Hoofdstuk 4
Ted keek naar de exacte plek waar hij het hoefijzer had gevonden. Hij bevond zich op het onverharde pad naar het huis van Wendell. Tussen het gebladerte van het bos door was het pand in de verte te zien en Ted keek op om het te bestuderen. Hij was hier eerder geweest, daar was hij zeker van. Hij wist dat als hij dichterbij kwam, als hij de villa binnenging en er rondliep, zijn herinneringen zich met de werkelijkheid zouden vermengen en hij geen onderscheid meer zou kunnen maken.
Hij had Laura beloofd thuis te blijven, maar de behoefte aan duidelijkheid was sterker geweest. Hij sloot zijn ogen, ademde een paar keer diep in en haalde zich alle bekende details voor de geest: de privésteiger, de enorme salon met het weidse uitzicht over het meer, de speeltuin aan de achterkant. En toch zou het de eerste keer moeten zijn dat hij er was.
Natuurlijk ben je hier geweest! Jij hebt Wendell vermoord. Toen je erachter kwam dat hij de minnaar van Holly was, knapte er iets en heb je hem vermoord. Zo simpel als wat. Daarna trad je toe tot de club van gestoorden om de waarheid niet onder ogen te hoeven zien.
Als dat waar was, stond hij op het punt om erachter te komen. Het was nog ongeveer honderdvijftig meter tot Wendells huis. Hij had zijn Browning expres thuis gelaten; in zijn rechterhand hield hij het hoefijzer dat als wapen kon dienen om zich te verdedigen, maar op dit moment hielp het hem vooral moed te verzamelen.
De Lamborghini stond op zijn gebruikelijke plek en daarom verwachtte hij Wendell op het meer aan te treffen, waar hij lekker zou zitten te vissen. Dat bleek niet het geval. Ted stond aan de kant bij de steiger en speurde het grote wateroppervlak af op zoek naar een oranje zwemvest. Geen spoor van Wendell. Hij kon met zijn boot aan de andere kant van het meer zijn, bedacht hij. Hij keek omhoog en zag een van de vele bewakingscamera’s. Bij wijze van groet glimlachte hij ernaar.
De voordeur was dicht; nog een verschil met zijn vorige bezoek. Ted liep naar een van de ramen. Het was getint glas en hij moest zijn handen bij zijn ogen houden om iets te kunnen zien. Het maakte niet uit of Wendell hem zag, eigenlijk wilde hij dat juist. Hij staarde als betoverd naar het kleed in de hal, naar de plek waar Wendell was neergestort, maar niets wees erop dat daarop een man was doodgebloed. Het waren dat soort details waar hij wanhopig van werd. Dat hij in het huis bij het meer was geweest en zich er niets van herinnerde, daar kon hij mee leven, maar waar kwam het beeld vandaan van Wendell die dood op dat kleed lag?
Hij liep om het huis heen op zoek naar een andere ingang. Hij had kunnen aanbellen of op de deur kunnen kloppen, maar hij wilde liever eerst op onderzoek uit voordat hij Wendell tegenover zich had. Als Lynch de waarheid had gesproken, was die vent een gevaarlijke moordenaar, dus als de echtgenoot van diens minnares ineens ongewapend voor zijn neus stond, was het niet moeilijk zijn reactie te voorspellen. Even miste hij zijn Browning, al was er een reden dat hij hem niet had meegenomen. Hij was geen moordenaar.
Wendell was ook niet aan de andere kant van het meer; zijn boot lag aangemeerd aan de steiger. Ted liep langs de achterzijde en probeerde de deur van de immense garage, waar meerdere auto’s in pasten. Ook daar had hij geen geluk. Hij bedacht dat hij misschien met het hoefijzer een ruit kon inslaan, toen zijn aandacht werd getrokken door de speeltuin op de glooiende helling aan de achterkant van het terrein. Daar stond zo’n prachtig roze kasteel van gelakt hout dat een kapitaal kostte. Een weggetje van wit grind met aan weerszijden rotsblokken leidde ernaartoe. Ted liep de helling op en keek naar het kasteel. Het was ongeveer twee meter hoog, op elk van de vier hoeken stond een toren en op de muren was een aantal Disney-prinsessen geschilderd: Belle, Tiana, Ariel… Ted kende ze allemaal. Hij kon de verleiding niet weerstaan en keek door een van de raampjes. Binnen stond een plastic tafeltje met twee stoelen.
