HOOFDSTUK 9
Ze had de hele nacht nauwelijks een oog dichtgedaan, zo opgewonden was Sabina bij het vooruitzicht om helemaal naar Rotterdam te reizen. Ze zouden direct in Ammekerk op de stoomboot stappen. Ondanks Hendriks afkeurende woorden over de pronkzucht van vrouwen zette ze haar mooiste krullenmuts op het hoofd. Hijzelf had immers ook zijn zondagse pak aangetrokken! Dat was zo'n trekje in haar man, waar ze de grootste moeite mee had. Hij had altijd van alles op anderen aan te merken, maar bezondigde zich vaak zelf aan de dingen die hij anderen kwalijk nam.
Haar nieuwe zondagse japon, heel nieuwmodisch, met alle plooien van achteren en donkerblauw van kleur, had ze van haar vader gekregen, kort voor haar trouwen, net als de nieuwe rijglaarsjes. Ze was erin in ondertrouw gegaan. De laarsjes zaten heel comfortabel nu ze eraan gewend was, ze droeg ze sinds haar huwelijk elke zondag. Ze had nu een linker- en een rechterschoen, wat ook al een nieuwigheid was. Vroeger waren alle schoenen eender. Nu kreeg je niet langer pijn in je grote teen als je schoenen droeg. En onder haar japon - Hendrik wist er niet van, natuurlijk - droeg ze een kussentje dat met banden om haar middel was gestrikt, zodat de plooienvracht aan de achterzijde van de japon mooier uitkwam. Ze zou niet boers afsteken bij de dames in de stad. Over het algemeen vertelde ze niet graag iets aan Hendrik, zelfs niet dat ze nu zwanger was. Hij hoopte erop, dat wist ze, maar ze was veel te bang geweest dat hij het beloofde reisje zou afgelasten, als hij van haar toestand wist. Volgende week was het Pasen, dan zou ze het hem zeggen.
De appel- en perenbomen om Maesvreugt stonden net in bloei, het was nu bijna half april. De zon scheen zo nu en dan, al stond er wel een frisse wind die aan haar muts rukte. Zeker toen ze die langverwachte morgen om half zes op het dek stond en de Thor langzaam van wal stak om zijn weg te vervolgen na het oponthoud in Ammekerk. De zeilen aan de twee masten waren gestreken, maar het regelmatige stampen van de stoommachine gaf een vertrouwd gevoel van kracht en veiligheid. Uit de brede, zwarte schoorsteen kwam rook. Het rook op het dek naar roet, een vreemde, weeë geur, die Sabina vandaag opwindend vond. De stoom zelf rook een beetje naar heet water. Langzaam zetten ze koers naar Maasdam en haar hart bonkte toen het in zicht kwam. Ze was speciaal aan dek gebleven om naar het schooltje te kunnen kijken; Hendrik mopperde erover en wilde liever benedendeks gaan. Inderdaad was het hierboven fris, zo op het water en in de volle wind. Maar de school te zien en te weten dat Maarten daar straks weer voor de klas stond, dat gaf toch een bitterzoete pijn. Voor even was ze weer bij hem in de buurt. Vreemd, dat je je hartenvriend nooit vergat, zelfs al zag je elkaar een hele tijd niet. Nu ze een kind van Hendrik moest krijgen was de kloof tussen hen onoverbrugbaarder dan ooit. In Maasdam legde het schip aan, eer het door de boezemvaart koers zette naar Puttershoek.
Daar aangekomen vergat Sabina zelfs haar gedachten aan Maarten. Er was zoveel te zien. Hoewel Hendrik een verveeld gezicht zette en laatdunkende opmerkingen maakte over haar enthousiasme, liet ze zich daar niets aan gelegen liggen. Met ogen die schitterden van opwinding nam ze al het nieuwe in zich op. Ze moesten nu op de Prins Frederik, om daarmee verder te varen naar Rotterdam, over de Oude Maas. Wat een drukke, brede rivier was dat! Je zag de zeilen van de beurtschippers boven volgeladen schepen bollen. En er waren veel stoomboten op het water, Sabina had niet eens geweten dat er zoveel stoomboten waren. Ze moesten wachten eer de Prins Frederik vertrok en Sabina zei tegen Hendrik dat ze graag een kop koffie wilde gebruiken.
