HOOFDSTUK 13

 

Het was het mooiste vroege zomerweer dat de mensen zich konden wensen, die Pinksteren van het jaar 1911. Maar Susanne van Bressij merkte er niets meer van. Ze was heel ontdaan door de boze woorden van haar schoonmoeder, niet in de laatste plaats omdat moeder gelijk had als ze zei dat ze niets om Dirk gaf.

Schuldig had ze het hoofd gebogen en ze zat zwijgend in de tilbury, toen deze het erf afreed en koers zette naar het dorp. Moeder zei niets meer en Suus vocht tegen haar tranen. Nu was het dus toch zover gekomen. De uitbarsting die al zo lang had gedreigd, was eindelijk gekomen. De sfeer op Mastland zou nooit meer worden zoals het moest.

De vogels zongen om het hardst, maar Suus hoorde het niet. Ze was zo van streek. Nu wist ze dus waarom moeder haar haatte. Ze gaf niets om Dirk. Misschien was dat niet helemaal waar, want ze had zeker geen weerzin tegen hem, maar ze had aldoor geweten dat ze niet van hem hield zoals een vrouw van haar man behoorde te houden. Daarom voelde ze zich ontdaan. Ze had het gevoel alsof haar grootste vijand diep in haar ziel had gekeken en daar het geheim had gezien dat ze angstvallig had verborgen.

Kon moeder dan toch toveren? Als ze het Dirk maar niet vertelde! Daar was Suus ineens bang voor. Ze zou wel móéten blijven, vandaag. Ze mocht niet riskeren zijn argwaan op te wekken. En ze was zo moe, zo mateloos vermoeid.

Naarmate ze het dorp naderden, werd het drukker op de weg. Iedereen uit het dorp en de wijde omgeving maakte zich op voor de feestelijke dag, want als deze achter de rug zou zijn, kwam het zware zomerwerk en moesten ze allemaal werken tot de ruggen pijn deden en de blaren op de handen zaten. Dan hadden de uitgeputte lichamen geen zin meer in feestelijkheden. Dan moest men wachten tot Koninginnedag aan het einde van de zomer. En die dag was nog ver, heel ver weg. Nu vergat men zijn zorgen en het werk. Vandaag wilde men alleen maar genieten.

Vader Leeuwestein zocht een plaatsje voor de tilbury en spande Bonte uit, zodat het dier in een weitje kon waar meer paarden liepen te grazen. Omdat vader benauwd was in de opkomende morgenwarmte en moeder haar geen blik waardig keurde, moest Suus de zware mand met proviand zeulen. Moeder vond immers dat haar aanhoudende vermoeidheid pure aanstellerij was.

Met tranen in de ogen, maar zich koppig op de lippen bijtend, liep Suus achter haar schoonouders aan. Haar handen deden algauw zeer en er stond zweet op haar hele lijf. De mand werd zwaarder en zwaarder en ze kon niet anders dan hem zo nu en dan even neerzetten om een beetje uit te rusten, elke tien meter weer. Ze verloor de oudere mensen uit het oog. Nu ja, die zou ze straks op het feestterrein wel terugvinden. Ze vond het wel prettig van moeder verlost te zijn.

Omdat ze merkte dat mensen naar haar keken, rechtte ze haar rug en nam ze de zware mand weer op. Als moeder praatjes zou horen, werd alles nog erger. Ze had allang gemerkt dat de mensen ook haar meden, waarschijnlijk waren ze bang vanwege moeder. Moeder, altijd weer moeder. Maar ze zou zich niet laten kennen. Zij, Susanne van Bressij, hoefde zich voor niets in de wereld te schamen. Ze was eerbaar getrouwd en van goede familie. Ze mocht dan niet van haar man houden, maar een huwelijk uit liefde was nu eenmaal een zeldzaamheid onder boerenmensen. Dat andere belangen zwaarder telden, werd algemeen erkend. Moeder had haar absoluut niets te verwijten! Ze verafgoodde haar enig kind, maar in die liefde was ze beslist onredelijk.

