34
Ze konden nu goed de Verboden Wereld zien toen ze door het wolkendek doken en de atmosfeer inzweefden. De planeet zag eruit of hij door de motten aangevreten was.
De polaire gebieden waren zoals verwacht mocht worden van ijs, maar ze waren niet bijster groot. De bergen waren kaal met her en der een gletsjer, maar ook daar waren er niet veel van. Er waren kleine woestijngebieden die ver uit elkaar lagen.
Afgezien hiervan was de planeet in potentie erg mooi. De continenten waren groot maar kronkelig, waardoor er een langgerekte kustlijn ontstond en de kustvlakten waren weelderig groen. Er waren uitbundige tropische en gematigde wouden door grasland omzoomd, en toch leek het een mottendeken.
Overal in de wouden waren er aangevreten plekken en delen grasland waren schaars begroeid.
'Zou het een plantenziekte zijn?' vroeg Pelorat zich af.
'Nee,' zei Blits langzaam. 'Iets ergers, iets van langere duur.'
'Ik heb veel planeten gezien,' zei Trevize, 'maar zoiets nog nooit.'
'Ik heb maar heel weinig werelden gezien,' zei Blits, 'maar Gaia zou dit omschrijven als een oord waar de mensheid van verdwenen is.'
'Waarom?' vroeg Trevize.
'Denk eens na,' zei Blits uitdagend. 'Geen enkele bewoonde wereld heeft een volmaakte ecologische balans. Aarde moet er vroeger een gehad hebben, want op die wereld is de mensheid ontstaan en dan moeten er ook lange periodes zijn geweest waarop de mensheid niet bestond, althans geen soort die een technologie van betekenis kon ontwikkelen en daarmee het vermogen om zijn omgeving aan zichzelf aan te passen. Hoe dan ook, eens moet er een natuurlijke balans zijn geweest die continu veranderde. Maar op alle bewoonde planeten hebben menselijke wezens zorgvuldig hun omgeving tot een soort van Aarde gemaakt, compleet met dierlijk en plantaardig leven. Dit ecologische systeem kan echter onmogelijk uitgebalanceerd zijn geweest. Er zou maar een beperkt aantal soorten aanwezig zijn en alleen die welke voor de mens te gebruiken was of die hij niet kon tegenhouden ...'
Pelorat zei: 'Weet je waar dat me aan herinnert? Neem me niet kwalijk, Blits, dat ik je onderbreek, maar wat ik opeens bedenk past daar zo volmaakt in dat ik het nu wel moet zeggen, want anders vergeet ik het. Ik moest opeens aan een oude scheppingsmythe denken; een mythe waarin leven op een planeet ontstond en slechts in een beperkte hoeveelheid van soorten, zeg maar net zoveel als aangenaam voor de mens was. Toen deden die eerste mensen iets doms - het doet er niet toe wat, want die oude mythen zijn doorgaans symbolisch en brengen je in verwarring als je ze letterlijk neemt - en werd de grond van die planeet vervloekt. "Doornen en distels zult gij voortbrengen", zo luidde de vloek, maar hij klinkt heel wat beter in het archaïsch Galactisch waarin hij oorspronkelijk geschreven stond. Wat ik wil zeggen is, is dit wel een vloek geweest? Want dingen waar een mens niet op gesteld is, zoals doornen en distels, kunnen best van vitaal belang voor een ecologie zijn.'
Blits glimlachte: 'Verbazingwekkend, Pel, hoe alles jou aan een legende doet denken en hoe onthullend die vaak zijn. Menselijke wezens die een planeet aan hun behoeften aanpassen, laten meestal doornen en distels weg, wat dat dan ook mogen zijn en de mensen moeten vervolgens zelf ploeteren om die wereld draaiende te houden. Het is geen zelf-onderhoudend organisme als bijvoorbeeld Gaia. Het is een ratjetoe van Geïsoleerden, maar die ratjetoe is weer niet zo veelsoortig dat die de ecologische balans onbeperkt gehandhaafd kan houden. Als de menselijke hand verdwijnt, stort het patroon van leven op zo'n planeet in elkaar. De planeet kapt dan alle banden met Aarde.'
