Hoofdstuk 8

 

Ted stond Wendell op te wachten in de gigantische parkeergarage. Tot ongeveer veertig jaar geleden was op die plek een toonaangevende schrijfmachinefabriek geweest en nu was alleen het leegstaande gebouw er nog van over.

‘Wat doe jij hier?’ Wendell bleef abrupt staan toen hij hem zag.

Ted haalde zijn schouders op.

‘Ik wilde met je praten.’

‘Hoe heb je me gevonden?’

‘Jij bent toch de eigenaar van deze plek?’

Wendell had de fabriek inderdaad via een stroman gekocht. Hij had de omheiningsmuren een paar meter laten ophogen, daarbovenop prikkeldraad laten zetten en hangsloten aan de toegangspoort bevestigd. De fabriek stond op een bijzonder afgelegen plek, maar toch lagen er kapotte flessen in de parkeergarage en stond er graffiti op de muren.

‘Wat doe je hier, Ted?’ vroeg Wendell mat. Hij bleef bij het portier van zijn auto staan.

‘Dat zei ik net. Ik moet met je praten.’

Wendell wierp een snelle blik om zich heen.

‘Ben je met die vent met de laboratoriumjas gekomen?’

‘Ik ben alleen.’

Wendell knikte en liep naar een hoek van het gebouw.

‘Kom.’

Ted aarzelde even en liep vervolgens achter hem aan. Toen hij de hoek omsloeg, zag hij Wendell bij een metalen deur een beetje voorovergebogen staan hannesen met een sleutelring met meer dan twintig sleutels. Toen hij er een probeerde en de deur niet openging, schopte hij ertegen en vloekte binnensmonds, iets wat Ted aan zijn vader deed denken, die dat altijd deed als hij de deur van het berghok niet open kreeg toen Ted nog klein was. Eindelijk had Wendell de juiste sleutel te pakken en ging naar binnen, hij liet de deur achter zich open. Ted kwam dichterbij en zag in eerste instantie alleen een donkere rechthoek waarin de gelaatstrekken van Wendell nauwelijks te onderscheiden waren. Naarmate zijn ogen aan het gebrekkige licht wenden, ontdekte hij dat het een gereedschapshok betrof, niet veel groter dan een badkamer. Er stond een werkbank die bezaaid was met allerlei voorwerpen en langs de muur stonden een paar stoffige stellingkasten met potten, verfblikken en andere dingen. Zelfs zonder naar binnen te gaan, rook Ted de bedompte geur vermengd met oplosmiddel al en hij trok zijn neus op.

Wendell knipte het enige peertje aan.

‘Kom binnen,’ commandeerde hij.

Wat heeft die man toch dat hij altijd in van die belachelijke en ongemakkelijke ruimtes wil praten? In dit hok kun je je kont amper keren!

‘Ga je de deur ook nog dichtdoen?’

Bij wijze van antwoord reikte Wendell naar de deurklink. De rechthoek daglicht werd steeds smaller tot hij helemaal verdwenen was. Het zwart geworden peertje had een paar seconden nodig om het interieur van het hokje weer zichtbaar te maken.

Naast de penetrante lucht van oplosmiddel werd het er nu ook ongemakkelijk warm. Wendell droeg een leren jack, dus hij moest het vreselijk heet hebben.

‘Wat wil je weten, Ted?’ Hij had zijn lippen amper bewogen, zijn gelaat leek uit steen gehouwen.

Ze stonden een halve meter van elkaar. Ted leunde tegen een van de stellingkasten; hij was bang dat hij zou flauwvallen.

‘Ik zal er niet omheen draaien. Ik weet dat je gelogen hebt en ik wil weten waarom. Gisteren bij jou, deed je net of je me niet kende. Maar jij en ik hebben elkaar eerder gezien.’

‘O ja? Waar dan?’

‘Je weet dat ik die vraag niet kan beantwoorden. Je deed of je me niet kende omdat je wist dat je ermee weg zou komen.’

