niet in de steek!!!

Roos.’

---

Daarna stuurde ze een e-mail naar Sjaak.

---

‘Hee Sjaak. Het is dus NIET GOED. Ik ga naar Lyon. Ik neem mijn mobieltje mee maar ik zet hem maar drie keer per dag aan, anders gaan Joost en Herma me zoeken. Wil jij ALSJEBLIEFT met Sjef uitzoeken wat voor lab het precies is en zo. Ik zoek weer contact met je. Laat me niet in de steek!!!

Roos’

---

Na de e-mail aan Sjaak zat Roos een tijdje op de website van de Nederlandse Spoorwegen te kijken. Toen begon ze weer te typen.

---

‘Lieve Luus,

Het is dus NIET GOED. We moeten naar Lyon. Ik ben morgenochtend om kwart voor acht op het station in Utrecht. Ik neem mijn mobieltje mee maar ik zet hem maar drie keer per dag aan, anders gaan Joost en Herma me zoeken. JIJ MOET MEE. Zorg voor alles wat je onderweg nodig hebt en voor eten voor ons allebei. Probeer kaartjes te regelen. Ik hoop maar dat je dit nog op tijd leest. Anders moet je me opbellen op mijn mobiel, dan wacht ik in Utrecht op het station op je. Ik ben wel bang maar dit moet echt. xxx, Roos.’

---

Sjaak was natuurlijk nog met zijn computer bezig. De geheime harde schijf lag op zijn bureau. Hij reageerde onmiddellijk op de mail van Roos.

---

‘Op mij kan je rekenen. Alles wat je nodig hebt zet ik op elke computer ter wereld waar jij het wil lezen. Ik neem contact op met Sjef. Wees voorzichtig Roos!!!’

---

Terwijl hij de laatste regel typte voelde Sjaak een raar gekriebel in zijn buik. Bovendien begonnen zijn handpalmen ineens te zweten. Zo had hij zich nog nooit gevoeld. Maar hij had nog een hoop te doen en besteedde er verder niet veel aandacht aan. Dat hij zijn vingers weer door zijn haar haalde en zijn bril rechtzette had hij niet eens in de gaten. Hij was al bezig aan een e-mail voor Sjef.

Roos pakte haar kleine rugzak. Ze had met de scouting al zo vaak gekampeerd dat het routine was geworden. Een flink stuk plastic om eventueel onder te slapen of te schuilen, een mok, een goed mes, een fles water, een extra jas, wat ondergoed, EHBO spullen. Ze sloop naar de woonkamer om kaarten van België en Frankrijk te pakken. Ze schreef meteen ook even een briefje en legde het op tafel voor Joost en Herma. Vervolgens haalde ze al haar geld uit haar spaarpot, zette haar wekker op vijf uur en ging nog even een paar uur proberen te slapen.