HOOFDSTUK 1
Het rijtuig reed hobbelend de dorpsstraat van Ammekerk in. De vrouw die bij het raampje zat en aldoor bleekjes naar buiten had zitten staren, kwam eindelijk overeind. Haar lippen prevelden een paar woorden tegen de man naast haar, die op zijn beurt iets naar de koetsier riep. Met een schok hield het rijtuig stil voor een winkel. De bleke dame stapte moeizaam uit, alsof elke beweging haar te veel was. De kleren die ze droeg vertelden een ieder dat ze een boerin hier uit de streek was. De witkanten sluiermuts, gewoonlijk keuvel of krullenmuts genoemd, hing tot ver over de schouders en het kant waaide vrolijk op in de zachte herfstwind. Nog voor ze de winkel had bereikt werd ze staande gehouden.
'En, vrouw Roodenburg, wat zei die knappe dokter in Rotterdam?'
De boerin bleef staan, haalde haar schouders op in een moedeloos maar veelzeggend gebaar en nadat ze lichtjes had gezucht, antwoordde ze, dat er zeker nog hoop was.
'Ach, een borstkwaal is altijd ernstig,' wist Nelleke van Bressij, de vriendelijke vrouw die haar had aangesproken.
'De benauwdheid, dat is het moeilijkst te verdragen. Kom. Mijn man wacht en ik wilde even bij Sabina langs.'
'Dat spreekt. Sterkte hoor, u mag de moed niet te vroeg opgeven.'
De boerin liep door, de winkelbel rinkelde schril en verstoorde de rust in de juist zo stille winkel.
'Moeder!' Een jong meisje kwam naar de toonbank. Haar frisse gezichtje keek onderzoekend naar dat van de oudere vrouw, de blijde blik verdween even snel als hij verschenen was. 'Is het slecht nieuws, moeder?'
'De dokter weet het niet, Sabina. Er is echter nog hoop.'
'Gelukkig,' zuchtte Sabina opgelucht. 'Daar moeten we dan maar onze hoop op richten. Wilt u even gaan zitten?'
'Nee, nee.' Moeder Roodenburg wierp een gejaagde blik naar buiten. 'Vader heeft haast. Hij wil het gerij weer snel naar de dominee terugsturen. Het was aardig dat we de koets en ook de knecht mochten lenen. Maar nu wil vader zo snel mogelijk naar Poelwijck. Hij is bang dat het werkvolk niet erg opschiet, als
hij er zelf niet is om toezicht te houden.'
'Goed. Ik kom zo snel mogelijk, echt waar.'
Weer zuchtte moeder Roodenburg. Ze was het er helemaal niet mee eens dat haar dochter in de manufacturenwinkel van haar zuster hielp. Sabina was een boerendochter en er was op Poelwijck meer dan genoeg te doen. Al had het meisje gelijk als ze zei, dat Geertje er ook nog was en heel capabel was voor de huishouding. De meid was ook heel gezeglijk.
'Doe tante de groeten,' zei moeder, terwijl ze zich naar de deur haastte. 'Vader zal wel brommen dat ik te lang weggebleven ben.'
Nadat de deur achter haar moeder was dichtgezwaaid en Sabina vanachter het raam had toegekeken hoe de koets de dorpsstraat weer uitrolde, de dijk op in de richting van het Zwanegat, wendde ze zich moedeloos om. Gelukkig dat er geen klanten in de winkel waren. Dat gaf haar de gelegenheid om na te denken.
Ondanks de opgewektheid die ze haar moeder had getoond, betwijfelde Sabina of haar moeder ooit weer beter zou worden. Moeder hoestte net als haar zuster, tante Maria, had gehoest. En die was bijna twee jaar geleden overleden. Tante Catharina, een andere zuster, die ze in de winkel hielp, was ook niet erg sterk. Ze was vaak ziek en kon daarom niet goed voor de winkel zorgen. Tante was al jaren weduwe en haar oudste kind was destijds aan de cholera overleden. Ze hield zichzelf en de kleine Dit in leven door deze winkel. Oorspronkelijk was er sprake van geweest de winkel te sluiten toen tante ging sukkelen, maar waar moest ze dan van leven? Op dat moment had Sabina geopperd dat zij wel zou kunnen helpen. Ze had immers nog drie zusters thuis. Ze kon best een paar dagen in de week gemist worden. Wat ze verzwegen had, was die onstuitbare drang om zichzelf te kunnen zijn, om weg te kunnen komen van die verstikkende sfeer thuis, van moeder die zo vaak ziek was of in de put zat; van vader die de hele dag mopperde of preekte; ja ook van Dana. Het jongste zusje was niet zoals de anderen en haar driftbuien regeerden bij tijd en wijle het hele leven op Poelwijck.
