HOOFDSTUK 12

 

Suus bleef lang zwak na die zware bevalling. Het leek of de geboorte van de tweeling alle kracht uit haar lijf had weggezogen. Ze knapte maar heel langzaam op en had verdriet over de bruine ogen die haar opnieuw verwijtend begonnen aan te zien. Een gezonde, jonge vrouw stond na tien dagen uit het kraambed op om weer gewoon haar werk te doen, zeiden die ogen.

Suus bleef alsmaar moe. Als ze even een uurtje aan het werk was, was ze net zo moe als vroeger na een hele dag. Het voeden van de jongens vergde veel van haar tijd en ook moest ze elke nacht wakker worden, omdat die hongerige jongetjes hun rechten opeisten.

Pieternel woonde die winter op Mastland en Dirk huurde ondanks het protest van zijn moeder een tweede meid, een jong, maar sterk meisje van twaalf jaar. 'Suus kan niet alles, moeder. Een tweeling geeft veel werk. Denk alleen maar eens aan de was.'

'Ik ben er ook nog,' mopperde de vrouw. 'Ik doe het meeste werk.'

'Natuurlijk, moeder. Maar Suus moet weer sterk worden, net als vroeger en wij kunnen een extra hulpje best bekostigen.'

'Zonde van het geld. Als jouw vrouw wat flinker was, dan...'

Hij liet haar niet uitpraten. 'Moeder, ik wil zoiets nooit meer horen.'

Ze zweeg, de oudere vrouw, maar al heel lang kende ze alle trucjes om Suus ook zonder woorden te laten voelen hoe ze over haar schoondochter dacht. De jonge vrouw probeerde net als vroeger om dat naast zich neer te leggen.

Tijdens die zware bevalling had ze gevoeld wat ze voor haar man betekende en op de een of andere manier had haar dat goed gedaan. Later had hij gezorgd dat ze hulp kreeg en ze was nu minder bang van moeder Leeuwestein dan vroeger het geval was geweest. Dirk had wel begrepen dat ze aldoor gelijk had gehad, vroeger, al die keren dat hij niet wilde geloven dat zijn moeder haar moedwillig dwarszat. Ze geloofde dat het niet meer zou gebeuren. Dat Dirk voortaan achter haar zou staan. Zou het leven op Mastland dan eindelijk dragelijk worden? vroeg ze zich af.

Nooit had ze geweten hoeveel een moeder van haar kinderen kon houden, maar nu ontdekte ze dat wonder van moederschap. O, niet direct in het begin, toen ze al te moe was, maar na een paar dagen, toen ze langzamerhand iets sterker begon te worden. Toen ontdekte ze die zachte tederheid, die zo'n klein lichaampje in een vrouwenhart wekken kon. Suus genoot van haar kinderen en dat maakte alles goed. Zelfs haar voortdurende zwakte.

Moeder Van Bressij kwam vaak naar Mastland, als het weer het toeliet. Ze was een trotse grootmoeder, maar bracht ook allerlei lekkers en versterkends voor Suus mee. Ze moest bietensap drinken, dat was goed voor bloedarme mensen en ze moest vooral goed eten nu ze voeding moest hebben voor twee kleine baby's, dat vergde veel van een vrouwenlijf.

De nieuwe meid, Teuntje, een klein en verlegen ding, was gek op de zuigelingen. Het was het eerste dienstje van het meisje, dat nu samen met Pieternel in een kamertje op zolder sliep. Thuis, in het overvolle arbeidershuisje, was geen plaats meer voor het kind. Suus kon er dankbaar voor zijn, dat haar kinderen een dergelijk lot bespaard zou blijven.

