HOOFDSTUK 16
De droogte in de zomer van 1911 had langzamerhand verschrikkelijke vormen aangenomen. Gewassen waren verdord op het veld en nu september vorderde, begonnen de mensen wanhopig te worden. Als men een enkele maal de blikken wanhopig naar de hemel richtte, dreven de wolken altijd weer voorbij zonder het kostbare water los te laten op het dorstende land.
Het was een rampzalig jaar geworden met schrale oogsten en de komende winter zou vooral in de talrijke arme gezinnen honger en ellende gaan brengen. Men probeerde weliswaar te redden wat er te redden viel, maar het menselijk kunnen was beperkt in vergelijking met de onverbiddelijke overmacht van de natuurkrachten. Boerderijen die aan het water lagen, zoals Maesvreugt aan de kreek van Ammekerk en Mastland tamelijk dicht aan de Binnenmaas, hadden het voordeel dat er water geput kon worden om ten minste de gewassen in de moestuin te begieten. Maar in deze septembermaand groeide het watergebrek in het hele land. In de grote steden moest het water veelal per schip worden aangevoerd en waren de vrouwen genoodzaakt dagelijks in de rij te staan voor een beetje van het onmisbare vocht. Soms urenlang. Water om je te wassen was er al helemaal niet. Als mens en dier dorstten, was het je reinste verspilling om het kostbare water over je lijf te gieten, zelfs al rook je dat lijf. Het was geen wonder dat er op sommige plaatsen tyfus uitbrak. Men was bang voor nog meer besmettelijke ziekten.
De dreigende hongerwinter deed dominee vanaf de kansel luidkeels aansporen de collecte van de diaconie toch vooral goed te gedenken. Suus wist dat Dirk vrijgevig was, maar zijn moeder vitte op de verspilling zodra ze thuiskwamen. 'Als er een hongerwinter komt, is dat Gods wil en waarom moeten wij mensen het dan beter willen weten? Als God straft met honger moet die straf geduldig gedragen worden. Waar God ons heeft gezegend met geld en goed past ons slechts dankbaarheid. De rooien zullen de misoogst wel weer gebruiken om tekeer te gaan over de onrechtvaardige verdeling tussen arm en rijk,' begon ze verongelijkt nog voor Suus goed en wel de koffie had ingeschonken na de kerkdienst.
'Moeder,' waarschuwde Dirk en nu was er zelfs in zijn ogen een zekere weerzin te lezen. 'Er bestaat ook nog zoiets als naastenliefde en de plicht om te zorgen voor hen die het moeilijk hebben. Ik doe dat met liefde en wil niet dat u dergelijke dingen zegt onder mijn dak.'
'Jouw dak, het zal wel!'
'Ja, moeder, mijn dak. Wees blij dat u als weduwe in ons gezin wordt opgenomen. Dat hier een zinvolle taak voor u is weggelegd en dat u niet alleen in een huisje in het dorp zit, om uit te rusten van een lang en werkzaam leven. Of zou u dat toch liever willen?'
Je kon een speld horen vallen in de mooie kamer van Mastland, waar ze 's zondags altijd koffie dronken, dacht Suus met stille bewondering voor de man die haar echtgenoot was. Ze had nooit gedacht dat hij zoiets tegen zijn moeder zou durven zeggen. Zelf had ze vaak gewenst dat ze het durfde. Ze moest moeite doen om niet te glimlachen en tersluiks nam ze haar schoonmoeder goed op.
Die staarde met samengeknepen lippen naar de gevouwen handen in haar schoot. Toen sloeg ze haar ogen op en keek ze haar zoon aan. 'Geef je me te kennen dat ik genadebrood eet, jongen?'
Hij werd rood, maar toch week hij niet. 'Nee, moeder. Ik wil alleen dat er onder mijn dak een sfeer heerst van christelijke liefde en niet van haat en hebzucht. God is goed voor ons geweest, maar heeft ons ook geleerd om de geschonken talenten niet angstvallig voor onszelf te houden, maar ermee te werken in de wereld. Dat werken is soms ook wegschenken.'