Sabina had haar zin gekregen, maar de prijs was hoog. Er ging nauwelijks een week voorbij zonder dat ze te horen kreeg dat ze tekortschoot in haar taak als oudste dochter. Moeder was ziek, Sabina behoorde haar taken over te nemen. En als ze dat niet wilde, behoorde ze te trouwen. Met een boerenzoon, dat sprak. Vader kende er twee die haar graag wilden hebben en dat wreef hij zijn ontaarde dochter dan ook geducht onder de neus.
Sabina zuchtte nogmaals, terwijl ze zonder dat het nodig was hier en daar wat opruimde. Als het in een huwelijk zo toeging als tussen vader en moeder, hoefde ze niet zo nodig. Gelukkig, er kwam een klant. Het was beslist beter om even aan iets anders te kunnen denken. En daar was tante ook weer, terug van de theevisite bij de dominee.
Toch, toen ze twee uur later naar huis liep, kwamen de gedachten terug. Eerst probeerde ze afleiding te vinden door haar ogen over het heerlijke polderlandschap te laten dwalen. De bomen waren schitterend gekleurd, nu de herfst was begonnen. Gelukkig was het geen natte herfst. Overal op de akkers was men bezig met de oogst, de suikerbieten waren nu bijna uit de grond en hier en daar was men al bezig met het rooien van de aardappelen. Het was een hele drukte in de velden. Tijdens het rooien trokken hele arbeidersgezinnen naar de akkers, mannen zowel als vrouwen, en ook alle kinderen die maar enigszins in staat waren te helpen en ook wat te verdienen. Daarvoor werden ze meestal van school gehouden. Geen enkele arbeider liet zijn kind naar school gaan als het ook wat verdienen kon. In de verte zag Sabina de molen staan, net naast de dijk die langs de Binnenmaas liep. Breed en stevig tekende de molen zich af tegen de wat nevelige herfstlucht. De wieken draaiden langzaam, hoewel het polderwater tegenwoordig door stoomgemalen op het goede peil gehouden werd en de toestand van de landerijen een heel stuk verbeterd was vergeleken bij vroeger. Sinds er stoomgemalen waren gekomen, stonden de weilanden in de wintertijd niet meer onder water en kon men ook niet meer over de weilanden van het ene dorp naar het andere schaatsen als het gevroren had.
Als ze even stilstond, kon Sabina het geluid van de draaiende molenwieken horen. Het was een prettig geluid, zo rustig en regelmatig. Ze hield ervan en in stilte hoopte ze dat de stoommachines nooit helemaal de molens uit de polder zouden verdrijven. Ze snoof diep, keerde zich weer om en liep verder. Ze zette er stevig de pas in, neuriede zelfs een deuntje. Ze voelde zich altijd blij als ze buiten was en het zulk lekker weer was. De herfst was de prettigste tijd van het jaar, vond ze. Dan rook het zo pittig en als het een beetje fris was knetterde thuis het vuur in het fornuis en was het zo knus warm in de grote keuken.
Thuis. Meteen moest ze weer aan haar moeder denken en het blije gevoel dat ze daar zo zeker van was. En wat ging er dan gebeuren? Die vraag had haar al meermalen uit haar slaap gehouden. Dan kon ze misschien niet anders dan thuisblijven of trouwen. En beide dingen wilde ze niet. Sabina moest zich vermannen. Kijk, nu zag ze Poelwijck ginds beneden aan de dijk liggen. Het woonhuis met de oude trapgevel dateerde al uit 1707, met grote ijzeren cijfers was dat voor iedereen te lezen. Omdat het zo stil was op de dijk kon ze de koeien in de stal horen loeien. Hier buiten het dorp was de nevel dichter. Vannacht zou het misschien vochtig en kil worden, echt herfstweer. Als het maar niet ging regenen.
Sabina liep met rasse schreden de dijk af, stak de hof over en liep naar de groengeverfde deur van de kaaskamer, die nu alleen nog werd gebruikt om te karnen. De oude, vertrouwde geluiden van thuis gaven haar toch een prettig gevoel, ondanks de sombere gedachten die haar deze middag steeds opnieuw hadden overvallen.
Moeder zat naast het fornuis met het eeuwige verstelwerk en Sanne was bezig de tafel klaar te zetten voor de avondboterham. Waar Dana was, wist Sabina niet. Die deed zeker weer iets onduidelijks. Geertrui sneed brood en de meid, Trijnie, was in de kelder. De waterketel zong op het fornuis, het water voor de thee kookte bijna. Sabina had honger. Ze hing haar omslagdoek aan een oude spijker en nog voor ze goed en wel binnen was vonden haar handen al het nodige te doen. Vader mocht dan wel vaak op haar mopperen, ze was best in staat een huishouding te voeren. Ondanks haar langdurige periodes van ziektes had moeder hen allemaal goed opgeleid. Ze zou zo kunnen trouwen, wist Sabina. Zelfs haar uitzet lag al klaar. Waarom wilde ze dan niet? Ze had de leeftijd en meer dan dat. Tweeëntwintig was ze al en al haar vroegere vriendinnen waren reeds getrouwd.