Maar toen het nieuwe voorjaar kwam, was Suus nog steeds niet helemaal de oude en juist omdat ze daardoor vatbaar was, kreeg ze griep. Koorts hield haar in bed, de voeding werd minder en de kinderen moesten dunne pap erbij hebben om te overleven. De vrouw van de bakker, die zelf een baby aan de borst had en voeding te veel, werd dagelijks door Driekus gehaald en gebracht en bij haar bezoekjes gaf ze de jongetjes van Mastland een extra voeding. Anders zouden de kinderen zwak worden, nu hun moeder ziek was. Dirk betaalde haar met spek en eieren. De tweeling was nu vijf maanden. Om aan die eeuwig verwijtende blikken te ontsnappen, kwam Suus na de griep veel te vroeg uit bed, vatte opnieuw kou en ditmaal werd ze volledig geveld door een longontsteking. Opnieuw zweefde de jonge vrouw op het randje van de dood. De dokter kwam elke dag naar Mastland, maar kon niet veel uitrichten. Of de jonge vrouw het uiteindelijk zou halen, bleef een week lang de vraag.

Het waren bange dagen op Mastland. Zelfs Sanne van Bressij trok erin om haar kind te verplegen nu ze wist - Suus had het haar kort na de bevalling toevertrouwd - hoe slecht ze met haar schoonmoeder overweg kon.

Zo nu en dan ijlde Suus, maar haar woorden waren onverstaanbaar voor de mensen die aan haar bed waakten. Toen de crisis kwam steeg de koorts tot gevaarlijke hoogte. Dominee kwam, maar kon ook niet veel meer doen dan hier en daar een bemoedigend woord laten vallen. Het personeel van Mastland sloop om het voorhuis heen. Men at nu bij Driekus thuis, opdat de zieke toch vooral geen last van de drukte zou hebben.

De crisis kwam nog onverwacht tot een einde. Suus was plotseling in een normale, gezondmakende slaap gevallen en Dirk huilde van opluchting, net als hij bij de geboorte van de tweeling had gedaan. Voor de tweede maal in een paar maanden tijd was zijn vrouw op het randje van de eeuwigheid geweest. Beide keren had hij haar toch mogen behouden. Nu wenste hij niets anders meer dan dat ze gezond en levenslustig zou worden, net als vroeger. Van het meisje met wie hij anderhalf jaar geleden was getrouwd, was nog slechts een magere schim overgebleven. Hij was er wel van doordrongen geraakt dat ze in die tijd niet veel geluk had gekend. Dat moest veranderen, beloofde hij zichzelf.

Toen Suus voor het eerst uit bed mocht, viel het op hoe zwak en broodmager ze was geworden. Het gevaar was nu weliswaar geweken, maar ze was bij lange na nog niet de oude. Goedmoedige Pieternel begon haar de hele dag lekkere en vooral voedzame hapjes op te dringen. Al had Suus in het begin eigenlijk nog geen trek in al die dingen, meestal at ze er toch iets van om Pieternel een plezier te doen. Als ze naar haar twee jongens keek nam haar wil om te leven sterk toe. Dan verliet de twijfel haar. Twijfel, die haar vaak had gekweld toen ze in het ziekbed lag. Vele malen had ze zich afgevraagd waarom ze nog zou willen leven. Als ze naar de jongens keek, wist ze dat. Ze lachten en kraaiden, hun armpjes strekten zich naar haar uit als ze haar zagen. Ze gedijden goed op de dunne pap en de melk van de bakkersvrouw. God zij gedankt.

Ja, zo voelde ze het duidelijk. Moest een mens eerst veel doorgemaakt hebben om het geloof naar waarde te kunnen schatten? Suus piekerde hier veel over, hoewel ze er met niemand over praatte. In de uren dat ze in de opkamer zat, met rustig naaiwerk om zich niet onnodig te vermoeien, las ze vaak in haar kleine, zwarte bijbeltje met het gouden slot. Ze vond er troost in. De twijfels van haar jonge jaren leken steeds onbelangrijker te worden. Wat gaf het, als mensen onderling twistten om de leer? Niet de leer was belangrijk, maar het geloof zélf. Sinds ze dat had ontdekt begon ze tevens de macht van het geloof te ervaren. Suus werd er rustiger door. Ze voelde zich nu beter opgewassen tegen de teleurstellingen van het leven.