'Begin je nu al?' bromde hij, maar ze kreeg haar zin. 'Als je maar niet denkt dat we naar de stad gaan om het geld met handenvol uit te geven,' merkte hij hatelijk op, nog voor ze haar kopje leeg had. Desondanks was ze vastbesloten van deze dag te genieten en hem door niets of niemand te laten bederven. 'Ik heb niets nodig in de stad,' antwoordde ze waardig.
'Des te beter. Zuinigheid siert een vrouw.' Intussen had hij voor zichzelf na de koffie een stevig glas jenever laten komen. Sabina deed alsof ze het niet zag.
Dit gedeelte van de reis duurde langer dan het eerste gedeelte. Sabina hoefde zich echter niet te vervelen, want ze had haar karbies met het breiwerk meegenomen, zodat ze bezig kon blijven. Eindelijk kwam de stad dan in zicht en daar was zoveel te zien dat het breiwerk weer werd opgeborgen. Voor het eerst van haar leven zag ze een paardentram en ze wist van Hendrik de belofte los te krijgen er een ritje mee te mogen maken. Sterker nog. Helemaal uit zichzelf beloofde hij Sabina, dat ze ermee naar de diergaarde zouden rijden. Op dat moment vond ze haar man bijna aardig.
Ze voelde zich wat angstig in de plotselinge drukte, die haar min of meer overviel zodra ze aan land was gestapt. Ze keek haar ogen uit op de drukke Coolsingel, waar rijtuigen en paardentrams elkaar verdrongen, daartussen reden nog hondenkarren en ondanks dat lukte het de mensen toch veilig van de ene kant naar de andere te komen. Ze klampte zich aan Hendriks vertrouwde arm vast, maar al snel liet hij weten dat het nuttige met het aangename gecombineerd moest worden. Hij moest een paar zaken afhandelen nu hij toch hier was, en ze kon toch wel een uurtje of twee alleen winkels kijken?
Ze knikte, hoewel het niet van harte ging. Ze was te trots om haar angst te laten blijken nu ze alleen hier moest blijven.
'Denk erom, dat je niet alleen iets gaat gebruiken,' instrueerde Hendrik plotseling gehaast, zodat ze wel zeker wist dat zijn afspraken van tevoren waren geregeld. Met moeite onderdrukte ze haar opkomende boosheid. 'Het is niet netjes om alleen in een etablissement binnen te gaan.'
Was het wel netjes om haar zo onverwacht alleen achter te laten in deze heksenketel? Aarzelend keek Sabina in de etalage van een hoedenwinkel. Hier in de stad zag je bijna geen vrouwen met mutsen, dat was haar onmiddellijk opgevallen. Je herkende er direct de plattelandsvrouwen aan. Nu voelde ze zich toch boers, ondanks haar nieuwe japon. Het was eigenlijk helemaal niet leuk meer. Als ze dit geweten had, had ze Sanne meegenomen! Ze vond een bankje naast de singel en daar ging ze zitten. Dan voelde ze zich niet meer zo bibberig en kon ze toch alles goed zien. De deftige dames, die inkopen deden terwijl hun meiden hen volgden en de manden droegen. Mannen met hoge hoeden, zoals in Ammekerk alleen de burgemeester en de dominee die droegen. Maar ook bleke, magere mensen die in de stad werkten en zeker niet genoeg in de zon kwamen. Sjofel gekleed en met ingevallen wangen van de honger. Dat kwam in Ammekerk niet voor. Natuurlijk werd ook daar armoe geleden, maar als de nood hoog was, werd er altijd geholpen door het armbestuur van de kerk. En als een arme in Ammekerk ziek was, kwam de dokter die ze sinds kort hadden. Hij kreeg een vaste jaarwedde voor armenzorg, doodschouw en vaccinatie.
