65
Blits zei bezorgd: 'Fallom is ervan overtuigd dat we haar weer naar Jemby, haar robot, zullen brengen.'
'Hmmm,' zei Trevize die het oppervlak van de planeet bestudeerde toen die onder hun schip voorbijgleed. Toen keek hij op, alsof de opmerking nu pas tot hem doorgedrongen was. 'Nou, dat is toch de enige ouder geweest die ze gekend heeft?'
'Natuurlijk, maar zij denkt dat we weer op Solaria zijn.'
'Ziet dit er dan als Solaria uit?'
'Hoe moet zij dat nou weten?'
'Vertel haar dat dit Solaria niet is. Luister, ik zal je wat naslagwerken geven met duidelijke illustraties. Laat haar maar een aantal bewoonde planeten zien en leg dan uit dat er miljoenen van zijn. Je hebt tijd genoeg. Ik weet niet hoe lang Janov en ik hier rond zullen dwalen als we eenmaal een geschikte plek om te landen gevonden hebben.'
'Jij en Janov?'
'Inderdaad. Fallom kan niet mee, ook al wou ik dat en dat zou ik alleen maar willen als ik waanzinnig was. Op deze planeet heb je een ruimtepak nodig, Blits. Die lucht hier is voor ons vergiftig. En we hebben geen pak in Falloms maat. Dus blijven zij en jij aan boord.'
'Waarom ik?'
Trevizes mond vertrok zich in een vreugdeloze glimlach. 'Ik geef toe dat ik me veiliger zou voelen als jij in de buurt was,' bekende hij, 'maar we kunnen Fallom niet alleen achterlaten. Zelfs zonder dat ze dat zo bedoelt, kan ze het een en ander stuk maken. En Janov heb ik nodig om eventuele archaïsche geschriften te ontcijferen. Dat betekent dat jij bij Fallom zult moeten blijven. Ik had gedacht dat je dat wel prettig zou vinden.'
Blits keek onzeker.
Trevize zei: 'Luister, jij was degene die zo nodig Fallom moest meenemen. Dat was niet mijn idee. Ik ben er heilig van overtuigd dat we alleen maar narigheid aan haar zullen beleven. Haar aanwezigheid legt beperkingen op en daar zul jij je bij moeten neerleggen. Zolang zij hier is, ben jij bij haar. Zo is het nu eenmaal.'
Blits zuchtte. 'Dat zal wel.'
'Mooi. Waar is Janov?'
'Bij Fallom.'
'Uitstekend. Ga naar hem toe en neem het van hem over. Ik wil met hem praten.'
Trevize was nog steeds met het planetaire oppervlak bezig toen Pelorat naar binnen liep. Hij schraapte zijn keel om aan te duiden dat hij er was. Hij zei: 'Is er iets aan de hand, Golan?'
'Ik kan niet zeggen dat er iets mis is, Janov, maar ik ben onzeker. Dit is een rare wereld en ik weet niet wat ermee gebeurd is. Aan de overgebleven bassins te oordelen moeten ze hier reusachtige zeeën hebben gehad, maar ze waren wel ondiep. Voor zover ik uit de sporen kan opmaken is deze planeet ontzout, maar het kan ook zijn dat die zeeën weinig zout hebben bevat. En als dat zo is, dan is daarmee de afwezigheid van zoutvlakten verklaard. Maar het kan ook zijn dat met de oceanen ook het zout verdwenen is en dat is vrijwel alleen door menselijk ingrijpen verklaarbaar.'
Pelorat zei aarzelend: 'Neem me niet kwalijk dat ik zo weinig van die dingen weet, Golan, maar heeft dit iets met onze speurtocht te maken?'
'Ik denk het niet, maar ik ben toch nieuwsgierig. Als ik maar wist hoe deze planeet is omgebouwd tot hij voor menselijke bewoning geschikt was, hoe deze planeet er vroeger uitzag, dan zou ik misschien kunnen begrijpen wat er na het vertrek van de mens gebeurd is, of vlak daarvoor. En als we dat weten, zijn we ook gewaarschuwd voor onaangename verrassingen.'
'Wat voor verrassingen? Dit is toch een dode wereld.'
'Dooier kan niet. Bijna geen water, een atmosfeer die niet te ademen is en Blits heeft niets gemerkt van geestelijke activiteiten.'
'Nou, dan zijn we er toch?'
'Afwezigheid van geestelijke activiteit is niet altijd hetzelfde als het ontbreken van leven.'
'Maar gevaarlijk leven is er toch zeker niet.'
'Dat weet ik niet. Maar daar had ik het niet met jou over willen hebben. Ik heb hier twee steden die we bekijken moeten. Ze zijn prima geconserveerd, dat geldt trouwens voor alle steden. Wat de lucht en oceanen heeft vernietigd, heeft de steden intact gelaten. Maar deze twee steden zijn wel bijzonder groot. De grootste heeft bijna geen open plekken. Ver in de buitenwijken zijn er ruimtehavens, maar niet in de stad zelf. En die andere, die niet zo groot is, heeft wel open plekken. We kunnen daar gemakkelijker in het centrum landen, zij het niet in een officiële haven. Maar wie maalt daarom?'
Pelorat trok een gezicht. 'Wil jij soms dat ik de beslissing neem, Golan?'
'Nee, ik neem de beslissingen. Ik wil alleen horen wat jij ervan denkt.'
'Nou, als ik je daarmee kan gerieven... een grote, uitgestrekte stad is doorgaans een commercieel of een industrieel centrum. Een kleinere stad met open ruimte lijkt mij eerder een administratief centrum. En wij moeten juist die administratie hebben. Staan er ook monumentale gebouwen?'
'Wat bedoel je met monumentale gebouwen?'
Pelorat lachte dunnetjes. 'Ik heb er amper een idee van. Bouwstijlen veranderen van wereld tot wereld en van tijd tot tijd. Maar ik denk dat ze er allemaal groot, nutteloos en duur uitzien. Zoals dat gebouw in Comporellen.'
Trevize glimlachte op zijn beurt. 'Van bovenaf kan ik niets zien wat daarop lijkt, maar bij onze nadering of ons vertrek zien we de stad van opzij en dan is er helemaal niet uit te komen. Waarom geef jij de voorkeur aan dat administratieve centrum?'
'Omdat we daar vermoedelijk het planetaire museum zullen aantreffen, en bibliotheken, archieven, de universiteit enzovoort.'
'Mooi, dan gaan we daar naar toe, naar die kleinste van de twee. En wie weet vinden we wat. We hebben twee keer pech gehad, maar deze keer lukt het misschien.'
'Drie keer is scheepsrecht.'
Trevize trok zijn wenkbrauwen op. 'Waar heb je die uitdrukking vandaan?'
'Het is een heel oude,' zei Pelorat. 'Ik heb hem in een legende aangetroffen. Dat betekent dat je de derde keer zult slagen.'
'Klinkt niet gek,' zei Trevize. 'Nou, drie keer is dan scheepsrecht, Janov.'