Hoofdstuk 9

 

1994

 

De afranseling was het begin van een serie rampzalige gebeurtenissen, sommige waren er een direct gevolg van, andere niet. Daardoor toonde Ted zich stiller en lustelozer dan gewoonlijk, wat zijn weerslag had op zijn prestaties tijdens het pokeren, waarbij charisma en manipulatie een essentieel wapen in de strijd waren, en ook op zijn relatie met Georgia, van wie hij zich stukje bij beetje begon te distantiëren terwijl geen van beiden iets deed om dat tegen te gaan. Justin voelde zijn vriend voldoende aan om hem niet met vragen te bestoken; hij begon Ted steeds beter te kennen en dat betekende ook weten wanneer hij hem niet met zinloze vragen moest lastigvallen.

Het ergste kwam vijf dagen later, toen Ted op de campus werd gebeld door zijn tante Audrey, de zus van zijn vader. Zij was de enige van die kant van de familie met wie hij sporadisch contact had, maar evengoed belde zij nooit naar de campus. Het eerste wat door zijn hoofd schoot toen hij haar matte stem aan de andere kant van de lijn hoorde, was dat er iets met zijn vader aan de hand was. En onwillekeurig was Ted eigenlijk blij; hij had al vijf jaar geen contact meer met zijn vader en hij zou het niet erg vinden als dat voorgoed zo bleef. Maar Frank McKay bleek niet te zijn overleden – en hij had ook geen ernstig ongeluk gehad. Hij wilde gewoon met Ted praten en had daarom de hulp van Audrey ingeroepen. De afgelopen tien jaar was Frank opgeklommen tot een succesvolle verkoper van oogstmachines en zo te zien zette hij opnieuw de aanval in, in een poging contact te krijgen.

En Ted was zo stom om hem te bellen.

Zijn vader bleek voor een congres in de stad te zijn en was vast van plan bij hem langs te gaan op de campus. Ted was er uiteraard pertinent op tegen en zei dat hij wel naar het motel zou komen. Zijn maag draaide om bij het idee alleen al zijn vader op de universiteit tegen te komen. Hij zou hem opzoeken en voor eens en voor altijd korte metten maken met die zielige pogingen van hem om vader van het jaar te worden.

Hij parkeerde zijn auto voor Lonely Pine, het motel, en nam niet de moeite langs de receptie te gaan. Achter de gordijnen van kamer 108 herkende hij het loopje van zijn vader, die met spullen in de weer was die hij ergens anders neerzette. Ted bleef een tijdje voor het raam staan, met vogelgezang als prelude op de fout die hij op het punt stond te begaan. Opeens zwaaide de deur open.

‘Ted! Jongen! Wat fijn om je te zien.’

‘Hoi.’

Zijn haar was grijs, nog niet helemaal, maar grijzer dan de vorige keer dat Ted hem zag. Toch leek hij nog altijd tien jaar jonger; hij had nog altijd die markante gelaatstrekken en was geen gram te zwaar. En hij was nog even bruin als toen hij huis-aan-huisverkoper was. Maar Ted lette vooral op zijn ogen. Als hij namelijk iets in zijn jeugd had geleerd, dan was het dat het niet uitmaakte wat zijn vader deed of zei, alleen die felblauwe ogen spraken de waarheid. En op dat moment zeiden ze iets heel eenvoudigs: ik ben slimmer dan jij.

Frank stapte op hem af met de duidelijke bedoeling hem te omhelzen. Ted hield hem met zijn hand staande en deed een stap terug.

‘Alsjeblieft, pap.’

Die hief verontschuldigend zijn handen en knikte zonder er iets van te zeggen.

‘Kom binnen, alsjeblieft.’

Ted was van plan maar even te blijven.

De kamer was klein en wat hij door het raam had gezien was niets anders dan zijn vader die zijn koffer uitpakte. In het midden van de kamer lag een vrijwel lege koffer. Onder de televisie aan de muur stond een tafeltje met twee stoelen. Frank ging zitten en gebaarde Ted ook te gaan zitten.

‘Kom op, Ted. We moeten toch een keer met elkaar praten.’

Dat was in elk geval waar.

Ted bestudeerde een vreselijk lelijk schilderij.

‘Ik wil je niet op de campus zien. Nooit.’

Frank gaf niet onmiddellijk antwoord.

‘Als je dat niet wilt, dan zal ik daar niet komen.’

