Hoofdstuk 16
1994
Vijf dagen na de moord op Thomas Tyler was de campus nog steeds in shock. De colleges werden weer hervat, maar de moord op de docent scheen het enige mogelijke gespreksonderwerp. Er stonden geen verslaggevers meer bij de campus, en er vlogen ook niet meer om de haverklap helikopters over, maar de pers was de zaak nog lang niet vergeten. De driehoeksverhouding stond nu in het middelpunt van de belangstelling. Bij het nieuws stonden foto’s van Tyler en zijn gezin, van Georgia McKenzie en ook een paar van Ted (een ervan was een klassenfoto van de middelbare school). Georgia was op medisch advies terug naar huis gegaan, hoewel de politie in een communiqué over de moordzaak meedeelde dat er geen nader onderzoek werd gedaan naar het meisje. Bijna niemand geloofde dat.
Het was pas zes uur ’s ochtends toen een er een stem klonk door de luidsprekers van het Blok. De deuren van de kamers gingen open. Studenten, nog in pyjama en amper wakker, keken elkaar met dikke gezichten en dichtgeknepen ogen aan terwijl ze die woorden probeerden te bevatten. Het was niemand minder dan de decaan die hen toesprak. Hij riep ze op om in maximaal tien minuten beneden te staan. Op de begane grond zou een belangrijke mededeling worden gedaan.
Dat was een hoogst ongebruikelijke situatie. Wat voor mededeling moest er om zes uur ’s ochtends worden gedaan zonder waarschuwing vooraf?
In kamer 503 was Ted als eerste wakker. Zijn kamergenoot sliep vaster dan Ted ooit iemand had zien slapen en het duurde zeker twee minuten voor er in zijn hersens minimale activiteit viel te bespeuren. Toen Justin vermoedde dat het met de moordzaak te maken had, was hij in één klap wakker.
‘Haast je vooral niet, Justin, kom op. Kleed je aan en laten we gauw naar beneden gaan.’
Hun buren liepen slaperig door de gang van de vijfde verdieping.
Toen ze op de begane grond kwamen, was er geen enkele twijfel meer dat de mededeling met de moord op Tyler te maken had. Een groep van tien politiemannen ging de trap op naar de kamers toen er nog steeds een paar studenten naar beneden kwamen. De algemene aula was stampvol. Bij de deur stonden de decaan en Segarra, de rechercheur die met de zaak was belast, die iedereen van de televisie herkende. Er stonden nog een paar politieagenten bij hen en twee mannen die de decaan vergezelden.
‘Wat is dit allemaal voor gedoe?’ fluisterde Justin.
‘Waarschijnlijk een routinemaatregel,’ zei Ted zorgeloos.
‘Goedemorgen,’ zei de decaan. ‘Ik zal het kort houden. Zoals jullie al begrijpen, hebben we jullie medewerking nodig bij het onderzoek dat de politie van Massachusetts momenteel uitvoert, rechercheur Segarra en zijn mannen gaan het gebouw doorzoeken en jullie moeten hier blijven zolang ze daar mee bezig zijn.’
Geroezemoes en protestwoorden verspreidden zich door de ruimte.
‘Steek je hand op als je dringend iets nodig hebt voor de komende twee à drie uur, dan zal een agent je naar je kamer begeleiden.’ Hij pauzeerde even. ‘Met dringend bedoel ik medicijnen.’
‘Kunnen ze dat wel maken?’ vroeg iemand.
De decaan antwoordde: ‘De advocaten van de universiteit zijn erbij om erop toe te zien dat alles volgens de regels gaat.’
Niemand stak zijn hand op en er werden verder geen klachten meer geuit. Segarra en zijn mannen verdwenen naar boven. Er bleven twee agenten achter om de ingang te bewaken.
Wat was er aan de hand?
Van alle studentenappartementen was het Blok als eerste aan de beurt. Het kon toeval zijn, maar het lag voor de hand dat de keuze voor eerste gebouw niet willekeurig was. Vanaf dat moment zouden de andere studenten gewaarschuwd zijn en als ze in hun kamers iets verborgen wat relevant voor het onderzoek was, hadden ze nog tijd om zich ervan te ontdoen. Nee, de huiszoeking zou niet worden uitgebreid met de andere gebouwen op de campus: wat ze ook zochten, het moest zich in het Blok bevinden.