‘Wie ben jij?’ vroeg iemand achter zijn rug.
Ted bleef met zijn neus tegen het raampje van het kasteel gedrukt staan toen hij de stem hoorde. Het was Wendell. Hij had zijn stem nog nooit gehoord en toch had deze iets verrassend vertrouwds, veel expressiever dan zijn uiterlijk. Ted hief zijn handen op ten teken dat hij geen kwade bedoelingen had en maakte zijn gezicht langzaam van het raam los.
‘Ik ben Ted,’ zei hij terwijl hij zich omdraaide. Hij hoefde natuurlijk niets uit te leggen, want Wendell zou hem meteen herkennen als hij zijn gezicht zag, als hij dat al niet gedaan had en gewoon een spelletje met hem speelde.
Maar Wendell trok verbaasd zijn wenkbrauwen op. Hij stond aan de rand van het bos en droeg dezelfde kleren als in Teds herinnering: spijkerbroek, blauw geruit overhemd en het oranje reddingsvest. Wat deed hij met een reddingsvest aan in het bos?
‘Wat moet je op mijn terrein? Ben je alleen?’ De verwarring leek oprecht. Er was iets met zijn stem.
Waarom komt die me zo bekend voor?
‘Ja, ik ben alleen.’
Weer die verwarring op Wendells gezicht. Hij spiedde voortdurend om zich heen.
‘Heeft Lynch je gestuurd?’
Ted glimlachte, eindelijk begonnen ze elkaar te begrijpen.
‘Moet je horen, Ted,’ zei Wendell, ‘Ik heb geen flauw idee wie je bent. Als Lynch je heeft gestuurd om mij te vermoorden, is hij niet goed wijs; jij zou nog geen vlieg kwaad doen.’
Als bij toverslag hield Wendell een pistool in zijn rechterhand. Ted had zich vooral op zijn gezicht geconcentreerd en toen hij omlaagkeek, was daar opeens het wapen.
‘Holly is mijn echtgenote,’ zei Ted bij wijze van verdediging. Het was het eerste wat in hem opkwam.
De uitdrukking op Wendells gezicht veranderde op slag. Hij masseerde zijn kin met zijn vrije hand.
‘Interessant…’ zei de man. ‘Kom binnen.’
Ted wees naar het kasteel.
‘Hier?’
‘Natuurlijk. Ik ga je niet in mijn huis binnenlaten. En dit is alleen voor de zekerheid,’ zei hij, doelend op het wapen, ‘als we het eens worden, kun je straks gewoon op eigen kracht weg. Ik wil het kasteel van mijn dochters liever niet verpesten.’
Het kasteel had een dubbele voordeur waardoor een klein meisje zonder te bukken naar binnen kon, maar Ted moest bijna op handen en voeten naar binnen kruipen. De vloer was van rubber. Behalve de plastic tafel en de bijbehorende stoelen was er een plankje met een theeservies erop. Wendell kwam direct na hem binnen en beiden gingen als reusachtige indringers op een stoeltje zitten. Binnen was het aanzienlijk warmer dan buiten en nogal benauwd.
‘Dit is belachelijk,’ flapte Ted eruit.
‘Dus Holly is je echtgenote,’ zei Wendell even geïntrigeerd als eerst. ‘En Lynch heeft je gestuurd om mij te vermoorden. Laat me raden, hij heeft je vast verteld dat jouw vrouw en ik minnaars waren, niet?’
‘Hij heeft me nog veel meer verteld.’
‘Dat zal wel.’
Wendell dacht even na.
