19
Minister Lizalor zat nog steeds aan haar bureau toen ze haar kantoor betraden. Ze glimlachte grimmig en zei: 'Ik hoop, Raadsheer, dat u teruggekomen bent om mij te vertellen dat u mij het Foundation-schip zult overhandigen.'
'Ik ben gekomen,' zei Trevize rustig, 'om over voorwaarden te praten.'
'We hebben geen voorwaarden te bepraten, Raadsheer. Als u erop staat kunnen wij u in een mum van tijd voor de rechter slepen. U zult volmaakt eerlijk veroordeeld worden aangezien uw schuldvraag duidelijk is en niet bestreden kan worden. U had geen wereldloze persoon mogen invoeren. Vervolgens zijn wij juridisch gerechtigd uw schip in beslag te nemen en u drieën zware straffen op te leggen. Ik wil niet dat u ons zelfs maar één dag ophoudt.'
'En toch zullen we het over voorwaarden moeten hebben, Minister, want hoe snel u ons ook kunt laten veroordelen, u kunt dat schip nooit zonder mijn toestemming in beslag nemen. Als u probeert zonder mij het schip te betreden, zal het zichzelf vernietigen, compleet met de ruimtehaven en ieder mens in die haven. Dat zal de Foundation gegarandeerd woest maken en dat durft u niet. Uw eigen wet staat u zeker niet toe ons te bedreigen of te mishandelen. En als u toch uw eigen wet breekt en mij dwingt mijn schip open te stellen, zit u goed fout. U mag ons niet martelen, u mag ons niet aan een wrede opsluiting of iets dergelijks blootstellen, want ook daar komt de Foundation achter en dan wordt die zo mogelijk nog woedender. Hoe graag ze ook dat schip terughebben, ze kunnen nooit een precedent toestaan waardoor men burgers van de Foundation kan mishandelen. Zullen we het toch maar over de voorwaarden hebben?'
'Grote onzin,' zei de minister honend. 'We zullen zo nodig zelf met de Foundation contact opnemen. Die weten heus wel hoe ze hun eigen schip moeten openen of anders zullen ze u dwingen.'
Trevize zei: 'U hebt mijn titel niet gebezigd, Minister, maar u kampt met hevige emoties en dat kunnen we dus wel door de vingers zien. U weet best dat dat het laatste zal zijn wat u doet, de Foundation erbij halen, aangezien u absoluut niet van plan bent om het schip aan hen terug te geven.'
De glimlach verdween van het gezicht van de minister. 'Wat is dit voor nonsens, Raadsheer?'
'Het soort van nonsens, Minister, dat misschien niet voor andere oren geschikt is. Laat mijn vriend en de jonge vrouw naar een comfortabel hotel gaan waar ze de rust kunnen krijgen die ze al zo lang nodig hebben. En stuur ook uw bewakers weg. Die kunnen buiten blijven staan en ze kunnen trouwens een wapen voor u achterlaten. U bent geen kleine vrouw en met een wapen hebt u niets van mij te vrezen. Ik ben ongewapend.'
De minister leunde naar voren. 'In dat geval heb ik niets van u te vrezen.'
Zonder om te kijken wenkte ze een van de bewakers die ogenblikkelijk op haar af marcheerde en met hakkengekletter tot stilstand kwam. Ze zei: 'Breng die twee naar Suite 5. Maak het hun gerieflijk en bewaak hen goed. Jij bent er verantwoordelijk voor dat hun niets overkomt. En er mag niets van dit alles naar buiten lekken.'
Ze ging staan en het kostte Trevize veel wilskracht om niet door haar geïmponeerd te worden. Ze was een forse vrouw. Zeker zo lang als Trevize, die 1 meter 85 was, misschien wel een paar centimeter langer. Ze had een slanke taille en de twee witte strepen over haar borst deden die taille nog slanker lijken. Ze had een massieve gratie over zich en Trevize constateerde treurig dat haar opmerking dat ze niets van hem te vrezen had, best waar kon zijn. In een stoeipartij kon ze hem ongetwijfeld met beide schouders op de mat drukken.
Ze zei: 'Kom mee, Raadsheer. Als u toch onzin gaat praten, is het maar beter dat zo weinig mogelijk mensen het horen.'
Ze marcheerde voor hem uit en Trevize liep haar achterna. Hij voelde zich kleiner worden in haar massieve schaduw, een gevoel dat hij nooit eerder bij een vrouw had gekend.
Ze stapten een lift in en toen de deur achter hen dichtging zei ze: 'We zijn nu alleen, Raadsheer, en als u de illusie heeft dat u me tot iets kunt dwingen, dan zeg ik: vergeet dat maar rustig.' De zangerige klank van haar stem werd opvallender toen ze, duidelijk geamuseerd zei: 'U lijkt me een redelijk krachtige man, maar ik verzeker u dat het mij geen moeite kost uw arm te breken, of uw rug als dat moet. Ik ben gewapend, maar ik zal geen wapen nodig hebben.'
Trevize krabde zich over de wang toen zijn ogen omlaag gingen en toen weer omhoog. Hij bekeek haar lichaam. 'Minister, ik durf me op een worstelmat met elke man te meten, maar ik heb al besloten een knokpartij met u maar over te slaan. Ik weet wanneer ik mijn meerdere zie.'
'Uitstekend,' zei de minister en ze keek vergenoegd.
Trevize vroeg: 'Waar gaan we naar toe, Minister?'
'Naar beneden. Een heel eind naar beneden. Maar maakt u zich geen zorgen. In de hyperdrama's wordt de held dan altijd naar de kerkers gevoerd, maar wij hebben geen kerkers op Comporellen_ alleen maar redelijke gevangenissen. We gaan naar mijn privé-vertrekken; dat is niet zo romantisch als een vunzige cel in die goeie ouwe tijd van het Imperium, maar het is wel gerieflijker.'
Volgens Trevize waren ze zeker vijftig meter onder het oppervlak van de planeet toen de liftdeur openging en ze naar buiten stapten.