‘Fijn.’

Er viel weer een ongemakkelijke stilte. Ted wilde niet vragen wat zijn vader hem te zeggen had, hij wilde dat hij er zelf over begon. Het was om gek van te worden dat elk woord uit zijn mond een soort concurrentiestrijd inhield. Maar zo was het.

‘Wat is er met je gezicht gebeurd? Een knokpartij op de universiteit?’

Onwillekeurig voelde Ted aan zijn wang. Er was niets meer van de afranseling te zien behalve een nauwelijks waarneembare blauwe plek op zijn linkerwang. Hij probeerde zich te herinneren of hij er tegen tante Audrey iets over gezegd had, maar meende van niet.

‘Geen knokpartij,’ zei Ted afgemeten.

‘Tante Audrey heeft me verteld dat je uitstekende cijfers haalt. Ze heeft me ook een foto laten zien van Georgia, je vriendinnetje…’

Frank stopte even om Teds reactie te peilen.

‘Ik ben je vader, het is normaal dat ik wil –’

‘Als je tante Audrey informatie over mij blijft aftroggelen, heeft dat alleen tot gevolg dat ik niet meer met haar zal praten.’

Frank zuchtte gelaten.

‘Wat is er met ons gebeurd, Ted?’ zei hij en hij boog een beetje naar hem toe. Zijn hand bleef halverwege steken. ‘We waren een team, weet je nog?’

Ted kreeg zin om heel hard te lachen. Hij schudde met zijn hoofd.

‘Weet je nog dat we samen naar die schaaktoernooien gingen?’

‘Hou op. Ik heb geen zin om met jou over vroeger te praten. Ik weet precies hoe het was en wat je hebt gedaan. En dan bedoel ik niet mama met die vrouw bedriegen, want ook al heeft dat haar kapotgemaakt, uiteindelijk denk ik dat je ons er een dienst mee bewees.’

‘Ik denk dat we wel over vroeger moeten praten, anders kunnen we het heden niet reconstrueren.’

‘Fijn. Heb je dat op een suikerzakje gelezen? Er is helemaal geen heden om te reconstrueren. Het enige wat jij en ik moeten ophelderen is dat wij vanaf nu nooit meer met elkaar zullen praten. Is dat duidelijk?’

Frank boog zijn hoofd.

‘Je moet het verleden eindelijk eens achter je laten,’ zei hij met zijn ogen op de vloer gericht. ‘Je bent nu volwassen en ik ga je geen advies geven, maar ik weet wel waar ik het over heb.’

‘Je begrijpt het niet, hè? Het is geen kwestie van je wel of niet vergeven. Wat moet ik je vergeven? De manier waarop je mama of mij sloeg? Welk van de twee?’

‘Dat moet je zo niet zeggen.’

‘Er is geen andere manier om het te zeggen, het spijt me zeer. Dus het gaat er niet om je al dan niet te vergeven, het is alleen dat ik geen enkele behoefte heb de schoft te zien die mijn moeder sloeg omdat ze zout in de keuken knoeide of haar schoenen in de koelkast zette, toen ze door haar ziekte niet meer wist wat ze deed.’

‘Je weet best dat er meer aan de hand was,’ mompelde Frank terwijl hij zijn ogen ophief. Er lag een mengeling van ingehouden woede en een smeekbede in.

‘Ja, natuurlijk was er iets meer aan de hand. Ze was ziek!’

Frank zei niets. Hij bracht een vinger naar zijn mond en begon op een nagel te bijten.

‘Daarvoor heb ik je mijn verontschuldigingen aangeboden. Meer kan ik niet doen. Ze was ziek en ik kon er niet mee omgaan. Het is waar dat ik het helemaal verkeerd heb aangepakt. Zo ging het vroeger bij mij thuis en zo heb ik het geleerd, ik wist geen andere manier om met de situatie om te gaan.’

Ted schudde zijn hoofd. Het lukte zijn vader altijd om het slachtoffer uit te hangen.

‘Pap, het kan me niet schelen waarom die dingen gebeurd zijn. Ik hoef je ook niet te begrijpen. Ik moest al die jaren bij mama wonen, haar elke dag verder achteruit zien gaan terwijl jij ervandoor was. En als je jezelf wilt voorhouden dat het haar niet raakte, nou, het raakte haar wel. En als je jezelf wilt voorhouden dat elke klap en elk verwijt niet de oorzaak waren van haar verslechtering, dan spijt het me je te moeten zeggen dat dat wel zo was. Jij bent verantwoordelijk.’