'Bent u al uitgerust van de reis?' vroeg ze, toen moeder haar een matte blik toewierp.
'Het gaat. Ik ga vanavond vroeg naar bed.'
'Was het gezellig in de stad?' wilde Sabina weten en onderwijl hoopte ze dat het gesprek haar moeder wat afleiding zou geven, zodat ze een beetje opfleurde.
'Het was er als altijd druk. Overal rijtuigen en karren, en ook scheldende mensen.'
'En winkels,' bracht haar dochter naar voren. 'U moest nog een nieuwe hoed hebben.'
'Vader had geen tijd.'
Vader had nooit tijd als het op een pleziertje aankwam. Haar moeder had een verre van gemakkelijk leven bij hem. Maar een nieuwe hoed moest ze nodig hebben.
'Misschien kunnen we met de najaarsbeestenmarkt naar Oud-Beijerland,' troostte ze. Ziezo, de tafel was gedekt. Zelfs Trijnie was klaar en ginds zag ze Krijn naar zijn eigen huisje lopen. Krijn was hun vaste knecht en zijn vrouw kwam 's morgens een paar uur voor het grove werk. Ze woonden met hun kinderen in een arbeidershuisje vlak bij Poelwijck. Zodra Sabina Dana zag, droeg ze het meisje op haar vader te gaan halen. Even keken die eigenaardig gesluierde ogen haar onbegrijpend aan, zodat Sabina zich afvroeg of haar vraag wel tot Dana was doorgedrongen. Toen keerde het meisje zich om en Sabina haalde verlicht adem. Soms ging het goed met Dana, soms ook niet. Naar school kon ze niet, want het leren ging niet. Iedereen op Poelwijck deed alsof er niets aan de hand was met de jongste dochter.
Ploon, zoon van een pachter langs de kreek, dat was de dorpsgek. Het was immers een schande om een achterlijk kind in huis te hebben, want dominee zei dat zulke kinderen werden geboren omdat de ouders, of in ieder geval de grootouders, zwaar gezondigd hadden. Zelf zou Sabina echter niet weten wat dat moest zijn geweest. Haar grootouders waren brave mensen geweest, vredig gestorven in de verwachting te worden verenigd met hun Schepper. Moeder was een schat, al had ze wat te veel aandacht voor haar ziekten en kwalen. En vader? Ja, vader was vader. Hij was hard en streng, maar zei dat hij dat volgens de Bijbel ook moest zijn. Hoogmoed, dacht Sabina in stilte, dat was vaders zonde, maar ze wachtte er zich wel voor die gedachte te uiten. Maar vader had zeker nooit gestolen, of een andere zware zonde begaan. Hoe ze aan Dana kwamen zou wel altijd een raadsel blijven.
Eindelijk zat het hele gezin om de grote keukentafel geschaard. Een stapel dikke boterhammen stond in het midden. Ze kregen allemaal een klein stukje kaas en voor de rest konden ze hun boterhammen beleggen met stroopjesvet of suiker. Omdat vader niet wilde dat men onder het eten sprak, werd de maaltijd zwijgend genuttigd. Pas nadat vader uit de bijbel had gelezen en een dankgebed had uitgesproken, klonk het geroezemoes op.
'Hendrik van Bressij wil in het voorjaar een graanmaaimachine kopen,' vertelde vader en moeder schudde het hoofd.
'Al die nieuwigheden, daar kan niets goeds uit voortkomen.'
'Precies,' beaamde Daniël Roodenburg, terwijl hij een havannasigaar opstak en zijn voeten uitstrekte naar het warme fornuis. Met een dwingend gebaar gebood hij Geertje hem nog een kop thee in te schenken. 'Onze vaderen en voorvaderen boeren al eeuwenlang zonder machines. Dat moeten we zo houden.'
'Een naaimachine zou anders een hoop verlichting geven,' waagde Sabina op te merken, met een voorzichtige blik op haar moeder en de nooit helemaal verdwijnende hoop verstelwerk.
'Een vrouwenhand en een paardentand mogen niet stilstaan. Wat zou je moeder nog kunnen doen als ze haar verstelwerk niet had?'
Moeder bloosde en boog het hoofd. Even had Sabina de indruk dat ze zelf had willen antwoorden, maar een snelle blik op het gezicht van haar man deed elke opstandigheid verdrijven. Zoals zo vaak zweeg ze en pakte ze haar naaiwerk weer op.
