53
Trevize keek verdrietig om zich heen. Hij wist waar ze binnen waren gekomen, maar koesterde geen enkele illusie dat hij op diezelfde manier terug kon gaan. Hij had immers nauwelijks aandacht aan de kronkelingen en hoeken besteed. Wie zou onder deze omstandigheden de weg alleen terug kunnen vinden, zonder hulp en hooguit geholpen door een zwak, flikkerend licht?
Hij zei: 'Denk je dat je de wagen kunt activeren, Blits?'
Blits zei: 'Ik weet zeker dat ik dat kan, Trevize, maar dat wil nog niet zeggen dat ik hem besturen kan.'
Pelorat zei: 'Ik geloof dat Bander hem mentaal bestuurd heeft. Ik heb hem tenminste niets zien aanraken tijdens het rijden.'
Blits zei zacht: 'Hij heeft het inderdaad mentaal gedaan, Pel, maar hoe mentaal? Je kunt net zo goed zeggen dat hij toch bedieningsinstrumenten heeft gebruikt. Maar als ik niet weet hoe dat moet, kan ik er ook niet mee omgaan.'
'Waarom probeer je het niet?' vroeg Trevize.
'Ik zal het proberen, ik zal er mijn hele brein voor inzetten, maar dan betwijfel ik of ik de lichten aan kan houden. En aan die wagen hebben we in het donker niets.'
'We zullen dus te voet moeten?'
'Ik vrees van wel.'
Trevize tuurde naar de dikke, sombere duisternis achter het vage schijnsel van de muren om hen heen. Hij zag niets, hoorde niets.
Hij zei: 'Blits, voel je nog steeds dat bange brein?'
'Jazeker.'
'Kun je ons ernaar toe brengen?'
'De mentale waarneming is een rechte lijn. Hij wordt niet door gewone materie gereflecteerd. Ik kan dus voelen dat hij uit die richting komt.'
Ze wees naar een plekje op de donkere muur en zei: 'Maar we kunnen niet door die muur heen lopen. We kunnen het beste de gangen volgen in de hoop dat het signaal sterker wordt. Het zal dus ook nu op goed geluk moeten.'
'Laten we dan meteen beginnen.'
Pelorat aarzelde. 'Wacht even, Golan, weet je wel zeker dat je dat ding wilt vinden, wat het ook is? Als het bang is, kan dat inhouden dat wij ook ergens bang voor moeten zijn.'
Trevize schudde ongeduldig zijn hoofd. 'We hebben geen keuze, Janov. Het is een brein, bang of niet bang, en misschien is het bereid om ons de weg te wijzen, desnoods onder dwang.'
'En laten wij Bander hier liggen?' vroeg Pelorat ongemakkelijk.
Trevize pakte hem bij de elleboog. 'Kom mee, Janov. Ook hierin hebben we geen keus. Op den duur zal er wel een Solariaan zijn die deze plaats her-activeert en dan vindt een robot Bander wel, maar ik hoop pas als wij veilig weg zijn.'
Hij liet Blits voorop lopen. Het licht rondom haar was altijd het sterkst. Ze bleef wachten bij elke hoek, bij elke deur, bij elke kruising, en telkens tastte ze naar het angstige signaal. Soms koos ze een deur, nam een bocht, kwam weer terug en koos een andere route, terwijl Trevize hulpeloos toekeek.
Telkens als Blits een beslissing had genomen stapte ze vastberaden door. Het viel Trevize op dat hun omgeving lichter werd. Het kon zijn dat zijn ogen nu beter ingesteld waren op het schemerlicht, of omdat Blits meer handigheid kreeg in de transductie. Ze bereikte een van de metalen stangen in de grond, legde haar hand erop en de lichten werden merkbaar feller. Ze schudde haar hoofd alsof ze met zichzelf ingenomen was.
Niets kwam hen bekend voor; ze wisten zeker dat ze nu op plaatsen in het ondergrondse labyrinth waren waar ze niet eerder waren geweest.
Trevize keek uit naar gangen die sterk stegen en soms zocht hij de plafonds af of daar een luik te zien was. Maar hij had geen enkel succes en de mentale angstschreeuw bleef hun enige kans naar buiten te komen.
Ze liepen in stilte verder. Het enige geluid waren hun voetstappen. Ze liepen door een duisternis, die volstrekt was op het licht in hun directe omgeving na; door de dood, op hun eigen levens na. Af en toe zagen ze de in schaduwen gehulde gedaante van een roerloze robot, zittend of staand. Een keer zagen ze een robot die op zijn zij lag, met armen en benen in een vreemde houding bevroren. Die moest uit balans geweest zijn toen de stroom uitviel, vermoedde Trevize. Bander, dood of levend, had geen macht over de zwaartekracht. Vermoedelijk lagen of stonden over het ganse landgoed nu uitgeschakelde robots en dit feit zou bij de grenzen snel opgemerkt worden.
Of misschien ook weer niet, dacht hij plotseling. Solarianen zouden het natuurlijk weten als een van hen door ouderdom of ziekte om het leven kwam. Maar Bander was plotseling gestorven, in de bloei van zijn leven. Wie zou zoiets vermoeden? Wie zou op tekenen van stroomuitval letten?
Maar nee. (En Trevize wierp resoluut ongemotiveerd optimisme als gevaarlijk van zich af.) De Solarianen zouden de stroomuitval uiteraard terstond constateren en tot actie overgaan. Ze hadden teveel belang bij de opvolging om een landgoed aan de dood over te laten.
Pelorat mompelde ongelukkig: 'De ventilatie is gestopt. Zo'n ondergronds gebied moet geventileerd worden en Bander heeft de benodigde stroom verschaft. Maar die is nu op.'
'Dat doet er niet toe, Janov,' zei Trevize. 'Er is zoveel lucht in deze ondergrondse ruimte dat we voor jaren genoeg hebben.'
'Toch werkt de ventilatie niet meer en dat is al erg op zich.'
'Alsjeblieft, Janov, word nou niet claustrofobisch, hè! Zijn we er al, Blits?'
'We zijn er vlakbij, Trevize,' antwoordde ze. 'De gewaarwording is hier al veel sterker en ik heb er nu een beter idee van waar we naar toe moeten.'
Ze liep ook inderdaad zelfbewuster en aarzelde minder bij kruisingen en deuren.
'Daar, daar,' zei ze. 'Ik voel het nu heel intens.'
Trevize zei droogjes: 'Zelfs ik kan het nu horen.'
Alle drie bleven ze staan en hielden automatisch hun adem in. Ze hoorden een zacht gekreun, afgewisseld met gesmoorde snikken.
Ze liepen een grote zaal in en toen de lichten aangingen zagen ze dat dit vertrek in tegenstelling tot de voorafgaande, uitbundig gemeubileerd was en zeer kleurrijk uitgevoerd.
Midden in de zaal zat een robot, ietwat gebogen, de armen gestrekt in wat een teder gebaar leek, maar hij was natuurlik volslagen roerloos.
Achter de robot lag een stapel kleren. Een rond, benauwd oog keek hen van achter die kleren aan en ze hoorden een hartverscheurend gesnik.
Trevize rende rond de robot. Van de andere kant schoot een kleine gedaante krijsend naar voren. Hij struikelde, viel op de grond en lag daar met de benen wild te trappen, de handen voor de ogen, alsof hij een gevaar wilde afwenden. En hij huilde, hij huilde...
Blits zei wat iedereen kon zien: 'Het is een kind!'