Ze voelde zich nog steeds bibberig. Hendrik was al een poosje weg. Ze zou er misschien maar het beste aan doen gewoon hier te wachten tot hij terugkwam. Ze had vannacht niet veel geslapen, daar kwam het zeker door, en vanmorgen had ze vanwege de opwinding ook nauwelijks gegeten. Wacht, ze had nog een boterham ingepakt in een stukje papier. Die kon ze nu mooi opeten. Ze had al in geen uren meer iets gehad.
Dat hielp. Na een minuut of tien voelde ze zich een stuk beter. Zou ze het toch nog wagen om over te steken en te kijken wat de bakker en de groenteboer in de grote stad zoal in hun winkel hadden? Nog steeds aarzelend stond Sabina op. Ja, ze voelde zich nu weer net als altijd. Misschien lag het aan haar zwangerschap, dat ze zo'n last had van een lege maag? Weifelend overzag ze de rijweg. Kon het? Nee, even wachten, dat rijtuig met de twee schimmels ervoor reed zo ongehoord snel. Nu dan? Haar hart bonkte in haar keel van angst. Toch nam ze haar rokken bij elkaar en holde ze de drukke, onveilige straat over. Ze hijgde ervan, maar veilig en wel belandde ze voor de winkel van de groenteboer.
Nee, maar! Appelen en peren hadden ze zelf, en sinaasappelen kon je in Ammekerk zo nu en dan ook wel krijgen, maar wat hier nog meer lag! Ze moest op de bordjes lezen om te weten wat het was. Ananas. Mandarijnen? Dat waren net kleine sinaasappeltjes, alleen een beetje platter. Wacht, ze had wat geld in haar beursje. Zou ze? Ze aarzelde niet langer. Hendrik mocht mopperen wat hij kon. Hij deed toch ook wat hij zelf wilde? Net een beetje bekomen van het oversteken, stapte Sabina nu de winkel in en ze wees vastbesloten op de ananas. Voor alle zekerheid vroeg ze wel hoe ze die klaar moest maken zodat ze hem op konden eten. Nadat haar was verzekerd dat het heel gemakkelijk was om van die vrucht plakken te snijden, die ze schillen kon, telde ze het geld uit. Met rode konen verliet ze de zaak. Ziezo! Nu wilde ze beslist ook even bij de banketbakker kijken. Niet dat ze daar ook wat zou kopen, dat was je reinste verspilling. Daar zou Hendrik terecht boos om worden.
Nee, kijk toch eens. Zoveel koek en bonbons en wat al niet meer. In de viswinkel zag ze zoveel soorten als ze niet eens had geweten dat er waren. Ze begon er plezier in te krijgen. Wat was er in de stad veel te ontdekken. Er was een winkel met allemaal modeplaten. Je had er maar een aan te wijzen en de naaister maakte net zo'n japon voor je. Dat zou ze ook graag willen, maar met zulke wensen hoefde ze bij Hendrik ook niet aan te komen. In Ammekerk droegen ze trouwens niet zulke japonnen als hier. Ze zag een dame met zo'n halsuitsnijding dat ze ervan bloosde, maar de dame scheen zich geheel niet te schamen. Nu was ze wel wat ver van het veilige bankje. Zou ze nog een keer oversteken en langs de andere kant teruggaan? Het was hier nog drukker, leek
het wel. Ze stond wel vijf minuten langs de kant en werd er wanhopig van. Tot een jongetje van een jaar of tien haar wenkte. 'Kom maar, dame. U bent zeker vreemd hier?' Ze kwam dank zij de knaap veilig aan de overkant en gaf hem een pepermuntje. Langzaam ging ze weer terug. Deze winkel zou tante eens moeten zien. Wat een stoffen. En daar...
'Wat heb je in dat pak?' klonk plotseling Hendriks stem.
'O, ben je er al? Kijk, ik heb een ananas gekocht.'
'Waar is dat goed voor?'
'Nergens. Ik wilde zoiets gewoon een keer proeven. Misschien zijn we de eersten in Ammekerk die zoiets eten.'