‘Nou, het spijt me te moeten zeggen dat je je vergist.’

‘Ik vergis me niet,’ zei Ted. Eigenlijk kon hij er niets concreets tegen inbrengen, maar als Wendell hem op de proef wilde stellen, moest hij van betere huize komen. Bij een schaakpartij begin je soms een aanval terwijl je niet helemaal duidelijk hebt of die tot iets zal leiden of de aanzet is tot je eigen ondergang; maar het gaat erom dat je tegenstander dat niet merkt. ‘Ik begin me iets te herinneren.’

Het gezicht van Wendell betrok. Zijn onzekerheid verraadde hem.

‘Ik luister.’ Wendell deed een stap achteruit en botste tegen een kast die niet al te stabiel was. De spullen wiebelden, maar ze vielen niet.

‘Ik weet dat ik eerder bij jou ben geweest,’ probeerde Ted.

Wendell bleef hem afwachtend aankijken.

‘En ik weet dat er iets op mijn veranda is gebeurd,’ ging hij verder.

Ditmaal liet de reactie van de man niets te raden over: een geërgerde uitdrukking, samengeknepen lippen, opengesperde neusgaten. En meteen daarna een explosief antwoord in de vorm van een dreun op de werkbank.

‘Verdorie, Ted! Je maakt het alleen maar ingewikkelder.’

‘Kom Wendell, hou op met die spelletjes. Ik ben eerlijk tegen jou, maar ik heb een gat in mijn geheugen, het is alsof bepaalde voorvallen door elkaar zijn geschud.’

‘Van wie heb je dat? Van dokter Hill?’

Nu was het Teds beurt om verbaasd te zijn.

‘Ken je haar?’

‘Ted, alsjeblieft, kunnen we alles gewoon bij het oude laten? Het beste is dat je die deur opendoet en vertrekt. Volgens mij is dat het beste wat je kunt doen. De hele tijd heb ik alleen maar geprobeerd je te beschermen.’

Ze keken elkaar lange tijd aan.

‘Zal ik je eens zeggen wat ik denk?’ zei Ted met trillende stem.

Wendell spreidde zijn handen en keek naar het plafond, alsof tegenspreken geen enkele zin had.

‘Ik geloof dat die organisatie wel bestaat en dat ik er deel van uitmaakte. Volgens mij heeft Lynch me erbij gehaald, lang geleden, toen hij nog een stuk jonger was –’

‘Genoeg over die stomme organisatie!’ Wendells schreeuw donderde door de krappe ruimte. ‘Ik heb je al verteld dat Lynch dat idee had voor een stom verhaal voor zijn lessen creatief schrijven op de universiteit. Het heeft niets met ons te maken.’

Ted bestudeerde een van de muren waarop een paneel met gereedschap was bevestigd. Met een willekeurig stuk zou hij Wendell in bedwang kunnen houden om hem te dwingen alles te vertellen wat hij wist.

‘Ga je een schroevendraaier in mijn nek steken?’

Ted snoof.

‘Vertel me gewoon wat je weet, Wendell. Hou op met die spelletjes. Vertel me waar je me zogenaamd tegen wilt beschermen.’

Wendell schudde zijn hoofd.

‘Ik zie dat je niet van plan bent om op te geven. Anders zou je hier ook niet zijn.’ Wendell nam even een pauze. ‘Weet je nog die man die gisteren bij mijn huis rondliep?’

‘Roger.’

‘Ze bespioneren je, Ted. Hij en die dokter van je, Laura Hill, en jij bent zo stom geweest om met haar te praten, om haar alles te vertellen. Maar ik verwijt je niets hoor, ze hebben je op slinkse wijze zover gekregen.’

‘Wacht eens even. Ik begrijp er niets van. Wie zijn “ze”? En hoe ken jij Laura?’

‘Laura Hill en Carmichael zijn de zichtbare kant.’

‘Carmichael?’