'In de stad hoorde ik vertellen dat er met de pas uitgevonden kunstboter al geducht wordt geknoeid,' wist vader te vertellen, die graag van alles besprak in dat rustige uurtje na de avondmaaltijd, gedurende de wintermaanden als het zo vroeg donker was dat er niet meer gewerkt kon worden. 'Er gaat kalk en aardappelmeel door, en zwavel om toch een frisse kleur te krijgen.'
'Het is verschrikkelijk om de mensen zo te bedriegen.' Moeder durfde weer een opmerking te maken, al was het dan alleen om vader weer in een goed humeur te krijgen.
'Misschien is het wel goed dat dat geknoei overal bekend wordt,' meende Geertje, pientere Geertje. 'Als iedereen daarvan weet, wil men zeker geen kunstboter meer kopen.'
'Dat valt nog maar te bezien. Het is goedkoop en gewone boter is voor de meeste mensen niet weggelegd. Bovendien kun je kunstboter voor andere dingen gebruiken. Moerkerken heeft een vaatje gekocht en gebruikt dat nu als wagensmeer.'
Sabina moest lachen, of ze wilde of niet, wat haar een venijnige blik van haar vader opleverde. 'Waarom niet?' vroeg het gezinshoofd zich af. 'Als hij er tevreden over is, doe ik het misschien ook wel.'
'Als het dan ook maar voor de wagen is en niet voor op ons brood. Daar hoef ik die rommel niet op.' Geertje durfde nog het meest van hen allemaal haar stem tegen vader te verheffen. Soms wilde Sabina, dat ze net zo was als haar jongere zuster.
'Tante bracht ook al een nieuwtje mee, van de theevisite bij de domineese,' liet ze zich horen. 'De koning heeft zich verloofd. Het stond in de krant.' De dominee was de enige in Ammekerk die een krant las.
'Wat?' Eindelijk keek ook vader Sabina vol verbazing aan. 'Nu al? De koningin is net een jaar dood. Met wie?'
'Een of andere Duitse prinses.'
'Daar zijn er zoveel van. Nu ja, hij is al oud en misschien wel eenzaam, net als de gewone mensen.'
'De toekomstige koningin heet Emma en is meer dan veertig jaar jonger dan de koning.'
'Nee!'
'Het is een schande,' mompelde moeder, vuurrood nu, en ze boog zich nog dieper over haar naaiwerk.
'Ja, dat is wel wat veel.' Vader keek nu naar Sabina, die het ook ineens druk had. Ze wist immers, waarom hij zo keek. Hij wilde dat ze zou trouwen met Hendrik van Bressij, de boer van Maesvreugt, een weduwnaar die vijftien jaar ouder was dan zijzelf. Sabina durfde niets meer te zeggen. Het kostte de laatste tijd steeds meer moeite vaders gedachten af te leiden als het een huwelijk voor zijn oudste dochter betrof. Moeder wist dat en begon snel over iets anders, de lieverd.
'Eva den Hartigh laat zich tegenwoordig door haar meid mevrouw noemen,' wist ze. Eva was de deftige boerin van Eben Haëzer, de grootste boerderij van Ammekerk.
'Tegenwoordig mevrouwt alles,' meende vader hoofdschuddend.
De afwas was gedaan en ook Sanne en Trijnie kwamen weer aan de keukentafel zitten, allebei met hun breikous. Geertje zoomde een laken voor haar uitzet en Sabina hielp haar moeder met het verstelwerk. Dit was altijd het gezelligste uur van de dag, als ze 's avonds bij elkaar zaten, de laatste nieuwtjes bespraken en het brandende fornuis de kilte uit de keuken verdreef. Vader schonk zichzelf een borrel in. Dat was goed, daarvan verbeterde zijn stemming altijd.
'Zo'n lange reis is niets gedaan,' mopperde hij voordat hij een klein slokje nam. Je wordt er niets wijzer van en het kost te veel tijd en geld.'
Moeder boog zich opnieuw over het naaiwerk, maar niet nadat Sabina het verdriet in haar ogen had gezien. Het meisje moest zich op haar lippen bijten. O, wanneer zou ze voldoende moed bezitten om haar vader eens goed de waarheid te zeggen? Was het nu nodig moeder zo te kwetsen?
'Misschien heeft u te veel last van uw spit,' merkte de goedige Sanne op, die ook de verhoogde kleur van hun moeder had gezien.
Vader knikte knorrig. Eindelijk had hij zijn borrel op. Sabina schonk snel zijn glaasje opnieuw vol. Ziezo, hij zou straks wel minder commentaar op alles en iedereen hebben.
'Ik zal morgen brandnetels plukken om de lendenen mee in te wrijven,' suste moeder haastig. 'Steek de lamp eens op, Sabina.'
'Nu al?' bromde vader nog.