Suus beet nogmaals op haar lip en probeerde een trotse houding aan te nemen. Dirk had ook een trots die van hem afstraalde. Vroeger had ze dat al bewonderd, maar nu begreep ze hoe dat kwam. Die trots moest je beschermen, dan zagen de mensen je zwakte niet. Nu, wat dat betreft zouden de bewoners van Mastland zich niet voor haar hoeven te schamen.

Nu waren haar hoofd, haar rug, haar oksels, alles nat. En ze moest nog een stukje gaan eer ze de mand in het gras kon zetten. Ze hoopte maar dat ze nog een beschaduwd plekje kon vinden, maar ze achtte het niet waarschijnlijk. In het weiland waar de feestelijkheden werden gehouden, stonden niet veel bomen, een enkele wilg misschien. Het feestterrein lag pal langs de Binnenmaas. Misschien kon ze bij de oever zitten en zou de wind van over het water een beetje verkoeling brengen. Wat begon het oorijzer onder de muts te knellen in die warmte.

'Kan ik je helpen, Suus?'

Ze was zo in gedachten verdiept geweest, dat ze ervan schrok om plotseling te worden aangesproken.

'Barend.' Opperste verbazing tekende zich op haar gezicht af. 'Wat doe jij hier?'

'Feestvieren,' antwoordde de blonde man droog. 'Net als de anderen.'

Suus was zo verbaasd dat ze de mand weer neerzette en ook Barend leek geen haast te hebben om op het drukke feestterrein te komen. Suus nam hem eens wat beter op. Hij was nog even knap en blond als ze zich dat herinnerde. Juist omdat ze zich zo miserabel voelde, leek het haar toe of ze deze man oneindig had gemist. 'Dat is lang geleden, Barend. Ik had wel verwacht dat je naar de ringrijderij zou gaan, maar dan vanzelfsprekend in Ammekerk.' Daar zou ze zelf ook liever willen zijn.

'Ik had je al veel eerder eens willen zien, Suus. Ik denk nog steeds aan je. Daarom kwam ik naar Westmaas.'

'Sst, Barend, zoiets mag je niet zeggen. Dat mag je zelfs niet denken.'

'Waarom? Het is de waarheid. Je weet best dat ik allang geleden verliefd op je werd. Ik had graag zelf met je willen trouwen, Suus.'

'Dat kon niet en daaraan is niets veranderd.'

'Nee' zei hij plotseling bitter gestemd. 'Jij moest zo nodig met Leeuwestein trouwen en kon niet wachten.'

'Wachten?' vroeg ze verbouwereerd. 'Waarop?'

'Op de tijd dat ik weer vrij zou zijn.'

'Maar, Barend...' Even voelde ze een diepe afkeer voor hem.

'Bep was ziek.'

'Niet meer toen Dirk mij vroeg.'

'Bep werd kort najouw huwelijk zwanger. Ze was niet sterk. Ze heeft het niet gehaald.'

'Wat bedoel je?' Het leek of het laatste restje kracht uit haar wegstroomde.

'Bep is gestorven, samen met het kind. Ik ben nu helemaal alleen.'

'Wanneer is dat gebeurd? Ik heb er niets over gehoord.'

'Vorige herfst. Heeft niemand je dat verteld? Nu ja, misschien vermoedden ze... Laat maar. Het is nu toch te laat.'

'Ik heb een tweeling gekregen, ongeveer in dezelfde tijd.'

'Ja, je moeder praat nauwelijks nog over iets anders. Ze is ontzettend trots op je. Ik mis je, Suus. Woonde je maar in Ammekerk, dan zagen we elkaar zo nu en dan.'

Ze dacht niet dat ze dat wilde, maar daar zweeg ze over. Ze kon niet langer blijven staan. Er zouden praatjes van komen als ze het wel deed. 'Barend, ik moet verder.'