‘Inderdaad. Kijk, Ted, jouw geheugenverlies, of waar je dan ook last van hebt, is een zegen. Je hebt gelijk dat jij en ik elkaar kennen, je bent talloze keren bij mij thuis geweest. En Lynch ook. Alles ging min of meer goed totdat die sukkel wat met Holly kreeg. Toen begonnen de problemen.’

Wendell wees met zijn duim naar achteren. Ted was zo door zijn woorden in beslag genomen dat hij geen aandacht aan dat gebaar besteedde.

‘Wat deden we met Lynch?’

‘Hij heeft niets met die stomme organisatie te maken, zet dat nou eens uit je hoofd. Geloof me maar, die arme drommel had een heleboel domme ideeën, iets met je vrouw beginnen was niet het enige.’

‘Je zei “had”.’

‘Voor mij is Lynch dood.’

Ted knikte.

‘Kijk, Ted, er zit hier in je hoofd bepaalde informatie die je in gevaar brengt,’ Wendell boog zich naar voren en wees met zijn wijsvinger op Teds voorhoofd. ‘En mij ook, dat zal ik niet ontkennen. Ik was veilig, er was niets om me zorgen over te maken. Maar toen bedroog Holly je met Lynch, jij kwam erachter… En dat maakte dat er… nou ja, dat er een steekje bij je los kwam te zitten.’

Ted besloot het spel mee te spelen.

‘Op een bepaald moment wilde ik me geloof ik van kant maken,’ zei Ted. ‘Maar de verhouding van Holly met Lynch was de reden niet. Ik heb een tumor in mijn hoofd, Wendell. Dat steekje dat er volgens jou bij mij loszit, is een rottige tumor.’

Als Wendell al verbaasd was over de tumor, dan wist hij dat goed te verbergen.

‘Laura Hill is op zoek naar die informatie in jouw hoofd,’ zei Wendell zacht. ‘Daar is ze elke sessie mee bezig. En ze zijn bang dat je er uit jezelf achter komt, daarom houden ze je in de gaten.’

‘En waarom vertel jij het me dan niet? Als de waarheid me tegen hen beschermt, zou dat dan niet het vanzelfsprekendst zijn?’

‘Ik heb niet gezegd dat ik het weet.’

Ze keken elkaar uitdagend aan. Ten slotte zei Wendell: ‘Het is beter zo, Ted. En neem mijn advies ter harte: praat niet met Laura Hill. Je kunt haar geen moment vertrouwen. Weet je wat ze gaat doen zodra ze merkt dat je haar door hebt? Dan sluit ze je op in het Lavender Memorial, bij de compleet gestoorden. Ze heeft de bevoegdheid om dat te doen, dat kan ik je verzekeren. Je hebt een groot risico genomen door me hiernaartoe te volgen. Het is zelfs mogelijk dat je al te ver bent gegaan.’

‘Hoe komt het dat je zoveel van haar weet?’

‘Omdat het geheim in jouw hoofd ook Lynch en mij kapot kan maken, Ted. We hebben al het mogelijke gedaan om het niet zo ver te laten komen. En daar zijn we niet in geslaagd.’

Ted wreef over zijn voorhoofd. De hoofdpijn was echt geweest, bedacht hij. Hij wilde net wat gaan zeggen toen het onmiskenbare geluid van piepende remmen hem ervan weerhield. De verbouwereerde uitdrukking op hun gezichten maakte duidelijk dat geen van beiden bezoek verwachtte. Wendell zette de deur op een kier en een stortvloed van licht vulde het hok. Terwijl ze hun ogen met hun onderarm beschermden liepen ze naar buiten, maar Wendell ging niet naar de voorkant, waar op dat moment minstens drie autoportieren tegelijkertijd werden dichtgegooid. Op een paar meter afstand was een luik, dat toegang bood tot de kelder. Wendell zocht naar de juiste sleutel aan de overvolle sleutelring. Als de bezoekers besloten eerst om het gebouw heen te lopen in plaats van naar binnen te gaan, zouden ze hen bij het luik zien staan. Maar dat gebeurde niet en in minder dan een minuut waren Wendell en Ted een gammele trap afgedaald en stonden ze opnieuw in een wereld van duisternis.