Eindelijk vatte Sabina moed. 'Het is er de hoogste tijd voor. Ik kan de steekjes haast niet meer zien.'
'Dan moet je zeker een bril hebben, net als opoe Moerkerken,' schamperde vader, maar het meisje deed of ze het niet hoorde en plaatste de brandende olielamp midden op de keukentafel. De lamp walmde een beetje en moeder schudde het hoofd.
'De petroleum is ook al niet meer wat het vroeger is geweest. Ze is veel sneller op en je hoort nogal eens dat er ongelukken van komen.'
'Het licht is er ook al minder van, lijkt het,' dacht vader en leegde zijn tweede borrelglas.
'En meer roet,' deed moeder er nog een schepje bovenop. 'Misschien wordt het in de toekomst beter, nu ze overal gasfabrieken bouwen.'
'In de stad, ja. Maar niet in Ammekerk. Wij moeten niets van al die nieuwigheden hebben.'
'Geef me de suikerpot eens aan, en een lepel.' Moeder legde eindelijk het naaiwerk opzij, toen Sabina opstond om koffie te gaan zetten. 'Ik heb een siroop van tuinkers van de dokter gekregen.'
Sabina schoof de suikerpot naar het andere einde van de tafel. Het water kookte, ze goot het in de koffiepot en zette die op het warme fornuis. Uit de kast haalde ze een stuk peperkoek en voor allemaal werd er een plakje afgesneden.
De koffie smaakte heerlijk. Sabina hield van koffie, je knapte nergens zo van op. Niet veel later stond moeder op om naar bed te gaan. De ergste vermoeidheid van de reis leek te zijn verdwenen. Ze zag niet meer zo bleek en ze had de hele avond niet gehoest. Misschien kwam dat door de nieuwe siroop?
Vader schonk een derde borrel in, bromde tegen Dana en Sanne dat het voor hen ook tijd was om de bedstee op te zoeken en Geertje ging nog even in de stal kijken of alles daar in orde was. Sabina schonk voor zichzelf het laatste restje koffie in en het koffiedik kreeg Trijnie mee, zodat ze het thuis nog eens kon opkoken. Trijnie groette en ging naar huis, want de volgende dag zou ze weer vroeg uit de veren moeten.
In de keuken, waar het vuur in het fornuis nu bijna was uitgegaan, bleef Sabina met haar vader achter. Nadat ze zwijgend haar kopje had leeggedronken, stelde ze de vraag die haar de hele dag al door het hoofd had gespeeld. 'Hoe staat moeder er nu in werkelijkheid voor?'
Beter gestemd door de borrels en een goede sigaar kreeg ze een eerlijk antwoord van de oudere man.
'We zullen onze krachten nodig hebben, Sabina. Moeder kan niet meer genezen. De longen zijn te zeer aangetast. Maar het is goed dat ze zelf nog hoop heeft. Soms helpt dat, zei de dokter, en gebeurt er toch nog een wonder.'
Sabina kreeg een brok in haar keel, ondanks het feit dat vaders woorden alleen maar bevestigden wat ze zelf al vermoedde. 'Hoelang nog?'
'Dat weet niemand. Waarom huil je nu? Je wilde immers de waarheid weten?'
'Ik wist het al,' snikte ze, nadat ze haar neus gesnoten had.
'Heus?' Even keek vader haar verwonderd aan, toen haalde hij zijn schouders op. 'Nu ja, dat komt zeker omdat je met de helm geboren bent. Die kinderen zijn altijd anders.'
'Trijnie, heb je alles al met koud water afgespoeld?' vroeg Sabina aan de meid. Nu moeder er niet toe in staat was, had zij de taak gekregen om toezicht te houden op het melken en het karnen. Een goede boerin moest dat altijd zelf doen en heel nauwlettend ook. Op sommige hofsteden mankeerde het daar nogal eens aan. Gek, dat ze nu niet de ergste zorgen hadden om moeder, maar juist om Dana.
Buiten woedde de novemberstorm. Het regende de laatste dagen aan één stuk door en in de huizen was het kil en donker. Het was een ongezellige tijd, hoewel het weer beter zou worden als de slacht daar was.
Elke morgen om vier uur was Sabina op. Trijnie en Geertje begonnen dan met melken en zelf waste ze de bussen en het melkgerei om. Sanne was meestal ook vroeg wakker. Die zorgde voor het ontbijt en naderhand ging ze naar de naaischool, die ze gedurende de wintertijd bezocht. Sabina mocht nu niet meer zo vaak naar het dorp om haar tante te helpen in de winkel, wat ze erg jammer vond. Vader had ten slotte toch zijn zin gekregen. Vooral vader maakte zich zorgen om Dana, zijn oogappel, naar hem vernoemd omdat hij na zoveel dochters de hoop had opgegeven dat zijn vrouw hem nog eens een stamhouder zou schenken.