Suus dacht dat ze nog nooit zo trots op hem was geweest. 'Wat ons vandaag geschonken is, kan morgen genomen worden,' zei ze om hem te steunen en een dankbare blik was haar beloning.
'Zo is dat, vrouw. Heb je de domineesvrouw gezegd, dat wij aardappelen weg zullen leggen om deze winter aan de meest behoeftige gezinnen ter beschikking te stellen?'
Moeder deed haar mond al open, maar toen zweeg ze. Ze leek wel een vis die op het droge naar adem hapte en haar ontsteltenis over zoveel verspilling was groot, maar ze leek de woorden ter harte te nemen die Dirk haar zojuist had toegevoegd.
'Ja, dat is in orde, Dirk. Wil je nu je zondagse borrel hebben?'
'Graag. Krijg ik vanmiddag pudding met bramensap?'
Ze glimlachte. 'Jawel.' Sinds kort was ze begonnen om op zondag gewoon een warme maaltijd te koken. Ze aten niet langer de aloude rijstebrij uit de hooikist. Steeds meer was men van mening, dat koken op zondag toch niet zondig was, maar toegestaan, net als melken of het werk van de dokter. Alleen in de meest behoudende gezinnen bleef men vasthouden aan de allerstriktste vorm van de zondagsheiliging. Er waren verschuivingen merkbaar in de kerk, maar tegelijkertijd werd het dragen van gekleurde kleding, wat altijd toegestaan was geweest, ook op zondag, minder aanvaard. Het kerkvolk begon zwart te dragen.
'We hebben ook sperzieboontjes en een sudderlapje. Dat heeft Pieternel gisteren al gebraden.'
'Heerlijk, Suus.'
Ze wist dat het zijn lievelingskostje was. Nu vader Leeuwestein niet meer leefde, was het gemakkelijker om die dingen te doen. Dirk en zij waren nu rechtens de baas op Mastland. Zij was de boerin, eindelijk, en ze zou doen wat ze wilde doen. Moeder mocht daarover mokken, maar eigenlijk was het alleen maar beklagenswaardig dat ze niet in staat was de touwtjes uit handen te geven. Ze had haar leven lang gewerkt, want al was je een deftige boerin met meiden onder je, werk was er op een grote boerderij altijd meer dan genoeg.
'Als er in vroeger tijd zo geleefd was, had jij Mastland nu niet. Althans niet zo'n rijke hoeve als het nu is,' probeerde moeder zich te rechtvaardigen. 'In vroeger dagen was het allemaal wel andere koek. Er was geen boterfabriek, zodat we zelf moesten karnen. Het dorsen met de vlegels duurde de hele winter. Nu is het met zo'n stoommachine eind september al gebeurd, maar het vee heeft geen vers stro om op te liggen en kaf door het voer. Nu wil Dirk ook nog een telefoonaansluiting hebben. Waarom moet je kunnen praten met iemand die je niet kunt zien? Dat is je reinste onzin.'
'Nee, moeder. Als er iets is, kun je bellen. Ik heb het gezien met het tramongeluk. Iemand belde de dokter op en hup, daar kwam hij al aangereden met zijn koets.'
'Al die veranderingen deugen nergens voor.'
'Het is de nieuwe tijd, moeder. Die hou je niet tegen.'
'Nee, het is de mens die God zelve gelijk wil zijn en nooit meer tevreden is. Als je de kranten mag geloven, zijn er zelfs al zotten die proberen te vliegen alsof ze vogels waren. Ze bouwen daar een machien voor.'
'We gaan ook over water, dus waarom niet door de lucht?' grinnikte Dirk. 'Ik zou zelf ook wel eens in een heteluchtballon willen varen.'
"t Is allemaal hoogmoed en let op mijn woorden: eens komt die voor de val. Moeder stond op en ging met rechte rug de opkamer in.
Suus slaakte een zucht van verlichting en Dirk schudde het hoofd. 'Als het niet zo duur was, zou ik zelf ook wel een automobiel willen hebben.'
'Een gerij zonder paarden,' snoof Pieternel afkeurend. Teuntje grinnikte stilletjes voor zich heen, maar zei zoals gewoonlijk niets.