Trevize zei sceptisch: 'Als dat hier gebeurd is, dan kan het nooit snel gegaan zijn. Deze wereld heeft wie weet al twintigduizend jaar geen mensen meer gekend, maar toch ziet het zaakje er nog best gezond uit.'
'Maar dat heeft wel te maken met het feit of dat zaakje aanvankelijk al dan niet goed is opgezet,' zei Blits. 'Als het een goede balans is kan die heel lang zonder menselijke correctie. Twintigduizend jaar is menselijk bezien wel erg lang, maar voor een planeet is het niet meer dan gisteren.'
'Dan ga ik ervan uit,' zei Pelorat en hij staarde gespannen omlaag, 'dat als de planeet degenereert, dit een zeker teken is dat de mens verdwenen is.'
Blits zei: 'Ik bespeur nog steeds geen tekenen van geestelijke activiteit op menselijk niveau en ik ga nu langzamerhand denken dat die planeet echt onbewoond is. Ik vang wel een regelmatig gezoem van lagere bewustzijnen op, zo op het niveau van vogels en zoogdieren. Toch weet ik zonet nog niet of tekenen van ont-Aarding voldoende bewijs zijn dat de mens verdwenen is. Een planeet kan zelf ook verslechteren als er wel menselijke wezens op zijn, als die maatschappij op zich abnormaal is en het belang van een goed milieu niet inziet.'
'Maar zo'n maatschappij zou toch zeker snel ten onder gaan,' zei Pelorat. 'Ik kan me niet voorstellen dat mensen niet het belang inzien van het instandhouden van die factoren die voor het milieu belangrijk zijn.'
Blits zei: 'Ik deel jouw plezierige geloof in de mensheid niet, Pel. Soms lijkt het me dat een planetaire maatschappij uitsluitend bestaande uit Geïsoleerden maar al te gemakkelijk planetaire zorg achterwege laat.'
'Ik kan me dat evenmin als Pelorat indenken,' zei Trevize. 'Aangezien er miljoenen door mensen bewoonde planeten zijn en op geen daarvan zich een ont-Aardingsproces als door jou geschetst heeft afgespeeld, neem ik aan dat jouw angst voor het Isolationisme wat overdreven is, Blits.'
Het schip verplaatste zich nu van de daglichtzijde naar de nacht. Het leek wel een zeer snel invallende duisternis. En toen was het bijna volslagen duister op het sterrenlicht na daar waar de hemel niet bewolkt was.
Het schip handhaafde zijn hoogte door een precieze meting van de atmosferische druk en de zwaartekracht. Ze vlogen zo hoog dat ze niets van een uitstekende berg te vrezen hadden, want de planeet was in een stadium waarop zich nog nauwelijks bergen hadden gevormd. Toch ging de computer als het ware tastend verder met microgolf-vingers.
Trevize bekeek de fluwelen duisternis en zei peinzend: 'Om de een of andere reden vind ik de afwezigheid van zichtbaar licht een van de zekerste tekenen dat de planeet verlaten is. Geen enkele technologie kan duisternis verdragen. Zodra we aan de dagzijde zijn, gaan we zakken.'
'Wat heeft dat voor zin?' vroeg Pelorat. 'Er is toch niks.'
'Wie zegt dat er niks is?'
'Blits. En jijzelf.'
'Nee Janov. Ik heb gezegd dat er geen straling is van technologische oorsprong en Blits heeft geen tekenen van menselijke activiteiten kunnen zien, maar dat wil niet zeggen dat daar niets is, beneden. Al zijn er geen mensen op deze planeet, dan nog zullen er zeker overblijfselen zijn. Ik ben op zoek naar informatie, Janov, en de overblijfselen van een technologie kunnen ons op het goede spoor zetten.'