‘Je moet me alles vertellen wat Lynch over mij gezegd heeft.’
‘Dat ga ik niet doen.’
‘Grappig,’ zei Wendell, ‘even dacht ik dat niet ik degene was met het pistool.’
Ted zuchtte. Hij voelde zijn hoofd kloppen. Hij was naar het huis bij het meer gegaan om zich ervan te overtuigen dat Wendell niet dood was en nu de man voor zijn neus zat, wist hij niet meer wat hij moest doen. Maar als die vent gevaarlijk was, moest hij erachter zien te komen, voor Holly’s bestwil.
‘Lynch vertelde me over de organisatie, over fouten in het systeem corrigeren en recht doen. Hij vertelde me dat jij de weg was kwijtgeraakt, dat je voor eigen rekening begon en je van het hele protocol niets aantrok. Hij vroeg me je te vermoorden.’
Wendell schudde zijn hoofd. Langzaam verstrakte zijn gezicht van woede.
‘Klootzak,’ zei Wendell voor zichzelf.
‘Waarom?’
‘Er is helemaal geen organisatie, Ted,’ zei Wendell kwaad. ‘Ik ken Lynch al sinds de universiteit en het was een of ander stom idee van hem; we waren toen vrij hecht. Dat is nu meer dan twintig jaar geleden. We zijn elkaar al die tijd sporadisch blijven zien, al bloedde de vriendschap langzaam dood. Tot hij me een paar maanden geleden probeerde te chanteren met iets uit het verleden, doet er nu niet toe wat. Een stomme zet van hem, want het was makkelijk om ook iets bij hem te vinden. Hij is intelligent, maar hij vergat zich in te dekken. Snap je?’
‘Nee.’
‘Lynch is de minnaar van je vrouw, ik niet.’
‘Wat?’
‘Ik heb twee mannen ingeschakeld om iets bij hem te vinden,’ legde Wendell uit. ‘Ze ontdekten dat hij iets met een getrouwde vrouw had en namen een heleboel foto’s. Ik stuurde ze naar hem op en zei dat als hij me nog eens probeerde te chanteren, ik nog veel verder zou gaan. Ik heb niets meer van hem vernomen.’
‘Beschrijf die foto’s eens.’
‘Waarom?’
‘Alsjeblieft.’
‘Ik weet niet, ik heb er niet zo goed naar gekeken.’
‘Was er een bij van een restaurant?’
‘Ja. Er was een serie bij die van buitenaf genomen was, door het raam. Ze zaten tegenover elkaar aan tafel, en hij liet haar iets proeven.’
Ted herinnerde zich de foto, alleen had hij er maar een gedeelte van gezien. Als Wendell de waarheid sprak, dan was Lynch zelf de man die met Holly op de foto stond.
‘Zie je het niet?’ zei Wendell. ‘Lynch zocht je op en palmde je in met dat verhaal van die organisatie om zo twee vliegen in één klap te slaan.’
Het klonk logisch, maar toch wilde Ted hem niet zomaar geloven. Hij had Lynch ook geloofd en dat was hem helemaal niet goed bekomen.
‘Waarom zou hij je dood willen?’ vroeg Ted terwijl hij op zijn piepkleine stoeltje probeerde te verzitten.
‘Afgezien van het feit dat ik iets over zijn affaire zou kunnen doorvertellen? Laat me je dat uitleggen. Justin Lynch is vanaf de eerste dag dat we elkaar leerden kennen jaloers op mij geweest, steeds heftiger en steeds openlijker. Zijn wrok heeft onze vriendschap uitgehold tot er niets meer van over was. Kijk maar hoe ik woon, kijk maar naar de auto die ik rijd, het gezin dat ik heb; mijn bedrijf heeft jaarlijks een miljoenenomzet en je hebt vast wel gezien waar hij werkt: dat haveloze kantoor waar hij onbenullige zaken behartigt voor afgewezen vrouwen en meer van dat soort dingetjes. En niemand kan beweren dat ik hem in het begin niet heb geholpen, maar bij elke juiste beslissing van mij nam hij de verkeerde. Vind je dat genoeg reden om mij te vermoorden? Maar die lafaard durft het niet eens zelf te doen. Hij zocht zijn toevlucht bij jou en dat verzinsel van die organisatie.’