Als ze daarover nadacht, wist ze dat ze toch veel had om dankbaar voor te zijn, maar ook dat de diepe eenzaamheid vanbinnen was gebleven. Dirks liefde had haar diep beroerd, bij de bevalling en ook nu weer bij haar ziekbed, maar ze wist dat ze die liefde nog altijd niet beantwoorden kon. Natuurlijk dacht ze nog wel eens aan Barend Hagoort, aan hetgeen ze voor hem had gevoeld, maar ook dat begon iets te worden uit een reeds lang vervlogen verleden. Dat was niet te vergelijken met de oprechte liefde tussen een man en een vrouw. De grote eenzaamheid die ze voelde werd veroorzaakt door dit gemis, maar ook door de wetenschap dat moeder Leeuwestein nog steeds volhardde in haar afkeuring.

In tientallen kleine dingen liet ze Suus voelen dat ze deze nog steeds niet goed genoeg vond voor haar enig kind, haar oogappel. Zelfs al had de jonge vrouw haar nu twee kleinzoons gegeven, die het voortbestaan van het geslacht waarborgden.

Eind april werd het zulk warm weer, dat Suus vaak met een stoel op het plaatsje achter de keuken ging zitten, in de zon en uit de wind. De dokter had gezegd dat dat goed voor haar was. Suus was intussen weer aardig wat dikker geworden. Ze zag er bijna weer uit als vroeger. Zelfs Dirk had dat met genoegen vastgesteld.

Op een dag - hij was vroeg thuisgekomen van een marktbezoek - kwam hij op de rand van de regenput zitten en terwijl hij zijn pijp stopte, keek hij Suus glimlachend aan. 'Eindelijk begin ik te geloven dat deze vreselijke winter voorbij is, vrouw.'

'Hoe bedoel je dat?'

'Wel tot tweemaal toe heb ik gedacht dat je me alleen zou achterlaten. En nu zie je er weer gezond uit. Hoor je bovendien die twee boeven krijsen omdat ze alweer honger hebben? We hebben het goed, Suus.'

Ze keek hem peinzend aan. Was dat zo? Ja, natuurlijk had hij gelijk. Ze glimlachte, hoewel toch een beetje droevig. 'Je moeder mag me nog steeds niet, Dirk. Ik heb er verdriet van.'

'Moeder doet haar best en dat moet jij nu ook proberen te doen. Je weet dat ik tegenwoordig een beetje let op wat moeder zegt. Ze zal je niet meer zo behandelen als eerst. De tweede stap is aan jou, Suus. Je moest het moeder maar vergeven.'

'Ja daar staat de Bijbel vol over, maar in het dagelijks leven is dat bijzonder moeilijk, Dirk. Die stekelige blikken volgen me de hele dag. Toegegeven, ze zegt niets meer, maar er zijn veel manieren om iemand iets duidelijk te maken.'

'Je bent wat overgevoelig. Het gaat wel over, ik weet het zeker.'

Ze wist dat hij deze situatie verafschuwde. Dirk was een eenvoudig te doorgronden man. Hij was boer in hart en nieren en in huis wenste hij rust. Als het niet anders kon, deed hij iets aan de vervelende verstandhouding tussen zijn moeder en zijn vrouw, maar zodra de rust enigszins teruggekeerd was, leek het probleem opgelost. Hij deed maar het liefst alsof er geen vuiltje aan de lucht was. Hij hield van beide vrouwen en het was voor hem onbegrijpelijk dat het tussen die twee niet boterde. Ze leefden met elkaar op Mastland en ze werkten voor het welzijn van dezelfde hoeve. Hoe kon het dan anders dan goed zijn?