Suus stond op om de boontjes op te zetten. 'Je moeder heeft gelijk dat een automobiel verspilling is, want je komt evengoed wel waar je wezen wilt met de tilbury of anders met de stoomtram.'
'Ja, dat is natuurlijk wel zo. Ik ben al blij met mijn gloednieuwe dorsmachine.'
'Ja, die bespaart een hoop werk en van de winter ook stof in huis. Maar dominee heeft wel gelijk als hij zegt dat de arbeiders nu zonder inkomen zitten, terwijl ze anders de hele winter met dorsen hun brood konden verdienen.'
'Ze kunnen ook werk vinden in het vlas. Een flinke kerel kan altijd in de zwingelketen terecht. En waar het echt nodig is, zullen we enige ondersteuning geven, Suus. Dat weet je toch?'
'Jawel, maar een arbeider is ook een mens met gevoelens. Die heeft liever een eerlijk verdiend loon dan een aalmoes van de kerk.'
'Lieve help, je begint te praten als zo'n rooie socialist,' zei Dirk verbluft.
'Welnee. Je weet dat ik dat niet ben, want die hebben een veel te grote mond, maar het is nu eenmaal zo dat ik moet denken aan die schamele kotjes waar de mensen met vele kinderen leven. Kinderen met holle ogen van de honger en dat zal er deze winter niet beter op worden.'
'Lieve, we doen wat we kunnen.' Toen pakte Dirk zijn krant en daarmee gaf hij te kennen dat hij verder niets over dat onderwerp wilde horen.
De zaterdag daarop was het de laatste septemberdag en al vroeg waaide het hard. In de loop van de dag nam de wind echter toe tot orkaankracht en de langverbeide regen striemde eindelijk over het land, de mensen in hun huizen gevangen houdend.
De dieren in de stal waren bijzonder onrustig en toen de wind in de loop van de dag alsmaar toenam, werd Dirk bezorgd. Ze schrokken desondanks toch nog van het onverwachte luiden van de stormklokken. Het was Driekus die even later de keuken inkwam. 'Ik moet naar het dorp, baas. Als de stormklokken luiden gaat het erom spannen. Er zal wel gewaakt worden op de dijken, aan het Haringvliet en langs de rivieren. Ze zeggen dat het water ongekend hoog staat. Ik ga kijken of ik kan helpen.'
'Zal ik meegaan?' Dirk aarzelde toch.
'Er moet toch iemand op Mastland blijven? Het water in de Binnenmaas spookt zoals ik nog nooit van mijn leven heb gezien. Zelfs daar is het bar.'
'Daar is het water niet aan eb en vloed gebonden. Het mag er dan spoken, maar daar dreigt geen ramp,' kalmeerde Dirk zijn knecht, maar Suus merkte wel dat hij er zelf ook niet gerust op was.
Driekus vertrok en de duisternis begon over het geteisterde land te vallen, dat een lange en bange nacht tegemoet ging. Het kostte een keer zoveel tijd als anders om de onrustige koeien te melken. Angstig hokten de vrouwen later na de avondboterham in de keuken bijeen. Dirk kende ook geen rust. Die liep aldoor rond in de stallen en over het erf, omdat hij het niet vertrouwde.
Het eerste geraas deed hen allemaal opschrikken. Suus holde naar buiten om te zien wat er was. Na een tijdje zag ze dat de schoorsteen van het bakhuis was gewaaid. Dirk waarschuwde haar naar binnen te gaan. 'Het wordt nu echt gevaarlijk buiten. Er zijn ook al pannen van het dak gewaaid en er kwam iemand uit het dorp langs die vertelde dat het er vannacht om gaat spannen op de dijken. Het water is niet te vertrouwen, Suus. Als het water komt is Mastland verloren.' Voor het eerst was de angst ook in zijn stem te horen.
Ze zocht naar woorden van troost, maar vond ze niet. Bitter herinnerde ze zich het gesprek van de afgelopen zondag. Als Mastland verdronk... was dat dan ook Gods straf? Mastland, nee, Heer, laat dat niet gebeuren. Wij horen hier, Dirk en ik. Ik hou van beide, van hem en van de hoeve. Ik hou van beide... Ze was heel ontdaan, meer dan ze door de hevige storm kon verwachten te zijn. Ze zat in de keuken en staarde maar voor zich heen.