Frank slikte.

‘Je hebt vast gelijk.’

‘Vast.’

Er verscheen een hoopvolle glans in Franks ogen.

‘Maar met jou, met jou heb ik geprobeerd –’

‘Ik was zeven toen ik hoorde hoe je haar voor het eerst sloeg!’ barstte Ted uit. ‘En weet je? Ik heb je dit nooit verteld, maar misschien is het goed dat je het eens hoort.’ Hij wees met een beschuldigende vinger naar hem. ‘Misschien heb je er wat aan als ik je vertel hoe goed je de dingen met mij hebt aangepakt en je vertel dat ik toen je weg was door de nachtmerries nauwelijks nog durfde te slapen. Nachtmerries die ik ook nu nog heb. Wil je weten waar mijn dromen over gaan?’

‘Ted, alsjeblieft, ik geloof niet dat het zin heeft om –’

‘Natuurlijk heeft dat zin! Dat heeft wel degelijk zin.’

Frank keek nu naar hem met de meedogenloze blik die Ted zo goed kende uit zijn jeugd. Want in werkelijkheid duldde Frank geen tegenspraak. Hij kon zich een poos als een lammetje voordoen en om vergeving vragen, maar niets ergerde hem meer dan dat de dingen niet gingen zoals hij wilde, dat hij niet degene was die bepaalde wat er gezegd mocht worden, en wat niet.

‘In al die dromen kom jij voor, dan zit je zoals nu lekker een sigaretje te roken. En je zegt dat ik even naar je rode Mustang moet gaan. Weet je nog?’

Er veranderde iets in de uitdrukking op Franks gezicht.

‘Natuurlijk herinner ik me mijn rode Mustang nog.’

‘Ik wil niet in de kofferbak kijken, want ik weet al wat ik er zal vinden. Maar jij blijft maar aandringen dat ik moet gaan kijken. En uiteindelijk loop ik erheen en nog voor ik bij de kofferbak ben, gaat hij vanzelf open. En daar ligt mama, met haar polsen vastgebonden, en haar verminkte gezicht zit onder de insecten.’

‘Ted…’ fluisterde Frank.

‘In mijn droom kan ik mijn ogen niet van het lijk afhouden, tot ik wakker word. En ik hoor jou op de achtergrond lachen, want jij geniet ervan.’

Tijdens het praten wendde Ted zijn ogen geen moment van hem af. Hij was amper uitgesproken of hij voelde zich beduusd doordat hij zijn vader dat allemaal had verteld. Hij had er nog nooit met iemand over gesproken en nooit gedacht dat hij er uitgerekend met hem over zou spreken, maar toch voelde hij zich een stuk beter. Er was niet alleen een last van zijn schouders gevallen, hij was ook tevreden omdat die zak van een vader maar eens moest horen wat hij zijn zoontje had aangedaan.

‘Soms is het niet mama, maar een meisje dat ik leuk vind of een vrouw die ik toevallig ben tegengekomen. Ze liggen opgekruld in de kofferbak en komen plotsklaps tot leven, ze grijpen mijn arm en kijken me met smekende ogen aan alsof ze me iets willen vertellen. De rest is hetzelfde: de rode Mustang, en jij, rokend en lachend. Altijd hetzelfde.’

Ted ging abrupt staan, schopte de stoel weg en vloekte binnensmonds.

‘Ik kan geen vrouw zien zonder eraan te denken wat jij mama hebt aangedaan,’ zei hij en hij kreeg bijna tranen in zijn ogen. ‘Begrijp je nu waarom ik je uit mijn leven wil bannen?’

Frank zat er onbewogen bij. Hij leek niet van plan de ruzie voort te zetten. Hij liep naar het nachtkastje en pakte een boek waaruit een foto stak. Hij haalde de foto eruit en legde hem op tafel. Ted moest dichterbij komen om het portret te kunnen bekijken van een jongen van een jaar of twaalf. Zijn eigen gelaatstrekken die hij bij de jongen herkende plus twee kleine felblauwe ogen zeiden hem genoeg.

‘Dat is je broer,’ zei Frank. De smekende toon was helemaal verdwenen.