'Vrouw, je...'
'Stil. Ik wil geen opzien baren. Geef me je arm, want ik voel me hier niet erg veilig. Moeten we nu alweer oversteken? Een mens zou er nog wat van overhouden, zoveel gevaar en drukte. Ik vind het echt akelig, met al dat verkeer. Ik heb werkelijk moeten rennen om heelhuids aan de overkant te komen.'
Hij zweeg en bood haar zijn arm. Ze was in haar hart toch wel blij hem te zien. Nog duidelijk ontstemd, maar toch zwijgend loodste Hendrik zijn jonge vrouw naar de paardentram. Sabina vergat haar knorrige echtgenoot. De rit in de tram was werkelijk prettig. Je kon rustig zitten en toch van alles zien. Ze kwam ogen tekort.
'Kijk,' wees Hendrik op een gegeven moment. Zijn boze bui was zeker weer afgezakt. 'Daar graven ze een waterweg naar zee. Ze zijn er al jaren mee bezig en sommigen beweren dat hij nooit klaarkomt.'
'Bedoel je, dat straks grote schepen vanaf zee helemaal naar hier kunnen varen?' vroeg ze onder de indruk. Hoe een zee eruitzag wist ze niet precies, maar ze begreep wel dat het groter moest zijn dan de rivier waarover ze naar de stad gevaren waren.
'Precies, dat is de bedoeling. Rotterdam is een snel groeiende stad. Dordrecht mag wel oppassen, dat deze stad niet belangrijker wordt.'
Er was echter alweer wat anders te zien. En ten slotte stopten ze voor de diergaarde.
'Laten we eerst iets eten,' bedelde Sabina. 'Ik heb zo'n ontzettende honger.'
'Nu, vooruit dan. Maar neem niet iets, waarvan je niet weet wat het is. Gewone, gezonde pot, iets dat niet zo duur is.'
'Dat spreekt,' beaamde ze zedig en ze liet zich naar een kleine herberg brengen, waar meer boerenmensen zaten.
Het was opmerkelijk, hoeveel beter je je voelde als je een behoorlijk maal in je maag had.
'Laten we nu opschieten,' drong Hendrik aan, toen Sabina klaar was met eten. 'We hebben niet zoveel tijd meer.'
Ze wandelden een uurtje over de paden en Sabina keek opnieuw haar ogen uit. Ze zag zoveel vreemde beesten, dat ze later echt niet meer wist hoe die allemaal heetten, maar het leukste waren de apen en de bruine beren.
Hendrik had het op zich genomen haar het een en ander uit te leggen. Hij hield ervan om zich aldus de meerdere te voelen, dat had ze allang ontdekt. Was hij maar altijd zoals nu, dacht Sabina, toen ze weer terugkeerden naar de aanlegsteiger. Dan zou haar leven heel wat gemakkelijker zijn. Ze was verschrikkelijk moe, wat geen wonder was als ze naging hoeveel ze vandaag had gezien. Uiterst voldaan zocht ze benedendeks een plaatsje op de Frederik, een rustig hoekje. Ze verzamelde haar moed en zei tegen Hendrik dat ze zo graag nog een kopje koffie wilde hebben. Sinds het middageten had ze niets meer gehad en ze had een ontzettende dorst.
'Heb je nu nog niet genoeg gehad?' wilde hij humeurig weten.
Sabina keek hem gekrenkt aan. Waarom moest hij haar goede stemming nu weer bederven, vroeg ze zich bitter af. Maar met een uitgestreken gezicht zei ze er zeker van te zijn dat hij zelf nog wel een borrel wilde hebben, dus waarom zou zij dan geen koffie kunnen krijgen?
'Het zou beter zijn als je meer was zoals Jacoba.'