Ze hield van Dirk, eindelijk. En hij... hij hield toch zeker ook nog wel van haar? O, het leven zou vanaf vandaag anders worden. Nu kon ze haar man eindelijk liefhebben. Het was zo onverwacht gekomen... maar hoe kon ze nu ineens zo blij zijn? De hoeve werd in zijn bestaan bedreigd. Het water dreigde zich over alles te storten en een ramp te veroorzaken. Zouden de dijken wel bestand zijn tegen het ontketende water dat aan alle kanten om het eiland loerde, opgezweept en ongekend sterk? Een vernielzuchtige oerkracht die nu dreigde te nemen wat mensenhanden eens, lang geleden, aan de zee hadden ontfutseld? Suus probeerde haar kalmte te herwinnen door zich in te prenten dat Mastland, en het hele eiland, al veel stormen doorstaan hadden. Enkele jaren geleden, in 1906, had er eveneens een ramp gedreigd. De onrust die Dirk naar buiten had gedreven, kreeg nu ook Suus in zijn greep. Waar bleef Dirk toch? Hij was al zo'n tijd weg.
Suus griste haar omslagdoek van de spijker en liep de stal in, waar de koeien rusteloos loeiden en de paarden stampten met hun hoeven. Als je nog niet bang was, zou je het hier worden, dacht ze huiverend. Normaal was het fijn om in de stal te zijn en te luisteren naar het strogeritsel en het gelijkmatige herkauwen van de koeien. Maar nu... Ze huiverde opnieuw. Dirk was nergens te zien. Waar was hij toch? Nog steeds buiten?
Gedreven door een nieuwe angst deed Suus de kleine mandeur in de grote staldeur open en stapte trillend in de voortrazende storm. De wind had zoveel kracht dat ze nog maar nauwelijks adem kon halen. De rokken klapperden om haar benen en leken elk moment te zullen afscheuren door de reusachtige kracht waarmee de wind tekeerging. Ze moest steun zoeken bij de sterke muren van Mastland, om overeind te kunnen blijven. 'Dirk.'
Het geluid van haar stem ging in de stormnacht verloren. Suus liep dicht langs het huis, haar ogen waren nu aan de duisternis gewend. In de verte hoorde ze een schip een waarschuwingssignaal uitstoten. Was dat in nood? Hoeveel levens zou deze vreselijke nacht gaan eisen? Op het water... Ze rilde als ze eraan dacht hoeveel vissers er op het water waren, als ze dacht aan de lage, smalle dijken waar mensen nu overal vochten voor het behoud van hun poldergrond.
Waarom zag ze Dirk toch nergens? Waar kon hij gebleven zijn? Ze was de hoeve bijna rond, toen ze iets vreemds zag. Bij het oude varkenskot, dat al jaren leeg stond en waarin Dirk alleen nog steenkolen bewaarde in de winter, lag een hoop stenen die er nooit was geweest. Het was zeker ingestort, het kot was oud en bouwvallig geweest en deze razende storm... ze wist zelf niet waarom ze erheen liep.
Zo vond ze hem. Hij bewoog niet, maar hij lag vlak naast de stenen. Ze moest zich opnieuw vastgrijpen om niet omvergeblazen te worden. Hier was de wind nog sterker omdat ze uit de luwte van de grote schuur was. 'Dirk.'
Ze knielde bij hem neer en had niet in de gaten dat ze intussen doorweekt was van de neerstromende regen. Op Dirks slaap was een grote wond te zien. Er zat bloed over zijn hele gezicht, in zijn haar, overal. Hij moest getroffen zijn door de vallende stenen van het kot. Was hij bewusteloos of... of... Ze voelde.
Nee, hij was niet koud als een dode, maar dat zei natuurlijk niets. Het was misschien net gebeurd. Weer vielen er een paar stenen en Suus schrok geweldig.