'Wat is dat voor een vent, met wie jij getrouwd bent? Het is een schandaal dat hij je zo laat zeulen.'

'Hij weet het niet.'

'Waarom doe je het dan?'

'Moeder...' Ineens kon ze niet verder meer spreken. Haar keel schroefde zich dicht van ingehouden emoties.

'Jouw moeder?' vroeg hij ongelovig. 'Kom nou.'

'Nee, moeder Leeuwestein. Ze haat me.'

'Ah. Zie je er daarom zo ongelukkig uit? Ik dacht al dat het door je man kwam. Kom, waar moet je met die mand heen?'

'Naar het feestterrein.'

'Ja, dat begrijp ik. Kom maar mee, ik help je wel. Ik moet er zelf ook heen. Ik doe mee aan de ringrijderij, weet je.'

'Dirk ook, met de ongezadelde paarden, zoals hij dat al jaren doet. Volgend jaar wil hij het weer met de sjees proberen.'

'Ik zal proberen hem te verslaan vandaag. Om jou, begrijp je.'

'Nee.'

'Je wilt het niet begrijpen.'

'Ik begrijp één ding uitstekend, namelijk dat je nog steeds niet snapt hoe onmogelijk alles is.'

'Eerst was ik getrouwd, nu jij.'

'Ja, precies.'

'Maar er bestaat iets tussen ons, Suus. Ik voel het.'

'Dat is verbeelding.'

'O, nee, ik zie het in je houding, in je ogen, aan alles.'

'Laten we nu doorlopen. De mensen beginnen op ons te letten.'

'Kom maar mee. Je moet niet doen alsof je het niet begrijpt.'

'Goed dan, goed dan,' barstte ze los. Als ze niet zo ongelukkig was geweest, was het nooit zover gekomen, besefte ze later. Maar nu zat ze al zo vol emoties dat een uitbarsting vanzelf kwam. 'Je bent een knappe vent om te zien en er is een tijd geweest dat ik het jammer vond dat je getrouwd was.'

'Dat weet ik, ik merkte het. Bovendien was het wederkerig, Suus.'

'Luister naar me. Ik wist hoe de zaken stonden en heb het dus weer snel van me af gezet. Daarna deed Dirk me een nieuw aanzoek. Hij is een sterke, aardige man en die eigenschappen waardeer ik.'

'Dus je vergat me meteen?' Zijn gezicht drukte zoveel teleurstelling uit dat ze bijna lachen moest, maar ze knikte heftig.

'Ja, Barend, zodra Dirk er was, vergat ik jou,' loog ze dapper. Wat moest, kon ze anders doen? Als hij wist hoe ze zich voelde in haar huwelijk zou hij zich aan haar vastklampen en dat wilde ze voorkomen. Daar kon alleen maar narigheid van komen. Als ze nu zag hoe de meisjes van het dorp naar hem oogden, wist ze dat ze niet de enige was die Barend Hagoort een knappe vent vond. De zon scheen op zijn blonde, golvende haar en zijn helderblauwe ogen en goedgevormde mond die altijd vrolijkheid leek uit te drukken, deden de rest. Ja, Barend mocht gezien worden, maar dat wist hij zelf ook wel. Gelukkig waren ze intussen eindelijk bij het feestterrein gekomen. Ze keek uit naar haar schoonouders. Ze zag hen aan de andere kant van het veld staan praten met de dominese. Zou ze erheen gaan of hen juist mijden? Ze wilde niet dat moeder haar met Barend zag. Juist vandaag niet.

Barend zocht een plekje langs de rietkragen, een beetje opzij van een wilgenbosje waar het zowaar een beetje beschaduwd was.

'Hier, Suus, ga zitten en rust een beetje uit. Je ziet er moe uit.' Dat hij dat opmerkte, vertederde haar toch weer. Met een zucht ging ze zitten en ze was zo moe dat ze niet eens protesteerde toen hij ook ging zitten.