Ted dacht na. Er waren een paar belangrijke dingen die hem niet duidelijk waren. Hoe wist Lynch van zijn zelfmoord? Het was onwaarschijnlijk dat hij in zo’n korte tijd dat sprookje over de kring zelfmoordenaars had verzonnen. Hij moest het al eerder hebben geweten. De vraag was hoe. Als Lynch van begin af aan op de hoogte was geweest, waarom liet hij Ted dan niet gewoon zelfmoord plegen om zo vrij baan te hebben met Holly?
Jij wilde helemaal geen zelfmoord plegen.
‘Waar denk je aan?’ vroeg Wendell.
‘Het is allemaal erg verwarrend.’
‘Volgens mij is het heel eenvoudig. Justin zou nooit recht in mijn gezicht de trekker durven overhalen; daar heeft hij het lef niet voor. Hij had iemand nodig en jij was voorhanden. Het verbaast me dat hij dacht dat je daartoe in staat zou zijn; het is duidelijk dat hij bovendien geen goede keuzes kan maken.’
Ted voelde zich op een rare manier beledigd. In zijn fantasie had hij Blaine en ook Wendell zelf als een professional omgelegd. Hij had er zelfs aan gedacht Blaines hond te drogeren!
Helaas, het enige waar Ted in werkelijkheid op had geschoten, waren de zwarte silhouetten op de schietbaan. Wendell had gelijk: hij was niet in staat een ander te doden.
Alleen was Wendells theorie niet waterdicht: als zij elkaar inderdaad niet kenden, hoe kon Ted zich dan herinneren dat hij in zijn huis was geweest?
Je kende het huis niet. Je bent hier vandaag voor het eerst.
Weer dezelfde wanhopig makende gedachte. Hij wilde zich vasthouden aan wat hij voelde toen hij over het onverharde pad kwam aanlopen, toen hij elk detail van de villa al voor zich zag, terwijl hij nog niet eens in de buurt was. Die gedachte was echt geweest. Daar moest hij aan vasthouden. Plotsklaps dacht hij aan het hoefijzer; als hij dat stevig vasthield kon hij misschien elke twijfel wegnemen. Hij bracht zijn hand naar zijn zak.
Wendell schrok. Bliksemsnel greep hij naar zijn wapen.
Maar Ted zag al vlug dat zijn poging het hoefijzer te pakken niet de reden van die bruuske beweging was. Terwijl Wendell het wapen op Ted gericht hield, gluurde hij door een van de ramen van het kasteel.
‘Ik dacht dat je alleen was gekomen!’ zei hij verwijtend, zonder zijn ogen van het raam af te houden.
‘Ik ben alleen gekomen.’
‘Nou, dan is iemand je gevolgd.’
Vanaf waar Ted zat kon hij niet zien waar Wendell het over had. Hij boog iets opzij om te kijken… Stomverbaasd zag hij een zwarte man in een witte doktersjas langs het huis lopen. Het was Roger, die vreemde snuiter die hij ook al bij Blaine was tegengekomen. Hij had in de woonkamer gestaan toen Ted ervandoor wilde gaan.
‘Ken je hem?’ Wendell hield hem nog steeds onder schot. ‘Wat doet die vent bij mijn huis?’
‘Ik weet niet zeker of ik hem ken.’
‘Je weet het niet zeker?’
Roger kuierde rustig rond, met zijn handen in zijn zakken. Bij de hoek van het huis gekomen boog hij af in de richting van het meer en liep van hen weg.
‘Ik geloof dat hij al weggaat.’
‘Waar gaat hij dan heen? Er is hier binnen een omtrek van drie kilometer helemaal niets te bekennen. Wat moet die vent hier?’