'Na twintigduizend jaar?' Pelorats stem werd hoog. 'Wat kan volgens jou twintigduizend jaar overleven? Er zijn geen films beneden, er is geen papier, geen drukwerk, metaal zal geroest zijn, hout verrot, plastic verbrijzeld tot splinters. Zelfs stenen kunnen verbrokkeld en geërodeerd zijn.'
'Misschien heeft het geen twintigduizend jaar geduurd,' zei Trevize geduldig. 'Ik heb je er al eerder op gewezen dat dat de langste tijd was dat een planeet mensloos is geweest, want volgens de legende van Comporellen moet deze wereld vroeger gebloeid hebben. Maar stel nu eens dat de laatste mens duizend jaar geleden uitgestorven is of weggevlogen.'
Ze vlogen de dagzijde binnen, de dageraad brak aan en hulde hen vrijwel terstond in zonlicht.
De Verre Ster liet zich zakken en ging langzamer vliegen tot de details van het land heel goed zichtbaar waren. De kleine eilandjes die de continentale kusten afzoomden waren nu duidelijk te zien. De meeste waren groen door begroeiing.
Trevize zei: 'Ik vind dat we vooral op die slechte plekken moeten letten. Dat lijken me de plaatsen waar de grootste concentratie van menselijke wezens moet zijn geweest en waar de ecologie dus het meest verstoord is. Die plekken geven misschien het proces van ont-Aarding aan. Wat denk jij ervan, Blits?'
'Je kunt gelijk hebben. Maar omdat we toch niets weten kunnen we net zo goed gaan zoeken waar dat het gemakkelijkste is. De graslanden en wouden hebben zeker tekenen van menselijke bewoning opgeslokt, dus daar hoeven we niet te kijken. Dat is verspilling van tijd.'
'Ik krijg opeens de gedachte,' zei Pelorat, 'dat een planeet uiteindelijk tot een balans kan komen uitgaande van wat er voorhanden is; daar kunnen zich nieuwe soorten ontwikkelen en de slechte gebieden kunnen op een nieuwe basis gerekoloniseerd worden.'
'Dat is mogelijk, Pel,' zei Blits. 'Dat hangt er vooral van af hoezeer de ecologie verstoord is geweest. En het kost heel wat meer dan twintigduizend jaar eer een wereld middels evolutie tot een nieuwe balans gekomen is. Dat zou zeker miljoenen jaren vergen.'
De Verre Ster stond nu vrijwel stil. Langzaam zweefde hij omlaag naar een gebied van vijfhonderd kilometer doorsnee waar de begroeiing praktisch verdwenen was op wat struiken en een enkele boom na.
'Wat zeg je daarvan?' zei Trevize plotseling. Het schip kwam zwevend tot stilstand. Een laag, maar onmiskenbaar gezoem was hoorbaar toen de gravitische motoren zich hoog inschakelden en het planetaire zwaartekrachtveld vrijwel tot nul reduceerden.
Er was niet veel te zien waar Trevize naar wees. Wat heuveltjes met aarde en gras, dat was het wel.
'Ik zie niets,' zei Pelorat.
'Die troep vormt een patroon van rechte lijnen. Evenwijdige lijnen en soms zie je iets van haakse lijnen daarop. Zie je het nu? Dat krijg je niet bij een natuurlijke formatie. Dat is menselijke architectuur. Dat zijn funderingen en muren geweest en je kunt ze net zo duidelijk zien alsof ze er nog staan.'
'En wat dan nog?' vroeg Pelorat. 'Dit is dan een ruïne. Als we dan toch het archeologische pad opgaan, zullen we moeten spitten en spitten. Dat kost professionals jaren willen ze het behoorlijk doen en ...'
'Jawel, maar zoveel tijd hebben wij niet. Dit kunnen de zwakke lijnen zijn van een oeroude stad en misschien is er nog iets van over. Laten we die lijnen volgen en kijken waar we uitkomen.'
Helemaal aan het einde was een plek waar de bomen wat dichter op elkaar stonden. Daar troffen ze staande muren aan, of deels staande.
Trevize zei: 'Goed genoeg voor een beginneling. We gaan landen.'