'Toch is het jammer dat het allemaal zo gelopen is, hè, Suus? Jij en ik, we zouden een goed span zijn geweest, geloof je ook niet?'

'Misschien,' gaf ze toe, terwijl ze rond tuurde naar Dirk.

'Ik weet het zeker. Nu heb ik een eigen hoeve en als jij mijn vrouw zou zijn…

Je erfdeel zou akkers met zich meebrengen... Je hoefde je dan niet te laten uitkopen en wij zouden het goed hebben, wij samen. Het doet me pijn te weten dat het mogelijk was geweest.'

Hij leek zo ontroerd, zo teleurgesteld omdat het leven anders was gelopen, dat de oude ontroering van vroeger haar weer helemaal in bezit nam. Barend, vrolijk en knap, tegen hem kon Dirk niet op, met heel Mastland niet en ook al zijn rijkdom, het was niets. Met Barend zou ze beslist gelukkiger zijn geworden, dacht ze nu. 'Ach, Barend, we moeten niet denken aan wat had kunnen zijn.'

'Zie je, jij voelt het net zo.'

Ze gaf er geen antwoord op, wetende dat ze al te veel had gezegd. Maar ze voelde zich zo alleen en ongelukkig en zo was hij er ook aan toe. Het lot had een wreed spelletje met hem gespeeld. Of niet? Goed en kwaad was toch niet zo gemakkelijk te onderscheiden als ze vroeger altijd had gedacht.

Ze zuchtte opnieuw. 'Barend, nu moet je weggaan. Als je nog langer bij me blijft, praten de mensen zo en dat wil ik niet.'

'Maar als het niet zo was, zou je wel willen dat ik bleef!' drong hij aan. Ze was zwak, ze wist het, maar ze kon niet anders dan zeggen: 'Ja, dan wel.'

'Nu ik dat weet, ben ik tevreden, Suus. Ik zie je straks nog wel. Bedenk: ik strijd om jou, meisje.'

'Ja, ja, ik zal naar je komen kijken.' Ineens wilde ze dat hij weg zou gaan. Het was net als vroeger. Hij had een vreemde macht over haar, maar ze wist dat het niet goed was. De schaamte won het toch van het verlangen naar een beetje aandacht. Hij knipoogde en verdween tussen de mensen.

Gelaten wachtte Suus op de dingen die komen gingen. Ze leunde achterover en keek naar de mensen, blij dat ze kon zitten en uitrusten. Het was nu een uur of elf. Het zou die middag slopend heet worden. Ze wilde maar dat de dag voorbij was. Als ze nu op Mastland eens op de bank onder de bruine beuk had kunnen zitten, heerlijk rustig en koel, zonder muts en dat knellende oorijzer... Wat zou dat fijn zijn geweest. Nu was ze alleen maar moe, zo moe.

'Zo, ben je daar eindelijk?' Als een engel der wrake torende moeder Leeuwestein boven haar uit. 'Vader heeft een plaatsje gevonden aan de andere kant van het veld. Kom mee en breng de mand mee.'

Het had geen zin om te zeggen dat het hier in de schaduw een stuk koeler was, dacht Suus wrevelig. Gelaten pakte ze de zware mand weer op om moeder door de mensenmassa te volgen. De spanning was toegenomen nu de ringrijderij haar hoogtepunt naderde. De kleinste ring was opgehangen. De ring die het moeilijkste om de houten stokken gekregen werd als de ruiters kwamen aangalopperen op hun ongezadelde werkpaarden. Dirk was nog in de strijd en Barend Hagoort eveneens. Suus was erg zenuwachtig.

