16
Het vehikel dat nu op volle snelheid was gekomen, bewoog zich volmaakt geruisloos en soepel en Trevize zat alsof hij bevroren was. Zonder te kijken wist hij dat Pelorat af en toe een onzekere blik in zijn richting wierp met een gezicht van: 'Wat doen we nu? Toe, zeg het me.'
Blits daarentegen, zag hij, was rustig en schijnbaar onbezorgd. Maar zij was natuurlijk een planeet op zich. Heel Gaia, hoewel Galactisch ver, zat binnen die huid opgeslagen. Zij had middelen waar ze in geval van nood een beroep op kon doen.
Maar wat was er nu in feite gebeurd?
De beambte bij het toelatingsstation had kennelijk routine-gewijs zijn rapport verstuurd - met verzwijging van de aanwezigheid van Blits - en hij had de aandacht van de veiligheidspolitie getrokken en, God betere het, dat van het Ministerie van Transport. Maar waarom?
Het was vredestijd en hij had geen weet van spanningen tussen Comporellen en de Foundation. Hijzelf was een hooggeplaatste figuur...
Wacht even. Hij had die beambte bij het inklaren, die Kendray, verteld dat hij gewichtige zaken met de regering had te bespreken. Om door te mogen gaan had hij dit er nogal dik opgelegd. Kendray had dit misschien ook vermeld en dat zou natuurlijk allerlei soorten van reacties oproepen.
Daar had hij niet op gerekend en dat was goed fout.
Hoe zat het dan met die zogenaamde gave van hem altijd gelijk te hebben? Begon hij inderdaad net als Gaia te geloven dat hij een orakel was? Werd hij nu een moeras ingevoerd op grond van een te groot vertrouwen gebaseerd op bijgeloof?
Hoe had hij zo stom kunnen zijn! Had hij zich dan nooit in zijn hele leven vergist? Wist hij wat het weer morgen zou zijn? Had hij grote geldbedragen bij gokspelen gewonnen? De antwoorden luidden nee, nee en nog eens nee.
Had hij dan alleen maar gelijk in grote, wazige projecten? Maar hoe kon hij dat nu weten?
Laat maar zitten. Het feit alleen al dat hij belangrijke staatszaken had te bespreken - nee, hij had het over veiligheidskwesties gehad - zou zeker de aandacht getrokken hebben ... en hij was onaangekondigd en in het diepste geheim gearriveerd... dat zou ze natuurlijk heel wantrouwend maken. Ze zouden hem natuurlijk hoffelijk en ceremonieel behandelen. Ze zouden hem toch zeker niet ontvoeren en bedreigen.
Maar dat hadden ze toevallig wel gedaan. Waarom?
Wat gaf hun het idee sterk en machtig genoeg te zijn om een Raadsheer van Terminus dusdanig te behandelen?
Zou dit Aarde kunnen zijn? Was hier weer diezelfde kracht aan het werk die de oerwereld zo effectief had verborgen? Zelfs de geesteskracht van de Tweede Foundation was weerloos gebleken. En werd hij al in de eerste fase van zijn speurtocht geblokkeerd? Was Aarde alwetend? Almachtig?
Trevize schudde zijn hoofd. Als hij zo doorging, werd hij paranoïde. Aarde had toch niet de schuld aan alles! Kon elk grillig gedrag, elke bocht in de weg, elke toevalligheid het resultaat van geheime machinaties van Aarde zijn? Als hij van die gedachte uitging, was hij bij voorbaat verslagen.
Het vehikel verminderde snelheid en Trevize keerde met een schok tot de werkelijkheid terug.
Plotseling was het bij hem opgekomen dat hij letterlijk nog niets had gezien van de stad waar hij nu doorreed. Hij keek verwilderd om zich heen. De bebouwing was laag, maar dit was een koude planeet. Het meeste was vermoedelijk ondergronds.
Hij zag geen spoor van kleur en dit druiste tegen de menselijke aard in.
Af en toe zag hij iemand lopen, goed ingepakt. Maar ook de mensen zouden wel net als hun huizen en bedrijven onder de grond zijn.