Niemand op Poelwijck wist precies wat er met Dana aan de hand was, maar het was overduidelijk dat het meisje ziek was. Sinds een dag of tien lag ze meestal in bed, en soms kreeg ze hevige aanvallen van opwinding, bij het krankzinnige af. Die aanvallen maakten haar huisgenoten nog het meest angstig. Want wat moest er met Dana gebeuren als het ten slotte zo erg werd dat ze een gevaar werd? Moest ze dan worden opgesloten? Zou dan de veldwachter moeten komen om haar mee te nemen? Dit was, waar ze altijd bang voor waren geweest en nooit over durfden praten, besefte Sabina, terwijl ze Trijnie hielp alles voor het karnen klaar te zetten. De karnton was al oud, daar moest ze vader op wijzen. Misschien wilde hij een hondenkarn kopen, dat zou het werk een stuk verlichten. Trijnie stampte dat het een lieve lust was. Ze had nu tijd om even naar binnen te gaan.
Moeder zat aan de keukentafel en nam juist haar siroop in. Nu al wist Sabina dat de siroop niets hielp. Moeder hoestte nog even vaak als vroeger, maar zelf hoopte ze nog steeds, en dat was goed nu het met Dana zo gesteld was.
'Slaapt Dana nog?'
Ja, ze heeft geloof ik een rustige dag, gelukkig. Als ze nu maar snel beter wordt. Je weet wat ze in het dorp zeggen.'
Sabina wist het. Hoe het gerucht precies in de wereld was gekomen, wist
Sabina zelf ook niet. In Ammekerk beweerde men dat de jongste dochter van Poelwijck betoverd was. Natuurlijk geloofde niet iedereen meer in toverij, zoals dat vroeger het geval was geweest, maar de meesten namen maar liever het zekere voor het onzekere. En Dana's ziekte was zo'n geval.
Tante zegt dat men overleg pleegt,' mompelde ze, omdat ze niet wist hoe moeder erop zou reageren.
'Wat denk jij ervan?' wilde de oudere vrouw weten, zij het dat ze haar dochter nerveus en aarzelend aankeek.
'Niemand weet, wat Dana mankeert, moeder. U niet en ik al evenmin. Men praat over mij en Sanne net zo goed.'
'Ja, jullie zijn beiden met de helm geboren.'
Sabina zweeg. Dat was iets, waar ze liever nooit aan dacht. Die wetenschap maakte haar bang. Vooral ook omdat ze soms van tevoren wist wat er zou gebeuren. Zoals met moeder. Nee, daar moest ze nu niet aan denken. Ze hadden al zorgen genoeg om Dana.
'Misschien is het het beste als we de dokter bij Dana laten komen.'
'We kunnen toch niet om de dokter zenden als er geen levensgevaar is? Vader zal het niet willen hebben. Hij moppert nog steeds over mijn reis naar Rotterdam.'
'Wil hij dan dat we luisteren naar de mensen die beweren dat Dana behekst is? Wil hij dat we doen wat zij zeggen dat we moeten doen?'
'Wel.' Nu bloosde moeder net als op de momenten dat ze vaders ongenoegen over zich heen kreeg. 'Baat het niet... Ik wil alles proberen, Bientje. Als Dana maar beter wordt. Het kan toch geen kwaad om kruiden te koken?'
Moeder zei alleen Bientje als ze Sabina tot iets wilde overhalen.
'U wilt dus luisteren naar een paar opgewonden dorpelingen?'
'Wat kunnen we anders doen? Ik moet toch wat doen om Dana te helpen?' De pijn in de toch al zo gekwelde ogen was overduidelijk. Hoe zou Sabina zich daartegen kunnen verzetten?
'Ik zal het tegen vader zeggen, maar onder één voorwaarde. Als het koken van de kruiden niet helpt moet de dokter alsnog komen.'
'Ik wist wel, dat je het begrijpen zou,' zuchtte moeder opgelucht en snel vluchtte Sabina naar Trijnie.
Aan het geluid van de karn was te horen, dat het karnen moest stoppen. Dat
moest gebeuren zodra er boter kwam. Meestal kon je dat horen, maar als je twijfelde moest je even in de karn kijken. Trijnie spoelde juist bij met afgeroomde melk. Is er iets mis?' vroeg de meid ongerust.
'Dat zou ik denken,' zuchtte Sabina. Wat zouden ze nog voor toestanden gaan meemaken?