Dirk moest hier weg. Als hij nog leefde en het hele varkenskot stortte verder in, dan zou hij zeker door de vallende stenen worden bedolven en alsnog sterven. Ze moest Pieternel halen. Alleen kreeg ze Dirk nooit versleept. Ze stak haar arm onder zijn oksels om hem een meter opzij te trekken, zodat hij niet langer direct gevaar liep om door de vallende stenen getroffen te worden. Hij kreunde licht toen ze zo aan hem sjorde. Goddank, dan was hij toch niet dood.
Ze rende zo goed en kwaad als dat ging naar het woonhuis, moest tegen de wind in gaan hangen om vooruit te komen. Ze hijgde zwaar, maar ze werd voortgedreven door een kracht waarvan ze nooit vermoed had dat ze die bezat. Met de moed der wanhoop kreeg ze de deur van de bijkeuken open. 'Pieternel!'
De meid keek ongerust om de hoek van de keuken. 'De baas is gewond. We moeten hem naar binnen zien te krijgen. Moeder, stook het fornuis op en zet water op. Teuntje, maak een warme kruik en leg die bij de baas in bed.'
Weer tornde ze door het natuurgeweld naar het oude varkenskot, Pieternel dicht achter zich aan. Ze trokken Dirk voort, over de week geworden, drijfnatte grond. Hij kreunde een paar maal en het kostte de twee vrouwen hun laatste krachten om de zware roerloze gestalte naar het woonhuis te slepen. Toen ze hem eindelijk binnen hadden, waren beiden doornat, niet alleen van de regen maar ook van het zweet. Suus zag zwarte vlekken voor haar ogen en voelde zich heel vreemd worden, zodat ze moest gaan zitten. Ze bibberde over heel haar lijf.
'Ik zorg voor de juffrouw.' Pieternel pakte Suus vast en begon haar de natte kleren van het lijf te stropen, tot ze poedelnaakt in de keuken zat, waar het vuur nu hoog oplaaide en een heerlijke warmte verspreidde.
Moeder Leeuwestein deed hetzelfde met Dirk, nadat ze eerst een schone lap op zijn hoofd had gedrukt, waar het bloeden nu iets minder was geworden. Beide echtelieden werden stevig drooggewreven en in een deken gehuld tot ze er iets beter aan toe zouden zijn. Daarna goot Pieternel een slok cognac tussen de lippen van Dirk, die hoestte en bijkwam. Ze deed dat ook bij Suus, die onbedaarlijk begon te huilen zodra Dirk zich bewoog. Toen ging ze zelf droge kleren aantrekken op zolder.
Buiten huilde de orkaan nog onheilspellender dan tevoren. De storm was nu op zijn hevigst. Zou Mastland overleven? Zouden andere huizen, minder sterk gebouwd, instorten bij dit natuurgeweld? En de dijken? Het water was op rooftocht! Konden de dijken het wel tegenhouden? De vloed begon immers weer op te komen. Pas tegen de ochtend zou het hoog water zijn.
Al die bange vragen durfde niemand hardop uit te spreken.
Pieternel liet Suus nog een slok nemen, nu ze zelf droog was. 'Ziezo, u heeft weer wat kleur. U zou het kind er nog bij verliezen.
Suus snikte het opnieuw uit. 'Ik heb helemaal niet meer aan het kind gedacht. Ik dacht dat Dirk dood was. Ik was bang dat alles in zou storten.'
Dirk was duizelig overeind gekomen en zijn moeder voelde aan armen en benen. 'Je hebt in ieder geval niets gebroken.'
'Ik voel me zo misselijk.'
'Zo'n klap op je hoofd, geen wonder, je zult een flinke hersenschudding hebben en dan ben je er nog goed vanaf gekomen. Als Suus je niet had gevonden, was het je dood geworden. Dan was je onder al die stenen terechtgekomen en gestikt.'
Het was voor het eerst, dat Suus een lovend woord van haar schoonmoeder kreeg en hoe miserabel ze zich ook voelde, ze raakte er opnieuw door van streek en snikte weer heviger.
Pieternel leek over oneindige krachten te beschikken, want ze draafde aldoor heen en weer en hield ook Teuntje aan de gang. Pieternel was al een paar weken niet thuis geweest omdat haar moeder tuberculose had en verzorgd werd door haar jongere zusjes. Wat moesten ze op Mastland zonder Pieternel? Ze haalde nu ondergoed en een nachtpon voor Suus tevoorschijn, warmde het goed aan het fornuis wat op en trok dat de jonge vrouw aan. Daarna werd Suus opnieuw in de warme deken gehuld.