De laatste uitweg
titlepage.xhtml
jacket.xhtml
Hoofdstuk-01.xhtml
Hoofdstuk-02.xhtml
Hoofdstuk-03.xhtml
Hoofdstuk-04.xhtml
Hoofdstuk-05.xhtml
Hoofdstuk-06.xhtml
Hoofdstuk-07.xhtml
Hoofdstuk-08.xhtml
Hoofdstuk-09.xhtml
Hoofdstuk-10.xhtml
Hoofdstuk-11.xhtml
Hoofdstuk-12.xhtml
Hoofdstuk-13.xhtml
Hoofdstuk-14.xhtml
Hoofdstuk-15.xhtml
Hoofdstuk-16.xhtml
Hoofdstuk-17.xhtml
Hoofdstuk-18.xhtml
Hoofdstuk-19.xhtml
Hoofdstuk-20.xhtml
Hoofdstuk-21.xhtml
Hoofdstuk-22.xhtml
Hoofdstuk-23.xhtml
Hoofdstuk-24.xhtml
Hoofdstuk-25.xhtml
Hoofdstuk-26.xhtml
Hoofdstuk-27.xhtml
Hoofdstuk-28.xhtml
Hoofdstuk-29.xhtml
Hoofdstuk-30.xhtml
Hoofdstuk-31.xhtml
Hoofdstuk-32.xhtml
Hoofdstuk-33.xhtml
Hoofdstuk-34.xhtml
Hoofdstuk-35.xhtml
Hoofdstuk-36.xhtml
Hoofdstuk-37.xhtml
Hoofdstuk-38.xhtml
Hoofdstuk-39.xhtml
Hoofdstuk-40.xhtml
Hoofdstuk-41.xhtml
Hoofdstuk-42.xhtml
Hoofdstuk-43.xhtml
Hoofdstuk-44.xhtml
Hoofdstuk-45.xhtml
Hoofdstuk-46.xhtml
Hoofdstuk-47.xhtml
Hoofdstuk-48.xhtml
Hoofdstuk-49.xhtml
Hoofdstuk-50.xhtml
Hoofdstuk-51.xhtml
Hoofdstuk-52.xhtml
Hoofdstuk-53.xhtml
Hoofdstuk-54.xhtml
Hoofdstuk-55.xhtml
Hoofdstuk-56.xhtml
Hoofdstuk-57.xhtml
Hoofdstuk-58.xhtml
Hoofdstuk-59.xhtml
Hoofdstuk-60.xhtml
Hoofdstuk-61.xhtml
Hoofdstuk-62.xhtml
Hoofdstuk-63.xhtml
Hoofdstuk-64.xhtml
Hoofdstuk-65.xhtml
Hoofdstuk-66.xhtml
Hoofdstuk-67.xhtml
Hoofdstuk-68.xhtml
Hoofdstuk-69.xhtml
Hoofdstuk-70.xhtml
Hoofdstuk-71.xhtml
Hoofdstuk-72.xhtml
Hoofdstuk-73.xhtml
Hoofdstuk-74.xhtml
Hoofdstuk-75.xhtml
Hoofdstuk-76.xhtml
Hoofdstuk-77.xhtml
Hoofdstuk-78.xhtml
Hoofdstuk-79.xhtml
Hoofdstuk-80.xhtml
Hoofdstuk-81.xhtml
Hoofdstuk-82.xhtml
Hoofdstuk-83.xhtml
Hoofdstuk-84.xhtml
Hoofdstuk-85.xhtml
Hoofdstuk-86.xhtml
Hoofdstuk-87.xhtml
Hoofdstuk-88.xhtml
Hoofdstuk-89.xhtml
Hoofdstuk-90.xhtml
Hoofdstuk-91.xhtml
Hoofdstuk-92.xhtml