2 Autostrada Italië

Een zilvergrijze limousine met een Frans kenteken raasde over de snelweg van Genua naar Pisa, in Noord-Italië. De hete zon was aan het zakken en de zonsondergang schilderde vlammend rode en oranje banen in de witte wolken aan de horizon boven de Middellandse Zee, die hier de Ligurische Zee genoemd wordt, naar de Liguriërs die al vóór de Romeinse tijd in deze streek leefden.

Op de achterbank van de limousine zat een slanke, lange man van middelbare leeftijd een aantal documenten te lezen op zijn notebookcomputer, die op een uitgeklapt tafeltje aan een glazen wand achter de chauffeursstoel stond. Het was een prachtige auto, de gehele cabine was bekleed met licht beige kalfsleer en op enkele onopvallende plaatsen was een symbool ingenaaid: een fraai gestileerde B met twee grote vleugels. De auto was een Bentley en ondanks de hoge snelheid was bijna niets te horen van de hard werkende motor of de banden op het asfalt.

De man op de achterbank was volledig geconcentreerd en leek zijn omgeving niet op te merken. Zachte jazz muziek klonk en het licht van de computer scheen op het gezicht van de man, waardoor zichtbaar werd dat zijn neus iets scheef stond, en dat hij een groot litteken op zijn linkerwang had. Alsof hij met scheren vreselijk uitgeschoten was, maar het kon ook wel een wond zijn van een messengevecht.

De man tikte op de glazen wand die de voorruimte van de achterbank scheidde. De muziek werd zachter en door de intercom klonk de stem van de chauffeur.

‘Kan ik iets voor u doen, meneer?’

De man op de achterbank streek peinzend door zijn zilvergrijze haar.

‘Hoe ver is het nog?’ vroeg hij.

‘Over een klein uur zijn we bij de veerboot,’ klonk het door de intercom.

Juist toen de man op de achterbank weer wat wilde zeggen zag de chauffeur in zijn zijspiegel de blauwe zwaailichten van een politieauto naderen.

‘Een ogenblikje, meneer, mijn excuses.’

Na kort om zich heen gekeken te hebben drukte de chauffeur harder op het gaspedaal. Ondanks zijn toch al hoge snelheid schoot de Bentley vooruit als een geschrokken hert dat lichtvoetig springend de veiligheid zoekt. Vervolgens sprintte de chauffeur aan de rechterkant langs een groepje tragere auto's en naderde met bijna 200 kilometer per uur een bocht in de snelweg.

Toen hij de bocht was gepasseerd, en de politieauto even niet zichtbaar was, remde de chauffeur plotseling af, stuurde naar de rechterrijbaan en reed gemoedelijk tussen het andere verkeer verder. Hij reikte naar een knopje onder het dashboard en zette het om. Gedurende enkele seconden klonk een zacht gezoem. Langzaam schoven twee Italiaanse nummerplaten naar beneden, met kleine deukjes bij de opgeplakte schroefjes. De nummerplaat aan de voorkant was zelfs voorzien van wat dode mugjes en vliegjes. De chauffeur wachtte rustig af totdat de politieauto hem had ingehaald en hem met felle zwaailichten en oorverdovende sirenes tot stoppen maande. De chauffeur wachtte tot de politieman uitstapte en opende zijn portierraam.

‘U ging wel erg hard, meneer,’ zei de Italiaanse agent, die zweette van de spanning van het harde rijden.

‘Mag ik uw papieren even zien?’

De chauffeur zocht in zijn binnenzak en gaf de agent zijn rijbewijs en de autopapieren, alles keurig in orde met stempels van Italiaanse gemeentes.

‘Neemt u me niet kwalijk, agent, maar zo hard ging ik toch werkelijk niet.’

De agent keek hem vermanend aan.

‘Volgens mijn collega ging u ruim 170. U mag hier 120.’

‘Het spijt me, agent, maar kan er niet een vergissing in het spel zijn?’

‘Hoezo vergissing? Zilvergrijze Bentley, hoge snelheid, Frans kenteken.’