Het liefst was ze weggelopen van die strijd tussen de mannen. Vooral die mannen. Dirk wist het niet eens, vermoedde zelfs niet dat er nog een geheel andere strijd aan de gang was dan de eigenlijke ringrijderij. Wilde ze misschien toch dat Barend zou winnen? Weer keek Suus naar hem en ze wist dat ze bij lange na niet de enige was. Ze zuchtte en dwong haar ogen naar Dirk te kijken. Het was niet moeilijk hem te vinden, want er was geen man op het hele feestterrein te vinden die zo lang was als hij. Dirk torende hoog boven iedereen uit, zelfs nu hij niet te paard zat. Zijn donkere haardos vlamde bruinzwart op in het felle zonlicht. Ook hij zag er goed uit. Op een andere manier dan Barend, weliswaar, maar toch mocht hij er zijn. De twee mannen in haar leven. De mensen moesten eens weten. Eén ding had Suus vrijwel onbewust van Dirk overgenomen. Als je je onzeker voelde, was het nog maar het beste een trotse houding aan te meten. Beter trots dan bang. Zo ook Suus. Niemand zou ook maar in de verste verte vermoeden dat de jonge vrouw daar aan de zijkant, met die rechte rug en het fier opgeheven hoofd, gekleed in een mooie stadse japon en een prachtige keuvel, vanbinnen bang en onzeker was. Voor de mensen van het dorp was ze de jonge boerin van Mastland, die je maar liever mijden moest, want er huisde daar een trots geslacht en het was er niet helemaal pluis.

Suus draaide zich om. Het zou nog wel een kwartiertje duren eer de strijd zou worden hervat. Ze wilde even zitten, even rust hebben. Ze was nog steeds moe, maar tot haar verbazing had ze ontdekt dat ze al veel sterker was dan ze had gedacht. Zou het mogelijk zijn dat ze zich zo slap bleef voelen omdat ze ongelukkig was? Suus deelde de overgebleven boterhammen uit Mastlands mand uit aan een paar armoedig geklede kinderen die in haar buurt stonden. Kinderen kenden de dorpsklets nog niet zo. Die kwamen grif toen ze hun vroeg of ze misschien wat lekkers lustten. Zelf nam ze het laatste restje koud geworden koffie. De schoffies waren om haar heen komen zitten en kauwden met glimmende ogen. Suus merkte niet dat een paar mensen uit het dorp elkaar aanstootten en naar haar wezen, fluisterend dat de jonge boerin toch geschikter moest zijn dan die oude toverkol. Suus had nergens erg in, behalve in de tevreden toetjes van het jonge grut. Die maakten haar voor een paar minuten gelukkig.

Hoe had ze kunnen denken dat ze ongelukkig was? Had ze niet zelf twee zoons, die haar leven zin en doel gaven? Dat mocht ze nooit meer vergeten. Vanaf vandaag zou ze vechten om weer helemaal gezond te worden. Maling moest ze hebben aan moeder Leeuwestein! Ze zou niet langer als een angstige schaduw op Mastland rondgaan. Ze had Woutertje en Driesje. Suus lachte en voelde zich plotseling bijna uitgelaten. Ze tastte onder haar rok naar de zak met haar beursje en gaf al die armeluiskinderen een halve cent om wat lekkers te kopen bij de snoepkraam. Ze had er helemaal geen erg in dat de mensen op haar letten. Dat ze fluisterden over de jonge boerin van Mastland. Kom, de ringrijderij ging verder. Ze moest naar Dirk. Naar Barend ook. Ze wist echt niet meer wie ze nu hét liefste zag winnen.

 

Ten slotte was ze toch blij dat Dirk uiteindelijk de ringrijderij won. Ze kon trots zijn op de man die haar echtgenoot was. Als Barend had gewonnen, zou ze haar gevoelens weg hebben moeten duwen. Niemand mocht raden dat ze een beetje verliefd was op een andere man.

Ze schrok. Was dat zo? Was ze werkelijk verliefd op Barend, net als vroeger? Haar hart klopte als een razende. Ze had er opnieuw behoefte aan om de mensen te ontlopen, die overal pratende groepjes vormden of iets dronken, terwijl ze zich opmaakten voor het slot van de sjezenwedstrijd.

