44
Het had geregend want het gras was nat. Boven hun hoofd brak het wolkendek uiteen.
De Verre Ster was zacht tot stilstand gekomen bij een klein bosje bomen. (Voor het geval er wilde honden waren, dacht Trevize en dit was niet eens helemaal als grapje bedoeld.) Alles rondom hen leek weiland. Tijdens de landing had Trevize boomgaarden en korenvelden gezien en heel duidelijk grazende kudden.
Maar nergens was een gebouw of iets dergelijks te bekennen. Er was niets wat kunstmatig was, hoewel de bomen even strak in het gelid stonden alsof ze daar door een microgolf-station waren neergezet.
Zou deze kunstmatigheid door robots veroorzaakt zijn? Zonder menselijk toezicht?
Trevize gordde zwijgend zijn riem met wapens om. Hij wist dat beide wapens nu volledig opgeladen waren en perfect werkten. Even ving hij een blik van Blits op en hij wachtte.
Ze zei: 'Ga je gang, hoor. Ik geloof niet dat je ze nodig zult hebben, maar dat heb ik eerder gedacht.'
Trevize zei: 'Wil jij ook wapens hebben, Janov?'
Pelorat huiverde. 'Nee, dank je feestelijk. Ik voel me heel beschermd hoor, jij met je fysieke wapens en Blits met haar geestelijke verdediging. Misschien is het laf van mij om achter jullie rokken weg te kruipen. Maar ik kan nu ook weer niet zeggen dat ik me de oren van mijn kop schaam. Want ik ben maar al te blij dat ik niet in een situatie terechtkom waarin ik die wapens zou moeten gebruiken.'
Trevize zei: 'Ik begrijp het. Maar ga nergens in je eentje naar toe. Als Blits of ik uit elkaar gaan, blijf je bij een van ons. En je gaat er niet als een gek vandoor in een opwelling van persoonlijke nieuwsgierigheid.'
'Maak je niet ongerust, Trevize,' zei Blits. 'Daar zal ik wel voor zorgen.'
Trevize stapte als eerste het schip uit. Er stond een stevige, frisse bries, vermoedelijk omdat het pas geregend had, maar Trevize vond dat wel zo plezierig. Voor de bui was het vermoedelijk onaangenaam zoel en vochtig geweest.
Hij ademde blij verrast in. De planeet rook verrukkelijk. Elke planeet, wist hij, bezat een eigen geur, en altijd was die vreemd en meestal onaangenaam - vermoedelijk alleen omdat hij vreemd was. Vreemd kon toch ook best aangenaam zijn? Of waren ze toevallig op een gunstig moment geland? Hoe dan ook ...
'Kom naar buiten,' riep hij uit. 'Het is heel lekker hier.'
Pelorat stapte naar buiten en zei: 'Lekker is het juiste woord. Zou het altijd zo ruiken?'
'Dat doet er niet toe. Binnen het uur zijn we aan het aroma gewend en onze nasale opvangers voldoende verzadigd. En dan ruiken we niets meer.'
'Jammer,' zei Pelorat.
'Het gras is nat,' zei Blits met iets van afkeuring in haar stem.
'Regent het dan niet op Gaia?' vroeg Trevize en toen hij dat zei brak er een gele zonnestraal door het wolkendek, gevolgd door meer stralen.
'Jawel,' zei Blits, 'maar wij weten wanneer en we zijn er dan op voorbereid.'
'Doodjammer,' zei Trevize. 'Dan mis je de sensatie van het onverwachte.'
Blits zei: 'Je hebt gelijk. Ik zal proberen om niet meer zo provinciaal te doen.'
Pelorat keek om zich heen en zei toen teleurgesteld: 'Er is niets hier, zo te zien.'
'Dat lijkt maar zo,' zei Blits. 'Ze komen van achter die heuvel.' Ze keek naar Trevize. 'Zullen we ze tegemoet gaan?'
Trevize schudde zijn hoofd. 'Nee, wij hebben vele parsecs gereisd om hen te ontmoeten. Zij mogen de rest lopen. Wij wachten hier.'
Alleen Blits kon hun nadering volgen en wees naar de heuvel waar een gedaante verscheen. Toen een tweede en een derde.
'Ik geloof dat ze dat zijn,' zei Blits.
Trevize keek geïnteresseerd. Hoewel hij nog nooit een robot had gezien wist hij in elke vezel van zijn lijf dat dit robots waren. Ze hadden de schematische en onmiskenbare gestalte van een mens, en waren zo te zien ook niet metalig van aard. Het oppervlak van de wezens was dof en riep de illusie van zachtheid op, alsof hun huid met pluche bedekt was.
Maar hoe wist hij dat die zachtheid een illusie was? Trevize voelde plotseling behoefte om die stoïcijns naderende gedaanten te betasten. Als dit inderdaad een Verboden Wereld was die nooit bezoek van een ruimteschip kreeg - en dat moest zo zijn, want de ster stond in geen enkele Galactische kaart - dan vertegenwoordigden de Verre Ster en diens passagiers iets waar de robots geen ervaring mee hadden. Evenzogoed gedroegen ze zich allesbehalve onzeker. Het leek wel of ze met een routinehandeling bezig waren.
Trevize zei op gedempte toon: 'Hier kunnen we informatie krijgen die we nergens anders in de Galaxis kunnen krijgen. We kunnen hun de locatie van Aarde vragen met deze planeet als referentiepunt, en als ze het weten, vertellen ze het ons. Wie weet hoe lang die dingen gefunctioneerd hebben! Ze hebben misschien persoonlijke herinneringen aan Aarde. Wat zou dat mooi zijn.'
'Van de andere kant zijn ze misschien pas gemaakt en weten ze niets,' zei Blits.
'Of ze weten het wel, maar willen het ons niet zeggen,' voegde Pelorat hieraan toe.
Trevize zei: 'Volgens mij kunnen ze niet weigeren tenzij ze daar opdracht toe hebben gekregen. Maar waarom zouden dergelijke orders uitgevaardigd worden als niemand op deze planeet een vermoeden van onze komst had?'
Op een afstand van drie meter kwamen de drie robots tot stilstand. Ze zeiden niets en maakten geen enkele beweging.
Met zijn hand op zijn straalpistool zei Trevize tegen Blits, zonder zijn ogen van de robots af te wenden: 'Kun je zien of ze gevaarlijk zijn?'
'Rekening houdend met het feit dat ik geen enkele ervaring met hun mentale opbouw heb, Trevize, moet ik zeggen dat ik niets vijandigs bespeur.'
Trevize nam zijn rechterhand van de kolf van zijn wapen, maar trok hem niet weg. Hij stak zijn linkerhand met de palm naar voren in wat hij hoopte een vredesgebaar en zei langzaam: ik groet u. Wij zijn als vrienden naar deze wereld gekomen.'
De middelste robot trok zijn hoofd in, in wat door een optimist voor een verzoenend gebaar aangezien kon worden en gaf antwoord.
Trevizes mond viel open. In een wereld van Galactische communicatie kon men zich onmogelijk indenken dat men elkaar niet verstond. De robot gaf geen antwoord in het Algemeen Galactisch en evenmin in iets dat daarop leek. Trevize kon zelfs geen woord verstaan.