Toen er eenmaal besloten was kruiden te koken, bleek de een al meer dan de ander met de geheimzinnige toverkunst bekend. Ten slotte werden de juiste kruiden verzameld om te worden gekookt. Dat mocht echter niet op het fornuis gebeuren, maar in de oude kookpot. Dus werd het fornuis zo lang in de oude kaaskamer gezet, waardoor er in de stal moest worden gekarnd. De oude vuurhaard werd tijdelijk in ere hersteld en de kruiden aan de kook gebracht. Niemand durfde erover te klagen dat het zoveel ongemak gaf, gewend als ze waren aan het gemak van het fornuis. Over één ding was men het in heel Ammekerk eens: door het koken van de kruiden moest de heks naar Poelwijck komen en het zieke kind zegenen. Dan zou Dana genezen zijn.
Zelfs Sabina hoopte maar, dat men gelijk had. Vooral de oudere vrouwen van het dorp koesterden geen enkele twijfel. Er gingen verschillende dagen voorbij, zonder dat de heks echter kwam opdagen. Daarom moesten er andere kruiden komen en ook deze werden dagenlang gekookt. In die tijd bleef Sjaan, de vrouw van Krijn, op en hield in haar huisje de wacht. Tegen die tijd werd er in het dorp beweerd dat de heks bij Poelwijck was gezien. Ze was wel langsgekomen, maar nog niet binnengegaan. De heks was nog steeds sterker dan de kruiden. Door het koken kon het echter niet anders, of de heks zou verzwakken en dan moest ze komen.
Sabine merkte dat zelfs moeder begon te twijfelen, naarmate de tijd verstreek. Dana was driftiger dan ooit, maar niemand wilde stoppen met het kruiden koken, nu ze al zo lang bezig waren. Je wist immers nooit. En kwaad kon het niet.
In het dorp was het betoverde meisje van Poelwijck het gesprek van de dag. Sabina merkte dat het drukker was dan ooit in tantes winkeltje en allemaal wilden de vrouwen door haar worden geholpen. Steevast werd er dan gevraagd of ze de heks al hadden gezien. Iedereen wilde Sjaan wel helpen met waken. Het kon nu niet lang meer duren.
In dezelfde tijd kwamen de eerste geruchten dat men wist wie de heks was.
De oude vrouw die het ongeluk ten deel viel met de vinger te worden nagewezen en aldus verdacht werd van hekserij, was de wanhoop nabij. Het was de oude vrouw Moerkerken. Zij had gedurende haar lange leven al eerder onder verdenking gestaan. Ze woonde met haar zoons en schoondochters op Kreekestein; een mooie boerderij buiten het dorp. Soms dacht ze zelf, dat afgunst misschien de reden was voor al het geklets.
Eerst probeerde ze het te negeren, maar toen ze op een dag in het dorp kwam en de kinderen angstig huilend voor haar wegkropen, kon ze er niet langer tegen. Resoluut richtte de oude vrouw haar schreden naar de pastorie.
Natuurlijk had dominee allang vernomen wat er in zijn gemeente gaande was. Tot dat moment had hij echter alle geruchten genegeerd, maar dat kon hij niet doen met deze wanhopige, oude vrouw. Onder het genot van een dikke sigaar dacht hij diep over de onverwachte problemen na en kwam na enige tijd tot de conclusie dat alles opgelost moest zijn als hij in eigen persoon met vrouw Moerkerken naar Poelwijck ging. Dan zouden de dorpelingen de dwaasheid van het oude volksgeloof wel inzien.
Er werd afgesproken dat het bezoek twee dagen later zou plaatshebben en er werd bericht naar Poelwijck gezonden. Daar werd de boodschap met gemengde gevoelens ontvangen.
Ammekerk wachtte ademloos de loop der gebeurtenissen af. Dominee haalde de arme vrouw, die geen voet meer buiten haar erf durfde te zetten zolang het geval nog niet was opgelost, in zijn koets op. Heel verstandig had hij ervoor gezorgd een paar betrouwbare getuigen naar Poelwijck te sturen, om bij het gesprek aanwezig te zijn. De vrouw van de schoolmeester vergezelde Eva den Hartigh en ook Hendrik van Bressij werd gestuurd met zijn vader. De oude Andries werd in het dorp hoog aangeslagen om zijn nuchtere oordeel en bovendien was hij een van dominees beste vrienden.
Op Poelwijck wachtte men intussen vol spanning op de loop der gebeurtenissen. Op de ochtend van de dag dat de dominee kwam, droeg moeder op de kruiden weg te gooien en het fornuis weer te plaatsen. De kruidenkokerij had toen elf dagen geduurd en ze schaamde zich dat het zover gekomen was, dat de dominee zich met de kwestie moest bemoeien. Geertje bakte koekjes om haar zenuwachtigheid de baas te worden en Sanne werd onder luid protest naar de naaischool gestuurd alsof het een dag was als alle andere. Daniël Roodenburg was barser dan ooit. Ook hij schaamde zich, nu al, voor dominee maar één woord tegen hem had gezegd. In wanhoop deden mensen echter de vreemdste dingen. Aan elke strohalm probeerde je je vast te klampen, dat zou hij dominee wel haarfijn uit weten te leggen. Natuurlijk moest je ziekte, wat voor ziekte dan ook, aanvaarden als de straf Gods, maar als het je kind betrof vergat je dat wel eens en nam je alle middelen te baat om het arme schaap te helpen. Niemand mocht hem dat kwalijk nemen.