‘Ja,’ zei de chauffeur, ‘maar dan begrijp ik wat er aan de hand is. We zagen hem net langskomen. Bijna dezelfde auto als de onze maar dan uit Frankrijk. Die bestuurder moet gek zijn. Hij haalde rechts in met gigantische snelheid. Een absolute wegpiraat.’

De agent keek in de autopapieren, en liep toen naar de achterkant van de Bentley, waar hij het Italiaanse kenteken verbaasd bekeek. Toen liep hij terug naar het raampje van de chauffeur.

‘Dus u kunt bevestigen dat het een wagen uit Frankrijk was?’

‘Absoluut. Maar het kenteken zou ik u niet kunnen geven, hij ging zo hard, ik kon het nauwelijks zien.’

‘Hmm, het lijkt inderdaad een vergissing,’ zei de agent, terwijl hij de papieren terug gaf aan de chauffeur.

‘Neemt u me niet kwalijk.’

‘Nee, nee, totaal niet,’ zei de chauffeur. Toen de agent weg wilde lopen, riep hij hem nog even terug.

‘Zeg agent,’ zei hij. ‘De snelweg naar Bologna en Florence, die buigt hier toch zo meteen af?’

De agent knikte.

‘Ja, een kilometer of acht. Gaat u naar Bologna?’

‘Die kant op.’

‘Prima. Het is heel goed aangegeven, die afslag kunt u niet missen. Goede reis.’

‘Dank u, agent, goedenavond.’

De agent liep terug naar zijn auto terwijl de Bentley invoegde in het verkeer en in de verte verdween. Via zijn radio sprak hij met enkele andere politieagenten. Niemand had twee bijna identieke auto's gezien. De agent vloekte binnensmonds en was blij dat hij in ieder geval wist waar de Bentley naar op weg was. Met de zwaailichten en sirenes weer aan gaf hij vol gas, en enkele kilometers later volgde hij de afslag naar Bologna. Tegen de tijd dat hij zich realiseerde dat hij een vals spoor volgde, had de Bentley de haven van Piombino bereikt. Weer tikte de passagier op het glazen scherm. De chauffeur liet de ruit zakken. De passagier met het litteken glimlachte.

‘Goed gedaan. Heel goed. Ik genoot ervan.’

‘Dank u meneer. Ik wist wel dat die nummerplaten ons nog van pas gingen komen.’

‘Denk je dat we tijd hebben voor een cappuccino in het restaurant?’

‘Dat is misschien niet verstandig, meneer,’ antwoordde de chauffeur. ‘Volgens mij kunt u beter in de auto blijven. U moet hier niet gezien worden. Ik kan met alle plezier even een cappuccino voor u halen. Ik weet hoe u cappuccino's graag heeft.’

Terwijl de chauffeur naar het restaurant liep, pakte de passagier zijn telefoon en typte een snelkiesnummer. Op het eiland Elba, in een groot en buitengewoon luxe hotel met uitzicht over de zee, ging een mobiele telefoon op het kantoor van de manager.

‘Hallo?’

‘Paolo?’

‘Ja, Ricardo, ben jij het?’

‘Ja ja, ik ben het. We komen eraan. Ik wil dat meisje graag even zien zingen, halen we dat nog?’

‘Zijn jullie al op de veerboot?’

‘Nee, nog niet. Wel bijna.’

‘Dan duurt het nog zeker een uur. Oké. Ik verzin wel wat.’

‘Fijn Paolo. Zorg goed voor dat meisje, wil je? Zoals je weet hebben we grote plannen met haar.’

‘Absoluut, je kent me.’

‘Mooi dan, tot straks.’

De passagier leunde achterover in de zachtleren bekleding en keek in gedachten naar de foto van Bernadette. Zelfverzekerd, maar op een plezierige manier, niet arrogant. Golvend blond haar, blauwe ogen. Een meisje waar hij vroeger op school hopeloos verliefd op zou zijn geworden. Hij glimlachte. De chauffeur kwam eraan, gaf de cappuccino aan de passagier en stapte snel in. De veerboot lag klaar. Nog een uurtje tot het hotel.