Hoofdstuk 9
’s Ochtends bracht McManus hem naar wat zijn nieuwe kamer zou zijn. Deze lag op de tweede verdieping van paviljoen C en om er te komen moesten ze een gang met vloerbedekking door die in niets leek op de kille glazen gang in de extra beveiligde vleugel. Ted had de grijze broek en het grijze jasje aan, maar was niet geboeid; er begon verandering in de situatie te komen. Door een deuropening zag hij Sketch – Ted herkende hem van de schaakpartij van de vorige dag – met een ondoorgrondelijke uitdrukking op zijn gezicht naar hem kijken.
‘Laat me je een goede raad geven,’ zei McManus voor ze bij het einde van de gang waren. ‘Benut deze kans en doe geen domme dingen. Je lijkt me een intelligente man.’
Het scheen een oprecht advies. Ted knikte ernstig. Toen ze de kamer binnenkwamen, zag hij waar de verpleger op doelde. In vergelijking met het sfeerloze vertrek waar hij de afgelopen twee nachten had doorgebracht, leek dit een kamer in het Hilton. Hij dacht aan het grapje dat hij erover tegen Laura had gemaakt, en glimlachte.
Het was een ruime kamer met een groot raam, waardoor de zon schaamteloos naar binnen scheen. Er waren twee bedden, elk met een eigen bureau en een kleine boekenkast. Alles was symmetrisch, op de deur na die toegang tot de badkamer gaf. De helft van Mike Dawson, zijn nieuwe kamergenoot, was stampvol boeken, krantenknipsels aan de muur, foto’s en allerlei andere dingen om de kamer een beetje gezellig te maken. McManus vertelde dat Mike zijn kamer al heel lang met niemand deelde.
Op het onopgemaakte matras stond een kartonnen doos waarop met zwarte viltstift Teds naam was geschreven.
‘Wat goed! Je spullen zijn er al.’
Mijn spullen?
McManus nam afscheid en Ted bleef alleen achter. Hij liep langs de denkbeeldige lijn tussen Dawsons bewoonde en kleurige wereld en zijn eigen wereld, onbewoond, met een kartonnen doos waarvan hij geen flauw idee had wat erin zat, en kwam bij het grote raam. Een rechthoek zonlicht was het enige wat die twee zo verschillende universums deelden. Hij kneep zijn ogen dicht om het felle licht een beetje te temperen en langzaam tekenden zich het basketbalveld en de paden in de tuin af. Een tijdlang observeerde hij het rondslenteren van een paar patiënten.
Hij liet het raam voor wat het was en bestudeerde de bezittingen van zijn nieuwe kamergenoot. Zijn oog viel op de krantenknipsels die op een prikbord boven het bureau waren bevestigd. Hij deed een stap in de richting, maar bleef toen staan. Vervolgens liep hij naar de badkamerdeur.
‘Mike?’
‘Wat?’ klonk diens stem aan de andere kant van de deur.
‘Ik ben het, Ted. Ik heb een pen of zoiets nodig om het plakband stuk te krijgen van de doos die hier voor me staat. Vind je het erg als ik die van jouw bureau pak?’
Stilte.
‘Mike?’
‘Natuurlijk kun je die stomme pen pakken. Laat me nou rustig schijten en lezen.’
‘Sorry.’
Er kwam geen antwoord.
Misschien was Dawson niet zo vreselijk als iedereen beweerde. Hij liep naar het bureau toe. Deze keer kon hij het niet laten een blik op een van de krantenknipsels te werpen. De kop luidde:
ANDREA GREEN WINT EERVOLLLE VERMELDING OP DE BIENNALE VAN VENETIË
Hij deed een stap terug. Als Mike nu uit de badkamer kwam, zou hun relatie, die zo goed was begonnen, onherroepelijk verpest zijn. Hij liep naar de kartonnen doos, verbrak het plakband met de achterkant van de pen en vouwde de kleppen open. Erin zaten een stapel netjes opgevouwen kleren, boeken, een aantal gesloten plastic zakken, een tafellamp die hij onmiddellijk herkende en… een roze tentakel die golvend verdween.
Ted sprong geschrokken op. Hij liet de doos los en struikelde achteruit tot hij tegen Mikes bed op botste en erbovenop viel. Hij kon zijn ogen niet van de doos losmaken. Binnenin bewoog iets, dat had hij niet alleen gezien, ook het geluid van tegen elkaar botsende spullen was duidelijk te horen geweest. En Ted wist de reden: hij had geen tentakel gezien, maar de rozige staart van de buidelrat.
Hij kreeg bijna geen adem. Dat kon helemaal niet. Het verschijnen van de buidelrat moest een nachtmerrie zijn…
Zeker weten? Ook toen bij Arthur Robichaud?
Op dat moment kwam Mike de badkamer uit. Hij zag meteen dat er iets niet in orde was.
‘Wat zit er in die doos?’ vroeg hij terwijl hij erheen liep. Hij maakte aanstalten hem open te doen, maar bedacht zich op het laatste moment. ‘Zit er een muis in?’
‘Nee,’ zei Ted. De doos bewoog niet meer.
Met een snelle beweging deed Mike de klep omhoog en bleef op veilige afstand staan. Stukje bij beetje kwam hij dichterbij, stak zijn hand in de doos en haalde de lamp eruit, daarna een plastic zak, en vervolgens nog een.
‘Hier is niets te zien.’ Hij keek verbaasd om zich heen.
‘Ik zag zijn staart. De doos bewoog.’
Mike keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan.
Ted stond op en schudde zijn hoofd.
‘Ik weet zeker dat –’
Mike onderbrak hem met een opgestoken hand.
‘Wat heb je gezien?’
‘Niets.’
‘Wat heb je gezien?’
Ted dacht even na.
‘Ik meende een buidelrat te zien, maar misschien heb ik me dat verbeeld.’
‘Is het de eerste keer dat je hem ziet?’
De vraag overviel Ted.
‘Hoe bedoel je?’
‘Het is een doodeenvoudige vraag.’
‘Ja,’ zei Ted ten slotte.
Mike streek met zijn hand over zijn kin.
‘Een buidelrat,’ zei hij zacht.
‘Wat is er? Heb jij hem ook gezien? Eerder, bedoel ik.’
‘Nee, maar na het eten wil ik wel alles horen over die buidelrat.’
De geheimzinnige uitdrukking op zijn gezicht verdween. Hij pakte het boek dat hij op zijn bed had gegooid toen hij uit de badkamer kwam en ging zonder verder nog iets te zeggen liggen lezen.