Ted sloeg zijn ogen op en keek hem verwilderd aan. Vervolgens keek hij weer naar de knappe, glimlachende jongen. Hij wist niets te zeggen.

‘Dat is je broer,’ zei Frank nogmaals. Hij heet Edward en draagt de achternaam van zijn moeder: Blaine. Ik geloof dat het niet uitmaakt wat je over mij denkt… je zou hem eens moeten leren kennen. Daarom wilde ik je vandaag zien.’

Ted heeft Blaine nooit ontmoet, maar jaren later herkende hij zijn gezicht in de krant toen Blaine werd beschuldigd van de moord op zijn vriendin, Amanda Herdman.

De laatste uitweg
titlepage.xhtml
jacket.xhtml
Hoofdstuk-01.xhtml
Hoofdstuk-02.xhtml
Hoofdstuk-03.xhtml
Hoofdstuk-04.xhtml
Hoofdstuk-05.xhtml
Hoofdstuk-06.xhtml
Hoofdstuk-07.xhtml
Hoofdstuk-08.xhtml
Hoofdstuk-09.xhtml
Hoofdstuk-10.xhtml
Hoofdstuk-11.xhtml
Hoofdstuk-12.xhtml
Hoofdstuk-13.xhtml
Hoofdstuk-14.xhtml
Hoofdstuk-15.xhtml
Hoofdstuk-16.xhtml
Hoofdstuk-17.xhtml
Hoofdstuk-18.xhtml
Hoofdstuk-19.xhtml
Hoofdstuk-20.xhtml
Hoofdstuk-21.xhtml
Hoofdstuk-22.xhtml
Hoofdstuk-23.xhtml
Hoofdstuk-24.xhtml
Hoofdstuk-25.xhtml
Hoofdstuk-26.xhtml
Hoofdstuk-27.xhtml
Hoofdstuk-28.xhtml
Hoofdstuk-29.xhtml
Hoofdstuk-30.xhtml
Hoofdstuk-31.xhtml
Hoofdstuk-32.xhtml
Hoofdstuk-33.xhtml
Hoofdstuk-34.xhtml
Hoofdstuk-35.xhtml
Hoofdstuk-36.xhtml
Hoofdstuk-37.xhtml
Hoofdstuk-38.xhtml
Hoofdstuk-39.xhtml
Hoofdstuk-40.xhtml
Hoofdstuk-41.xhtml
Hoofdstuk-42.xhtml
Hoofdstuk-43.xhtml
Hoofdstuk-44.xhtml
Hoofdstuk-45.xhtml
Hoofdstuk-46.xhtml
Hoofdstuk-47.xhtml
Hoofdstuk-48.xhtml
Hoofdstuk-49.xhtml
Hoofdstuk-50.xhtml
Hoofdstuk-51.xhtml
Hoofdstuk-52.xhtml
Hoofdstuk-53.xhtml
Hoofdstuk-54.xhtml
Hoofdstuk-55.xhtml
Hoofdstuk-56.xhtml
Hoofdstuk-57.xhtml
Hoofdstuk-58.xhtml
Hoofdstuk-59.xhtml
Hoofdstuk-60.xhtml
Hoofdstuk-61.xhtml
Hoofdstuk-62.xhtml
Hoofdstuk-63.xhtml
Hoofdstuk-64.xhtml
Hoofdstuk-65.xhtml
Hoofdstuk-66.xhtml
Hoofdstuk-67.xhtml
Hoofdstuk-68.xhtml
Hoofdstuk-69.xhtml
Hoofdstuk-70.xhtml
Hoofdstuk-71.xhtml
Hoofdstuk-72.xhtml
Hoofdstuk-73.xhtml
Hoofdstuk-74.xhtml
Hoofdstuk-75.xhtml
Hoofdstuk-76.xhtml
Hoofdstuk-77.xhtml
Hoofdstuk-78.xhtml
Hoofdstuk-79.xhtml
Hoofdstuk-80.xhtml
Hoofdstuk-81.xhtml
Hoofdstuk-82.xhtml
Hoofdstuk-83.xhtml
Hoofdstuk-84.xhtml
Hoofdstuk-85.xhtml
Hoofdstuk-86.xhtml
Hoofdstuk-87.xhtml
Hoofdstuk-88.xhtml
Hoofdstuk-89.xhtml
Hoofdstuk-90.xhtml
Hoofdstuk-91.xhtml
Hoofdstuk-92.xhtml