Moeder Leeuwestein had intussen Dirk een droog hemd over het hoofd getrokken en ook een warm gemaakte onderbroek gegeven, want het was immers niet fatsoenlijk dat hij ongekleed in de keuken was, waar de meiden in en uit liepen, ook al had hij dan een deken om. Hij moest echter warm worden om te voorkomen dat hij ook nog een longontsteking zou oplopen. Het was nu maar afwachten of hij desondanks geen kou had gevat, want niemand wist hoe lang hij bewusteloos in de regen had gelegen voor Suus hem vond.
Eindelijk probeerde Dirk met een van pijn vertrokken gezicht te gaan staan. Hij wankelde met onzekere passen de gang door om naar zijn bed te gaan, dat nu wel lekker warm zou zijn door de kruik. Toen hij lag kon moeder zich eindelijk bezighouden met het behoorlijk schoonmaken en verbinden van zijn wond.
In de keuken bleef Suus achter met Pieternel. Teuntje was naar de zolder gestuurd om te proberen wat te slapen, want het kind had spierwit gezien van angst en vermoeidheid. Pieternel keek de juffrouw peinzend aan. 'U heeft de baas het leven gered vannacht.' De bewondering in haar ogen was oprecht.
'Ik hou van hem, Pieternel. Dat weet ik nu pas.'
'Het is al goed. Nu ga ik hete anijsmelk voor u maken, nee, voor ons allemaal. Daar worden we allemaal warm van.'
'Ik ben zo opgelucht dat Dirk nog leeft. Even, heel even dacht ik dat ik te laat was.'
'Kom, u moet niet aldoor zo huilen. Het is nu voorbij. De baas ligt veilig in zijn bed. Heeft u geen buikpijn?'
'Nee, hoezo?'
'Doet er niet toe. Nu is het allemaal voorbij. Nu moet u uitrusten.'
Buiten loeide de storm voort, maar de anijsmelk warmde Suus inderdaad en langzamerhand werd ze zichzelf weer. Dirk leefde en Mastland stond nog steeds overeind. De klokken luidden niet meer. Zouden de dijken het water toch houden?
Pas aan het eind van de nacht nam de wind iets af en durfden de bewoners van Mastland te gaan slapen.
Moeder Leeuwestein ging de volgende morgen alleen ter kerke, want Dirk en Suus sliepen nog en Pieternel paste op hen. Zelfs Teuntje mocht in bed blijven, omdat het arme kind op zolder niet had kunnen slapen van angst.
De dienst was de kortste in mensenheugenis, want de meeste mannen waren zo van de dijken gekomen en zaten er in hun vuil geworden en natte werkkleren. Ze waren slechts naar de kerk gekomen om God te danken voor het behoud van het eiland. Als dominee lang preekte, zouden al die harde werkers ter plekke in slaap vallen. Maar de dienst was ontroerend zoals die zelden was geweest en een ongekende verbondenheid maakte zich van de kerkgangers meester.
Moeder Leeuwestein reed stilletjes naar huis. Ook bij haar had de afgelopen nacht veel overhoop gehaald. Ze was haar schoondochter dankbaar voor wat ze had gedaan, al vreesde zij voor het ongeboren leven. Maar Dirk leefde, haar oogappel, het enige wat in haar leven ooit had geteld. Dirk en Mastland. Waarom had ze aldoor gedacht beide aan het meisje met de rozige wangen en het blonde haar te verliezen?
Later hoorden ze van de rampen die de vreselijke nacht over het land had gebracht. In Bruinisse was bijna de hele vissersvloot vernield. Ook elders hadden velen het leven verloren op het water. Koningin Wilhelmina bezocht de zwaarst getroffen gebieden. In de Hoekse Waard was er weliswaar veel stormschade, maar ook waren de mensen zich er heel goed van bewust dat het allemaal veel, heel veel erger had kunnen zijn. Ook deze keer hadden de dijken de storm weerstaan.