67 Utrecht

Tussen Leiden en Utrecht lag de nieuwe snelweg als een matzwart lint tussen de groene weilanden. Het was een mooie dag voor een autorit: er hingen hier en daar nog wat flarden nevel rond de grazende koeien maar de zon was definitief doorgebroken en in de verte spiegelde het asfalt fata morgana’s van trillende lucht. Een zilverglimmende weg naar de eeuwigheid waar je altijd naar toe rijdt maar die je nooit bereikt. Joost zat gespannen achter het stuur, zijn gedachten cirkelend rond de onvoorspelbare acties van Oom Cees die helemaal verkeerd leken te gaan en het verdwijnen van Roos. Het ergste was nog dat ze blijkbaar helemaal geen contact met hem en Herma wilde. In een betere bui zou hij haar zelfstandigheid misschien bewonderd hebben, maar nu zag hij alleen gevaar en problemen.

Herma hield op haar mobiele telefoon hun emails in de gaten. Op een bepaald moment zou Roos toch wel laten weten waar ze was, en hoe het met haar ging. Maar vooralsnog was er geen nieuws. Net toen ze in dreigde te dommelen in de warmte van de zon begon haar telefoon te piepen. Ze keek op het schermpje. Een nummer uit Engeland, dat zou Annelies kunnen zijn.

‘Hallo.’

‘Hoi Herma. Met Annelies.’ De stem van Annelies trilde.

‘Tjee, Annelies, wat is er, je klinkt helemaal onrustig.’

‘Bernadette is ontvoerd. De politie probeert haar te vinden, maar ze hebben geen enkel idee waar ze is.’

‘Wat zeg je nou?’

Herma zette de hands-free unit aan, zodat Joost mee kon luisteren.

‘Het was op tv. En Paolo belde ons net op. De commissaris van politie in Orange is er mee bezig. Is het bij jullie niet op het nieuws geweest?’

‘We hebben niet gekeken,’ zei Herma. ‘We wisten niet of jullie al wakker waren en zijn alvast maar naar Utrecht gaan rijden. Kijken hoe het met Lucia is. Wat gaan jullie nu doen?’

‘Wij komen zo gauw mogelijk naar huis. De politie is er al mee bezig, ik weet ook niet wat we verder kunnen doen. Zijn jullie bijna bij ons huis?’

‘Nog een minuut of tien.’

‘Bellen jullie gelijk op als je er bent? Wij willen het liefst zelf aan Lucia vertellen wat er aan de hand is, voordat ze het eventueel op de radio hoort of zo. Ze nemen nog steeds de telefoon niet op.’

‘Ja, we bellen meteen op. Maar Annelies, we moeten je nog wat vertellen.’

‘Wat dan?’ Annelies klonk geschrokken. Zou er nog meer slecht nieuws komen? Herma probeerde het zo voorzichtig mogelijk in te leiden.

‘Het gaat over Roos.’

‘Hoezo?’

‘Roos is ook weg. Ze heeft een briefje achtergelaten dat ze Bernadette gaat zoeken.’

‘Had zij het nieuws dan wel gehoord?’

‘Nee, volgens ons niet. Dan had ze het ons wel laten weten. Het is dat gedoe van Cees. Die had Sjef met een gewapende vriend ontvangen, als een geintje. Sindsdien denkt Roos dat er een complot is met Bernadette. Dat geloofden wij natuurlijk niet. Maar nou je dit vertelt weet ik het ook niet meer.’

‘Als Roos hoort dat de politie al op zoek is zal ze toch wel naar huis komen?’ Zei Martin.

‘We kunnen haar niet bereiken. Ze zal zo meteen wel een keer bellen, hopen wij.’

‘Annelies,’ Joost riep door het gesprek heen. ‘Blijf maar even hangen. We zijn er in een paar minuten.’

‘Oké,’ zei Annelies.

‘Waar ben je nu?’ Dat was Martin op de achtergrond.

‘Op de rotonde. Het stoplicht is al groen.’

Joost draaide de weg naar het huis van Annelies en Martin in.

‘Nou dat ziet er in ieder geval bewoond uit. De vuilnisbak staat buiten,’ zei hij, terwijl hij het woonerf voor het huis opdraaide. ‘De gordijnen zijn open, dat ziet er ook goed uit.’

Even later drukte Herma op de bel, terwijl Joost een verslag van de gebeurtenissen gaf.

‘Oké, Herma heeft al aangebeld. Even naar binnen kijken.’

Joost liep naar het keukenraam.

‘Nou, netjes opgeruimd allemaal. Herma, bel nog eens.’

Maar Herma had haar tas al open geritst. Ze zocht naar de sleutelbos, waar ze reservesleutels van het huis aan had.

‘Joost, weet jij de alarmcode nog?’

Joost schudde zijn hoofd en sprak weer in de telefoon.

‘Wat is jullie alarmcode ook al weer? Herma gaat toch haar sleutel pakken.’