Het was druk op Poelwijck. Niet alleen de mensen die dominee had gestuurd verschenen tegen koffietijd, maar ook nog drie boerinnen uit de omtrek, die de opwindende gebeurtenissen voor geen goud wilden missen. Zelfs Sjaan had haar kleine huisje vol visite.
Opgelaten hielp Sabina Geertje met het bedienen van de gasten. Ze wilde nu maar dat ze zich nooit met de kruidenkokerij hadden ingelaten. Vader kon zeggen wat hij wilde. Hij had wel een beetje gelijk met zijn bewering dat het nu eenmaal menselijk was om alles te willen proberen in tijden van hoge nood, maar waarom had hij dan niet om de dokter willen zenden? Gevoelens van schaamte over alles wat er uit de kruidenkokerij was voortgekomen overheerste alle andere gevoelens. Sabina zuchtte diep toen dominees rijtuig eindelijk het erf opreed.
Ruim een uur bleven dominee en de oude mevrouw Moerkerken op Poelwijck. Dominee schudde zijn hoofd over de dwaasheid van zijn goedgelovige gemeenteleden en sprak de hoop uit dat men in Ammekerk voortaan niet meer zo onnozel zou zijn om enige waarde te hechten aan toverij. Zelfs vader sprak hem niet tegen. De oude vrouw Moerkerken zat aldoor zwijgend naast moeder, troostte vrouw Roodenburg zelfs door op te merken dat zij het ook niet helpen kon en dat een ieder alle raadgevingen te baat zou nemen in tijden van grote moeilijkheden. Voor de gasten vertrokken schonk vader de mannen nog een borrel in en de stemming verbeterde aanzienlijk.
De bewoners van Poelwijck sloegen opgelucht het vertrek van de gasten gade en gingen over tot de orde van de dag. Hard werken hielp altijd als een mens van slag was door tegenspoed of ongewone gebeurtenissen.
Dana s toestand bleef echter zoals hij was. En de onverbeterlijke kletskousen uit het dorp? Hielden die hun mond, nu dominee zelf zich met het geval had bemoeid?
Dat zou te mooi zijn geweest. Al na enkele dagen ving Sabina in tantes winkel de nieuwste geruchten op. Men had de oude vrouw niet weg moeten laten gaan zonder het kind te zegenen. Al was ze dan met de dominee meegereden, ze was ten slotte toch gekomen. De kruiden hadden de heks over de drempel gelokt, zo was het en niet anders. Maar nu ze het zieke kind niet had gezegend was er geen houden meer aan. Dat moest wel verkeerd aflopen.
Net toen de praatjes eindelijk iets verstomden, glipte Dana midden in de decembermaand tijdens een driftbui naar buiten. Ze kwam, buiten zinnen als ze was, in een sloot terecht, vatte kou en kreeg hoge koorts.
Kort na Kerstmis werden de longen aangetast en met een zware longontsteking lag het arme meisje in de bedstee.
Ze kwam er niet meer uit. Kort na Nieuwjaar overleed Dana Roodenburg en iedereen in Ammekerk wist wat daar de oorzaak van was.
Op Poelwijck werd het verdriet overstemd door verbittering. Vader verwenste zichzelf omdat hij ooit naar die idiote vrouwenpraat had geluisterd en zich niet, zoals Sabina had gewild, tot een dokter had gewend. Voorwaar, het werd tijd dat Ammekerk zijn eigen geneesheer kreeg, zodat het gemakkelijker was om hulp te krijgen als dat nodig was.
En de boerin? Zeker, haar verdriet was diep. Maar slechts aan Sabina durfde ze te bekennen, dat het goed was dat Dana was heengegaan. Want haar jongste dochter was nooit geweest zoals de andere drie en als ze was blijven leven, had ze nog veel schande en ongemak over de familie gebracht.
Sabina huilde bitter toen ze de avond na die bekentenis in de bedstee lag. Ze had toch van Dana gehouden, dat vreemde kind dat op haar manier zo aanhankelijk was geweest. Ze huilde ook om haar moeder, die ze hartverscheurend hoorde hoesten. Ze huilde zelfs een beetje om zichzelf, want het leven was vreugdeloos en hard. Ze kon zich niet voorstellen dat er ooit nog gelukkiger tijden zouden aanbreken.