Justin, Ted en nog een paar anderen stonden bij elkaar. Marman en Irving Prosser waren er ook bij, evenals een jongen die Joe Stiwell heette, die opeens lijkbleek was geworden en leek te vergeten met zijn oogleden te knipperen. Ted was blij dat Stiwell bij hen stond, want daardoor viel de paniek van Justin niet zo op.
‘Denken jullie dat ze die aansteker zoeken?’ opperde Marman.
Ted was die stomme aansteker vergeten, dat praatje deed de ronde nadat een paar studenten de docent met het kostbare gouden ding hadden gezien.
‘Er is helemaal geen aansteker,’ merkte Irving op.
‘Wat zoeken ze dan?’
Het interesseerde Ted niet zozeer wat zochten, als wel waarom. Huiszoeking verrichten in een woonblok van zes verdiepingen op een campus was geen sinecure, zoveel was duidelijk, zelfs niet als het om een geruchtmakende moordzaak ging. Hoewel de decaan zich bereidwillig had getoond in zijn toespraak, had hij samen met de advocaten ongetwijfeld allerlei bezwaren gemaakt. Een rechter moest garant hebben gestaan voor het hele proces. Het was te veel rompslomp om geen concrete aanwijzingen te hebben. Wat kon het zijn?
Ruim een uur later keerden Segarra en zijn team terug naar de begane grond. Ted telde ze. Vijftien in totaal. De eerste conclusie waar hij op uitkwam was dat het allemaal politiemannen of rechercheurs waren, er was geen forensische politie bij, dus het was aannemelijk dat de rechter alleen toestemming had gegeven om iets concreets te zoeken en niet om sporenonderzoek te doen of DNA-materiaal te verzamelen. Dat zei iets over de mogelijke voortgang van het onderzoek, redeneerde hij. De tweede en de belangrijkste conclusie was dat een dergelijk aantal mensen onmogelijk in zo’n korte tijd alle kamers kon doorzoeken.
Toen Ted de trap op liep, nadat de studenten toestemming hadden gekregen om naar hun respectievelijke verdiepingen terug te keren, nam hij de tijd om een blik in de kamers te werpen, en hij zag dat heel veel kamers eruitzagen of ze doorzocht waren. Maar dat was uiteraard niet mogelijk. Hij had direct door dat een paar leden van het team alle kamers een beetje overhoop hadden gehaald, sommige meer dan andere, en dat de rest de kamer die hun werkelijk interesseerde aan een grondig onderzoek had onderworpen. Anders kon het niet. Als vijftien mensen het Blok in een uur hadden uitgekamd, was het onmogelijk dat ze hun werk goed hadden gedaan. En waarom zouden ze dan al die moeite nemen?
Toen hij bij kamer 503 aankwam werden zijn vermoedens bevestigd. De wanorde was compleet: matrassen van de bedden gelicht, openstaande lades, overal kleren over de vloer… ze hadden geen enkele poging gedaan om hun actie te verdoezelen. Natuurlijk kon een man in zijn eentje deze chaos hebben veroorzaakt. Ted zocht naar subtiele aanwijzingen en hij hoefde alleen maar een snelle blik op de boekenkast te werpen om te zien dat die minutieus was doorzocht. Ted had een fotografisch geheugen en zag meteen dat de boeken wel op hun plaats stonden, maar iets meer naar voren of naar achteren. Iemand had de moeite genomen ze er een voor een uit te halen.
‘Wat zie je?’ vroeg Justin achter zijn rug.
‘Niets,’ zei Ted zonder zijn ogen van de boeken af te halen. ‘Binnenkort zullen we wel iets van Segarra horen.’
‘Wat bedoel je?’
‘Dit,’ zei Ted volkomen serieus. ‘Je moet je wat beter leren beheersen, Justin, onthoud wat ik je heb gezegd. Die rechercheur zal met je willen babbelen. Misschien ook nog een keer met mij, ook al weet hij dat hij van mij niets nieuws te horen zal krijgen.’
Ted wist dat Segarra niets had gevonden. De rechercheur zou inmiddels wel spijt hebben van zijn vergissing.