Ze vond een rustig plekje achter wat wilgenbosjes, waar ze op een stukje gras kon zitten. Het water van de rustig kabbelende Binnenmaas stroomde er vlak langs. De strook gras was nog geen meter breed. Moeders hielden hun kinderen angstvallig weg van zulke gevaarlijke plekjes en om er met de familie te zitten, daarvoor was de strook gras te smal. Rechts van haar begon het riet, maar hier had ze een verrukkelijk uitzicht. Suus bukte zich en schepte wat water in haar handen, waarmee ze haar verhitte gezicht afkoelde. Het was nu op het heetst van de dag, maar nu hoefde ze misschien niet meer zo lang te blijven. De strijd was bijna gestreden en over een uurtje zouden de mensen zo zachtjes aan weer op huis aan gaan, waar de koeien wachtten om te worden gemolken.

Hier voelde ze zich een stuk beter en de verwarring die haar zo onverwacht naar de keel was gevlogen, nam weer af. Ze had altijd geweten dat ze niet van Dirk hield en dat Barend iets in haar losmaakte dat niemand anders naar boven kon halen. Noch haar huwelijk, noch de geboorte van de tweeling had daar iets aan kunnen veranderen. Ze was dom geweest om dat te verwachten. Het gevoel zou vanzelf wel weer slijten. Als ze Barend langere tijd niet zag, ebde dat weg. Eigenlijk was het beter geweest als ze Barend vandaag niet had gezien. Dan had ze geen seconde meer aan hem gedacht. Nee, dan had ze aldoor lopen piekeren over moeder Leeuwestein. Eén ding moest ze Barend nageven. Hij had haar uit de put gehaald. Door de verwarrende ontmoeting was ze zich bewust geworden van het feit dat ze voor haar kinderen leven wilde, vechten wilde. Barend had haar in verwarring gebracht, maar de verwarring was beter te verdragen dan het verbitterde gevoel van eenzaamheid en verdriet dat haar de laatste maanden aldoor plaagde.

Het was nog net als vroeger. Ze was een tikje verliefd op Barend. Nu kon ze dat rustig aan zichzelf toegeven. Maar ze hield niet van hem. Hij was niet haar grote liefde, zoals ze dat las in de keukenmeidenromans die Pieternel haar wel eens had geleend in de tijd dat ze te ziek was om enig werk te doen. Dat was Dirk evenmin. Ze was misschien niet in staat om echt van iemand te houden.

'Suus?'

Ze schrok wakker. Ze was zo in gedachten verdiept geweest, dat ze helemaal niet gemerkt had dat ze niet langer alleen was.

'Het scheelde niets of ik had gewonnen.' Barend kwam naast haar zitten, dicht naast haar.

'Je miste de laatste ring.'

'Omdat ik te veel aan jou dacht. Zeg eens, je wilde toch dat ik zou winnen?'

'Natuurlijk.' Suus glimlachte, blij dat ze geen tijd had om nog verder te piekeren. Ze vergat dat ze op zoek moest naar Dirk om hem met zijn overwinning te feliciteren. Waar Dirk was, waren ook die stekelige ogen boordevol afkeuring, die ze maar liever wilde ontlopen.

'Het was een heerlijke dag, niet, Suus? Ik ben zo blij dat ik je weer gezien heb. Ik moet je nog eens zien. Kun je niet eens langskomen als je op Maesvreugt bent?'

'Nee, dat kan ik zeker niet. De mensen zouden het zien en er zou geklets van komen.'

'In zo'n rotdorp kun je niets verborgen houden,' mokte Barend.

'Daarom juist. Kom, ik stond op het punt om naar Dirk te gaan.'

'Even nog, Suus, een paar minuutjes. Misschien duurt het weer een jaar, of zelfs twee, eer we elkaar zien. Alleen zien. Ik begrijp dat je geen schandaal wilt riskeren, maar nu zijn we eindelijk samen, Suus.'

Ze leunde achterover en genoot heimelijk van zijn openlijke bewondering.