Wat begreep hij van een verbitterd moederhart, dat zich met al haar levenskrachten aan hem vastklampte, een moederhart voor wie hij volmaakt was en geen enkel foutje had. Wat begreep hij van de verbittering van een oude vrouw, die zag hoe haar oogappel zijn vrouw aanbad en... geen liefde terugkreeg. Zelfs Suus begreep niet, welke reden er zat achter de afkeuring van haar schoonmoeder. Suus besefte wel dat de ander een verbitterd en teleurgesteld mensenkind was, maar ze dacht dat dat kwam omdat niemand in het dorp iets met haar schoonmoeder te maken wilde hebben, omdat men haar verdacht van vreemde kunsten. Het was nog maar de vraag of beide vrouwen ooit zouden begrijpen wat er precies tussen hen stond. Dirk besefte al helemaal niet dat hij het zelf was. Hij had zich nooit afgevraagd wat zijn jonge vrouw voor hem voelde. Ze was met hem getrouwd en hij hield van haar. Het was voor hem daarom vanzelfsprekend dat zij nu ook van hem hield, al zei ze dat dan nooit. Maar al die dingen werden nooit uitgesproken, erger nog, ze bleven grotendeels onbewust. Alleen Suus wist dat Dirk zich ongelukkig voelde omdat er geen gevoel van liefde in haar was in hun tedere momenten. Soms voelde ze zich daar schuldig over, maar ze kon er niets aan veranderen.

Dirk stond op om weer aan het werk te gaan. 'Je blijft je best doen met moeder, hè, Suus?' vroeg hij nog.

Ze zuchtte in stilte. 'Ik heb vanaf onze trouwdag mijn stinkende best gedaan. Ik begrijp het niet, Dirk. Maar ik zal doen wat ik kan, daar kun je gerust op zijn.'

'Mooi,' bromde hij tevreden. 'Dan ga ik nu maar weer eens verder. Er ligt altijd werk te wachten.'

Ze bleef alleen achter en staarde een hele tijd werkeloos voor zich uit.

 

De pinkstermaandag deed Dirk altijd mee aan de ringrijderij en natuurlijk zou de familie van Mastland zijn verrichtingen gaan bekijken. Voor één dag vergat vader Leeuwestein de benauwdheden die hem tegenwoordig regelmatig plaagden en hij spande na de ochtendkoffie een van de overgebleven paarden voor de tilbury. Dirk zelf was al voor dag en dauw in de weer geweest om Bles, het paard waarop hij zou rijden, te roskammen en om versieringen aan te brengen op het hoofdstel. Alles moest piekfijn in orde zijn voor het jaarlijks terugkerende feest. Hij wist dat hij dit jaar een goede kans maakte om de ringrijderij te winnen en hij dacht al dagenlang aan niets anders. De dag tevoren had hij zijn moeder zelfs afgesnauwd, omdat ze niet wilde dat hij op zondag zijn tuig poetste. De oudere vrouw liep nog mokkend rond, feest of niet. Wat gaf het dat je op zondag poetste als er de dag daarop zo'n belangrijk evenement plaatsvond? Deed hij niet altijd zijn best de dag des Heren als een rustdag te beschouwen? Wat gaf dan die ene keer? Dingen die belangrijk waren moesten nu eenmaal gebeuren, zondag of niet. Als er een ernstige zieke was, kwam de dokter immers ook? En de beesten werden op zondag gemolken als altijd. Zo kon hij nog wel meer opnoemen. Moeder zette immers ook koffie. Was dat dan geen werken?

Zo'n zeldzaam meningsverschil tussen moeder en zoon maakte dat de sfeer in huis om te snijden was en natuurlijk waren Suus en Pieternel er de dupe van geworden. Het arme Teuntje was al in tranen naar de zolder gevlucht en wachtte daar tot de bazin vertrokken was.

Nu moeder nauwelijks nog op Suus durfde te mopperen was de meid vaak het slachtoffer van haar slechte buien. Ook Pieternel liep nu met roodbehuilde ogen rond, onverwacht had moeder haar gezegd dat ze die dag op de hoeve moest blijven om op de tweeling te passen. Eerst had Suus gezegd, dat ze het nog te vermoeiend vond om de hele dag tussen zoveel mensen te zijn met dat warme weer. Ze was ook verreweg het liefste thuis gebleven. Ze hield niet meer zo van de drukte en van feestelijkheden als vroeger.