Ze begreep niet waarop dat sloeg, maar maande hem tot stilte. 'St. Ze hoeven je niet te horen.' Opgelucht stelde ze vast dat hij er moeite voor deed het verlangde te krijgen. De koffie smaakte heerlijk. Wat had ze een dorst gehad, en wat was ze moe. Hendriks borrel verdween als sneeuw voor de zon. Nu ja, ze moest vandaag niet overal op letten. Het zou goed voor hen beiden zijn de sfeer van deze dag zo aangenaam mogelijk te houden. Kennelijk dacht Hendrik daar anders over. Toen het schip de haven had verlaten en Sabina nog even aan dek wilde om naar het verdwijnende stadsbeeld te kijken, begon hij opnieuw zijn onvrede te uiten. 'Je hebt je vandaag bepaald spilziek getoond, vrouw.'
Als hij 'vrouw' zei, was hij altijd ontevreden, anders zei hij gewoon Sabina en een enkele keer 'lieve'.
'Waarom? Omdat ik een ananas heb gekocht? En omdat ik zo nu en dan honger of dorst kreeg?'
'We hadden brood mee kunnen nemen.' Hij nam nooit brood mee, als hij alleen naar de stad moest.
'In een knijferzak, zoals de eerste de beste arbeider? Hebben we het op Maesvreugt dan zo krap?'
'Vrouw. Hoe durf je zo'n toon tegen me aan te slaan.' Ondanks alles spraken ze zacht, zodat de medepassagiers hen niet zouden verstaan. 'Dat past je niet.'
Er paste veel niet, dacht ze mistroostig. Manmoedig probeerde ze goedgehumeurd te blijven. 'Toe,' smeekte ze, 'bederf deze dag nu niet.'
'Ik begin in te zien dat je genotzuchtig bent.'
'Omdat ik vandaag gewoon wat plezier had?'
'Ik moest in de stad zijn en je kon wel mee, maar je hebt me een hoop last bezorgd.'
'O? Ik dacht dat je me dit reisje had beloofd om me een plezier te doen?'
'Je bent niet langer een jong meisje, Sabina. Je bent een getrouwde vrouw en als zodanig heb je je plichten.'
'Ik ben me er niet van bewust mijn plichten te verzaken,' antwoordde ze kil.
De motoren van het schip, die vanmorgen zo rustgevend hadden geklonken, leken nu onheilspellend. Het water bruiste van onder de scheepsraderen vandaan. Sabina voelde zich ineens heel zwak. Met moeite stond ze op en ze ging aan dek, zich er nauwelijks van bewust dat Hendrik achter haar aan kwam. Er waren hier meer mensen dan beneden.
Sabina haalde een paar maal diep adem, maar de zwakte ging niet over. Ze kreeg zwarte vlekken voor haar ogen en het koude zweet brak haar uit. 'Hendrik, ik ik...' Vergeefs probeerde ze zich aan hem vast te grijpen. Hij legde dat gebaar kennelijk verkeerd uit, want met een bruusk gebaar trok hij zijn hand weg en keerde zich om. Daardoor ontging het hem in eerste instantie dat Sabina viel. Pas de kreten van de andere passagiers attendeerden hem erop dat er iets gaande was. Hij schrok toch wel, toen hij zich weer omdraaide en Sabina op het dek zag liggen.
Ze had de ogen alweer open, de flauwte had nauwelijks een seconde geduurd. Een boerin, wel van hun eiland, maar Sabina kende haar niet, steunde haar.
'Kindje, ben je ziek?'
'Nee,' fluisterde Sabina ongelukkig. 'Alleen maar moe.'
'Heus?' vroeg de oudere vrouw. 'Jongedames zijn moe, maar dat is niets voor boerendochters. O, u is haar man?' Hendrik was nu, eveneens vuurrood, half van ergernis en half van verlegenheid door de plotselinge consternatie, bij Sabina gekomen en hielp haar overeind.
'Nu ja,' ging de vreemde boerin verder. 'Dat maakt de zaak duidelijk, nietwaar?'
De manier waarop ze dat zei, zorgde ervoor dat Sabina haar kleur terugkreeg en de boerenvrouw glimlachte vriendelijk. 'Ga beneden zitten, kind. Het zou erg zijn als je ook nog kou vatte in jouw toestand.'