‘Ons oude telefoonnummer van vroeger in Voorhout.’

Al snel duwde Herma de deur open. Een beetje voorzichtig stapte ze als eerste naar binnen. Gelukkig rook ze niets bijzonders.

‘Kijk uit, Herma, laat mij maar eerst gaan,’ zei Joost.

‘Annelies, we gaan nu het huis in. De deur is open.’

Hij probeerde de alarmcode in typen, maar het alarm wilde niet reageren.

‘Wat betekent het als het alarm de code niet wil?’

‘Staat het wel aan?’ Riep Martin op de achtergrond.

‘Nee, misschien wel niet, er brandt een groen lampje.’

‘Dan is het uit,’ zei Annelies. ‘Dan moeten ze toch thuis zijn? Als er maar niks gebeurd is. Oh mijn God, stel je voor dat er ook iets met Lucia is!’

Het was ijzingwekkend stil in het huis. Het enige wat Joost hoorde was het zachte zoemen van de koelkast.

‘Blijf jij maar bij de deur,’ zei Joost tegen Herma. ‘Ik ga binnen kijken.’

Hij liep langzaam, voorzichtig verder het huis in, proberend zo weinig mogelijk geluid te maken, alsof hij verwachtte dat er ergens een lijk zou liggen met een ontoerekeningsvatbare moordenaar er nog naast. Maar de woonkamer was netjes opgeruimd. Behalve rond de grote beige fauteuil. Die zag er verkreukeld uit en er lagen een kussentje en een gebroken vaas naast op de grond, alsof iemand verschrikt was opgestaan die op de fauteuil gelegen had.

‘Het lijkt wel of er iemand in de woonkamer geslapen heeft,’ zei Joost in de telefoon. ‘Maar verder ziet alles er goed uit.’

Hij trok inmiddels zijn schoenen uit om geen lawaai te maken op de houten trap. Terwijl hij naar boven sloop zag hij al dat ook op het bovenportaal alles er rustig uit zag. Vervolgens liep hij de kamer van Lucia in, maar nog voor hij kon vertellen wat een troep het daar was, vloekte hij en greep naar zijn voet. Toen hij keek was zijn witte sok al rood van het bloed. Overal lagen scherven van de kapotgeslagen spaarpot.

‘Shit!’ riep hij. ‘Ze hebben haar spaarpot kapot geslagen.’

Hij rende door de rest van het huis en vond ook de kamer van Nikkie in wanorde, de laatjes van het bureau open, de computer nog aan, een portefeuille leeg op de grond, de klerenkasten wijd open, een koffer leeg middenin de kamer en overal lukraak neergegooide kleren.

Joost liep de trap af, een spoor van bloedstappen achterlatend op het lichtgroene tapijt.

‘Annelies,’ zei hij in de telefoon. ‘Of ze zijn overhaast vertrokken, of er is ingebroken. Maar er is geen spoor van Lucia en Nikkie. Wat wil je dat we doen?’

Martin nam het woord. ‘Blijkbaar was het alarm al uit vóór dat er is ingebroken. We komen zo snel mogelijk naar huis. Ik ga even tickets regelen en dan bel ik jullie meteen terug.’

‘Oké, tot straks dan,’ zei Joost, terwijl hij de telefoon uit zette.

‘Zeg Joost!’ riep Herma, die inmiddels naar boven gelopen was.

‘Wat is er?’

‘Heb jij op de computer gekeken?’

‘Nee, hoezo?’

‘Kom maar eens kijken.’

Toen hij boven was, zag hij meteen wat Herma bedoelde. Er stond nog een chat open. De chat naam was onbegrijpelijk, maar er stond een fotootje bij van een iets mollige jonge vrouw met kort kastanjebruin haar.

‘Volgens mij is dat Nikkie,’ Zei Herma. Joost knikte. Hij las met de vinger van Herma mee op het scherm. Nikkie vroeg aan iemand in Tokio of ze daar een tijdje logeren kon. De persoon in Tokio was zo te zien een dame van middelbare leeftijd die wel wat op Nikkie leek. Herma greep naar de muis om te zien hoe de chat verder verliep. De laatste tekst van Nikkie luidde:

‘Oké. Ik kan het vliegtuig van 12:00 uur op Schiphol nog halen. Dan ben ik morgen om 10:00 uur op Tokio Narita.’

Herma legde haar hand op die van Joost.

‘Bel nog maar even niet,’ zei ze. ‘Laten we eerst bedenken wat dit te betekenen heeft. Zou Nikkie iets met die troep en die spaarpot te maken hebben?’

‘Nog veel belangrijker is waar Lucia is. Heeft Nikkie haar meegelokt naar Tokio?’

‘Misschien is ze wel bij een vriendin.’

Joost knikte. Hij hoopte dat het waar was. Voorlopig durfde hij Annelies niet te bellen. Hij had geen idee hoe ze zou reageren als ze te horen kreeg dat allebei haar dochters spoorloos waren.