Maar moeder was driftig tegen haar uitgevallen. 'Jouw man doet er alles aan om zijn beste beentje voor te zetten. Hij ontheiligt er zelfs de zondag voor. En wat doe jij? Je bent er niet eens om hem aan te moedigen. Je moest je schamen, Susanne. Je bent mijn Dirk niet waard.'

Het was Suus gelukt om voor de honderdste keer te zwijgen, want ergens had moeder gelijk. Maar het zat haar helemaal niet lekker. Stil en bleek had ze een mand ingepakt met belegde boterhammen, met sneden dik krentenbrood en koffiekommen. De ketel was in een blauwgeblokte doek geknoopt, zodat de koffie zo lang mogelijk warm zou blijven en tussen wat hooi gezet. Vader had de tilbury nu ingespannen en Suus droeg de mooie zondagse jurk die ze kort na haar trouwen in de stad had laten maken. Ze had zelfs haar krullenmuts opgezet, wat ze tegenwoordig alleen nog maar naar de kerk deed. Zeer tot ongenoegen van haar schoonmoeder en ook van Dirk, die haar het liefste zag met de mooie boerinnenmuts op en de rijke sier die haar eigendom was. Een man hield zijn vrouw nu eenmaal het liefst in de krulle, zoals dat heette. Ze had wel vijftien windingen in de dikke gouden spiralen die haar voorhoofd sierden. Tegenwoordig werden de krullen hoog gedragen, in tegenstelling tot vroeger. Eerst rustten de krullen ter hoogte van de wangen, enkele tientallen jaren geleden waren ze geklommen tot ooghoogte en nu de dracht steeds schaarser werd, droeg men de krullen op het voorhoofd. Hoe meer windingen de krullen hadden en hoe dikker het goud, des te groter was de welstand van de draagster. Wie geen geld had voor gouden krullen behielp zich met zilveren, in een dun goudlaagje gedoopt. De allerarmsten moesten zich zelfs tevredenstellen met koperen krullen. Zo zag men aan de muts tot welke stand een vrouw hoorde, al begon daar nu enigszins verandering in te komen, omdat de rijken de dracht aflegden en deze vaak wegschonken aan minder bedeelden, die trots boven hun stand gekleed gingen.

Suus wierp een tevreden blik in de spiegel van de opkamer, haalde toen een paar maal diep adem en hoopte dat ze de kracht had om deze dag goed door te komen.

'Pieternel, ik kom zo gauw mogelijk terug,' troostte ze de enige die op Mastland achter moest blijven. 'Maak je maar niet te druk en laat Teuntje de kleintjes verzorgen. Dat vindt ze prachtig.' Ze dempte haar stem, zodat moeder haar in de keuken niet kon horen. 'Ik kom zo gauw mogelijk terug. De hele dag buiten in die hitte, ik word al moè als ik eraan denk.'

'Past u maar goed op uzelf, juffrouw.'

Toen Suus zich omkeerde, keek ze echter pal in de donkere ogen van moeder Leeuwestein, die ongemerkt haar kamer was ingekomen.

'Zo,' sneerde de vrouw met duidelijke minachting in de ogen. Ze zette de handen in de zij en was duidelijk heel opgewonden. 'Nu Dirk er niet is, kan ik je eindelijk de waarheid zeggen. Voor je eigen bestwil heb ik je daarnet al gezegd, dat je zondermeer naar het feest behoort te gaan. Je bent een ontaarde vrouw, die niets om mijn jongen geeft. Je bent getrouwd met Mastland en mijn jongen, die je de hele dag naar de ogen ziet en mij vergeet, heeft niets in de gaten. Maar geloof me, jongedame, zijn ogen zullen eens opengaan. Ik zal hem wel eens vertellen hoe de vork in de steel zit. Ziezo. En nu ga je naar buiten en zet je de mand in de tilbury. Je zult toekijken en Dirk toejuichen, al zak je erbij in elkaar. Ik geloof niet in je ziekten en kwalen. Je doet alleen maar alsof, zodat je het werk aan mij kunt overlaten.'

Zij keerde zich om en keurde Suus geen blik meer waardig.