'Wat bedoelde ze?' wilde Hendrik weten, zodra de opwinding rond hen tot bedaren was gekomen.
'Alsjeblieft.' Waarom vroeg hij niet gewoon of ze zich weer goed voelde? Weer was ze bitter gestemd. Haar handen trilden en ze voelde zich helemaal beverig en koud. Waarom moest dat juist nu gebeuren? Ze had immers verder nergens last van? Ze was zelfs 's morgens niet misselijk, zoals die lieve, oude Nelleke had verteld dat de meeste vrouwen waren.
'Wil je nog iets hebben? Nog een kop koffie?'
'Nee.' Ze durfde eenvoudig niet, want als zijn bezorgdheid vergeten was zou hij zich de verspilling nog lange tijd herinneren. Gelukkig had ze eau de cologne in haar karbies. Ze knapte weer op toen ze haar hoofd bette met een natgemaakte zakdoek. Gelukkig kwam Hendrik niet verder op het voorval terug. De rest van de reis bleef ze rustig zitten, maar haar plezier over deze dag was volkomen tenietgedaan. Ze was blij toen ze in Puttershoek over konden stappen. Haar ogen brandden, toen ze bij Maasdam weer op de Binnenmaas kwamen, maar ze ging niet aan dek om naar de school te kijken. Maarten zou immers al lang naar huis zijn. Bovendien... ze droeg Hendriks kind. Misschien was het de hoogste tijd het verleden te vergeten?
Hoe kostbaar de herinneringen ook waren, ze kon er niets mee aanvangen. Ze heette nu Van Bressij en alleen de dood zou haar daarvan kunnen verlossen. Ze stierf misschien wel als ze het kind moest baren. Het leek nu helemaal niet erg om te moeten sterven. Het leven legde een te zware last op haar. Nee, het zou haar niet spijten zich van die last te kunnen bevrijden.
Het was bijna een opluchting toen ze eindelijk in Ammekerk afmeerden. Het rijtuig stond nog bij de haven en daar was ze blij om. Vermoeid leunde ze achterover, terwijl Hendrik de dijk afreed, de Kerkstraat in, naar de kreek toe en vandaar rechtsaf het pad langs de kreekkant af. Nu was ze weer thuis.
Thuis? Op Maesvreugt? vroeg ze zichzelf verbaasd af.
De lieve Grietje was juist bezig de overgebleven aardappelen van het middagmaal op te bakken. Sabina merkte, dat ze opnieuw hongerig was. Ze at met smaak, dronk twee bekers melk en voelde zich weer tegen alles opgewassen.
Een kleine twee uur later merkte ze, dat ze al haar zelfvertrouwen nodig had. Alsof ze nog een klein kind was, stuurde Hendrik haar naar bed. Het was nog geen half negen. Om niet nogmaals een meningsverschil met hem te krijgen, ging ze. Nauwelijks lag ze in de bedstee, zich verheugend over de luxe de hele ruimte voor zich alleen te hebben, toen ze Hendriks zware stap in de gang hoorde. O, nee. Niet nu. Het was immers geen zaterdag? En hij had ook niet veel gedronken, vandaag.
'Ik eis een verklaring,' viel Hendrik meteen met de deur in huis en Sabina haalde al verlicht adem.
'Waarover?'
'Over dat flauwvallen.'
'Ik begrijp het zelf niet.'
'Nee?'
'Nu, ja misschien wel. Ik was moe en hongerig, maar...'
'Wat is er dan, Sabina? Ben je misschien ziek?'
'Ik krijg een kind, dat is alles,' fluisterde ze en ze durfde hem niet aan te kijken. Het was vernederend dat onder deze omstandigheden te moeten vertellen.
'Hoe weet je dat?'
'Je moeder zegt het.'
'Mijn stiéfmoeder.' Zijn stem maakte haar opnieuw aan het blozen. 'En, heeft ze gelijk?'
'Waarom zou het niet zo zijn? Het was immers nauwelijks anders te verwachten? Ik dacht dat het je gelukkig zou maken.'