De taxi was voor een laag, breed gebouw tot stilstand gekomen. Het gebouw was in een enorme kuil gesitueerd en hij kon niet eens de bodem zien. Enige tijd ging voorbij en de chauffeur bleef roerloos. Zijn grote, witte muts raakte bijna het dak van het voertuig.
Trevize vroeg zich even af hoe de chauffeur kon in- en uitstappen zonder zijn muts te verliezen. Toen zei hij, met de beheerste woede die men van een hooghartige geschoffeerde autoriteit kon verwachten: 'Wel chauffeur? Wat nu?'
De Comporelliaanse versie van het glinsterende krachtenveld dat de chauffeur van zijn passagiers scheidde was bepaald niet primitief. Geluidsgolven konden erdoor dringen, maar Trevize wist zeker dat dat niet het geval was met materiële voorwerpen met een bepaalde energiegraad.
De chauffeur zei: iemand komt zo bij u. Blijf maar rustig zitten.'
Bij deze woorden doemden drie hoofden gelijktijdig op uit de kuil waarin het gebouw stond. Toen volgde de rest van de lichamen. De nieuwkomers stonden kennelijk in het equivalent van een lift, maar Trevize kon vanuit zijn plaats geen details van het instrument ontwaren.
Toen het drietal naderde, schoof de passagiersdeur open en een golf koude lucht stroomde naar binnen.
Trevize stapte uit met hoog opgeslagen kraag, gevolgd door de andere twee. Blits had er duidelijk weinig zin in.
De drie Comporellianen waren vormloos in hun dikke, opbollende kleding die vermoedelijk elektrisch werd verwarmd. Trevize voelde verachting opkomen. Op Terminus had je die dingen niet nodig en die ene keer dat hij een hittejas had gedragen - het was tijdens een winter op Anacreon - had hij gemerkt dat het ding de neiging had om geleidelijk aan te warm te worden. Tegen de tijd dat hij zich dat realiseerde, zweette hij al als een otter.
Toen de Comporellianen vlakbij waren, zag Trevize tot zijn verontwaardiging dat ze gewapend waren. Ze deden geen enkele moeite dit te verbergen. Integendeel. Ieder had een handwapen in een holster aan een riem.
Een van de Comporellianen ging vlak voor Trevize staan. Met ruwe stem zei hij: 'Neem me niet kwalijk, Raadsheer,' en toen rukte hij Trevizes jas open. Snel fouilleerden zijn handen Trevizes zijden, rug, borst en dijen. De jas werd geschud en betast. Trevize was zo overdonderd dat hij pas begreep gefouilleerd te zijn toen het voorbij was, zo snel en efficiënt was het gebeurd.
Pelorat moest, met zijn kin omlaag en een grimmig vertrokken mond dezelfde onwaardigheid ondergaan door de tweede Comporelliaan.
Toen liep de derde op Blits af die niet wachtte tot ze aangeraakt werd. Ze wist wat ze te verwachten had, want ze trok vliegensvlug haar jas uit en stond daar een ogenblik in haar luchtige, weinig verhullende kleding blootgesteld aan de gure wind.
Ze zei met een stem even koud als het weer: 'U kunt zien dat ik niet gewapend ben.'
En dat kon iedereen inderdaad zien. De Comporelliaan schudde de jas alsof hij aan het gewicht kon voelen of er een wapen in verborgen was en deed toen een stap naar achteren.
Blits trok haar jas weer aan en Trevize voelde een ogenblik bewondering voor haar. Hij wist hoe erg ze deze koude vond maar ze had niet één rilling laten ontsnappen. (Toen vroeg hij zich af of ze in een noodgeval misschien warmte kon ontlenen aan de rest van Gaia.)
Een van de drie Comporellianen maakte een gebaar en de drie Buitenwerelders volgden hem. De twee overige Comporellianen gingen achter hen lopen. De paar voetgangers bleven niet eens staan om te kijken. Of ze waren aan het schouwspel gewend of, en dat was waarschijnlijk, ze wilden zo snel mogelijk naar binnen.
Trevize zag nu dat de Comporellianen met een roltrap omhoog waren gekomen. Nu gingen ze met zijn zessen omlaag. Ze passeerden een sluis die bijna zo gecompliceerd was als die van een ruimteschip; eerder bedoeld om hitte binnen te houden dan lucht.
En toen bevonden ze zich in een kolossaal gebouw.