'Dat doet het ook,' kalmeerde hij haar. 'Stil maar. Ik hou er alleen niet van zo'n opschudding te veroorzaken. Als ik het had geweten, waren we niet gegaan.'
Ze zweeg schuldbewust. Daarom had ze het immers voor zich gehouden? Ze had de hele winter naar dit uitstapje uitgekeken en ze had er ook werkelijk van genoten, maar waarom moest Hendrik altijd alles bederven? Hij had de hele dag niets anders gedaan dan een domper op haar plezier zetten. Zou ze daarom flauwgevallen zijn? Van teleurstelling? Of kon dat niet? Lag het toch aan de drukte en het onregelmatige eten, nadat ze ook al nauwelijks geslapen had? Ze wist zo weinig van dergelijke dingen af en dat betreurde ze vaak. Als ze ooit een dochter had, zou die beter op de hoogte moeten zijn, nam ze zich voor. Dan zou haar veel ellende bespaard blijven.
'In ieder geval,' ging Hendrik verder en warempel, hij leek eindelijk zijn slechte humeur te hebben overwonnen, je vervult je plicht volgens het Boek. Je man behulpzaam zijn en kinderen baren.'
'Ik ben moe,' was alles wat ze wist te zeggen. Het leek of haar keel zat dichtgeschroefd.
'Rust dan maar eens goed uit.' Onverwacht teder kuste hij haar wang. 'Welterusten.'
'Kom jij nog niet?'
'Nee.'
Gelukkig, dacht ze, toen hij weer weg was. Het was veel prettiger hier alleen te liggen en nog eens aan alles terug te denken. Ze had toch geen spijt van deze dag. Ze had veel gezien en dat was nuttig. Hendrik begreep dergelijke dingen niet. Net als haar vader vond hij het maar niets dat ze de krant las. Ze deed dat tegenwoordig niet meer stiekem, het interesseerde haar gewoon. Maarten was geleerd en ze wilde ook weten wat er in de wereld buiten Ammekerk gebeurde. In gedachten voerde ze soms hele gesprekken met hem over hetgeen ze had gelezen, dan voelde ze zich minder eenzaam en ongelukkig. Het was haar geheime spelletje als ze erg in de put zat en de toekomst haar grauw aanstaarde. Het hielp altijd. O, Maarten, dacht ze plotseling met brandende ogen. Wat heeft God met onze levens voor? Waarom moeten we zo ongelukkig zijn? En zo ver bij elkaar vandaan wonen? Denk je nog wel eens aan me, Maarten? Waarom heb ik je nooit, nooit weergezien? Ik had je zo nodig.
Ineens lieten de waterlanders zich niet langer terugdringen. Het huilen kwam met horten en stoten. Ze snikte ingehouden, met haar hoofd onder de dekens opdat niemand haar zou horen, haar wanhoop uit, maar na een tijdje kalmeerde ze toch. Ze voelde dat het huilen haar opnieuw had opgelucht. Ze had alleen nog een ellendig, vreemd zwaar gevoel in haar hoofd. Maar opgelucht of niet, van één ding was ze zich duidelijker bewust dan ooit tevoren: ze was met Hendrik getrouwd en al haar ongeluk veranderde daar niets aan. Hoe meer ze zich in de put liet drukken of door Hendrik overheersen, hoe moeilijker haar leven zou worden. Trots was nog steeds haar enige redding, dat had ze op haar trouwdag ervaren en ook vanavond moest ze daaraan denken. Het had niet langer zin zo wanhopig naar Maarten te verlangen. Zelfs al zou hij niets liever willen dan haar helpen, hij kon niets meer voor haar doen. Ze had alle tegenwoordige rampspoed alleen aan zichzelf te danken. En zelfs al had ze alles en iedereen getrotseerd, dan nog zou Maarten niet met haar getrouwd zijn. Waarom vergat ze dat steeds? Daar moest ze vaker aan denken. Ook dat zou haar helpen. Maarten kon eenvoudig niet met haar trouwen, dat had ze al die tijd geweten. Waarom moest ze dan nu opnieuw huilen?