Straks wachtte de harde werkelijkheid weer. Misschien was het niet al te zondig om even weg te dromen in een zoete wereld, waarvan ze het bestaan wel vermoedde, maar niet echt kende.

'Denk je nog vaak aan Bep, Barend?'

Hij keek even vreemd op, kleurde toen en schudde zijn hoofd. 'Ze was een best wijffie, daar niet van, maar we hadden geen andere band dan de hoeve.'

Zo was het ook tussen Dirk en haar gesteld, dacht ze, maar ze zei het niet. In plaats daarvan glimlachte ze verlegen. 'Wat zou het leven gemakkelijk zijn, als mensen in de toekomst konden kijken, hè?'

'Dan zou je zeker op mij gewacht hebben?' vroeg hij gretig. Hij leunde nu vlak naast haar op een elleboog en kauwde op een grassprietje.

'Misschien.'

'Natuurlijk had je dat gedaan. Jij en ik, Suus, dat zou wat moois geworden zijn.'

Ze was er toch niet geheel zeker van, maar dit nieuwe was prettig. Om zich een beetje te laten vleien door een man die haar bewonderde, dat deed je toch goed. Je vergat er je zorgen door. Ze glimlachte opnieuw, omdat ze het leven ineens plezierig vond. Barend vatte dat op als een aanmoediging. Voor ze het goed en wel besefte, waren zijn armen om haar heen. Zijn blauwe ogen keken vol verlangen op haar neer. 'O, Suus, ik denk zo vaak aan je. Er moet toch een manier te vinden zijn om... om elkaar zo nu en dan te zien.'

'Nee, Barend, niet doen.' Ze wist dat hij haar wilde kussen. Zulke blikken kende ze. Soms keek Dirk zo, voor ze in het ledikant stapten. Ze was nu volwassen genoeg om te begrijpen hoe dat wilde verlangen mannen in bezit kon nemen. Maar met Dirk was ze getrouwd. Als Barend zulke dingen dacht, was dat zondig. En toch...

Ze kon er niets aan doen, maar ze vond het prettig om gekust te worden door de intussen hevig geëmotioneerde Barend. Zijn warme, vochtige mond legde zich met een voor haar ongekende gretigheid over de hare. O, het was heerlijk, heerlijk en zondig. Ze genoot er slechts kort van, toen kreeg haar geweten de overhand en duwde ze Barend weg. 'Het kan niet.'

'Maar, Suus, jij en ik...' Zijn hoofd zag rood en zijn haar was vochtig geworden en plakte krullerig op zijn voorhoofd. Hij was knapper dan ooit. Dirk... wat leek alle ellende van Mastland ineens ver weg. Ze was bijna vergeten dat ze met

Dirk getrouwd was, daarnet. Dat mocht nooit weer gebeuren. Haastig kwam Suus overeind, waarschijnlijk zag ze net zo rood als Barend. 'Je weet dat het onmogelijk is,' fluisterde ze gejaagd. 'Nu net zo goed als vroeger.'

'Weten, weten, er bestaat ook nog zoiets als gevoel.'

'Jawel, maar dat mag ons niet op het verkeerde pad leiden. Dat zou ik niet kunnen, Barend. Zelfverwijt zou mijn leven nog moeilijker maken. Heus.'

Ze streek haar rok glad, sloeg het gras eraf en voelde aan haar krullenmuts. Ja, alles leek weer goed te zitten. Om kalm te worden, haalde ze een paar maal diep adem.

'Barend, ik blijf bij wat ik eerder heb gezegd. We moeten elkaar maar liever niet meer zien. Dat is echt het beste, voor ons allebei. Als we het anders willen, geeft dat alleen maar moeilijkheden.'

'Maar, Suus,' pleitte hij met smekende ogen. Toch besefte hij al dat alles verloren was.

'Wij bepalen niet wat kan en niet kan. Er zijn veel mensen om ons heen met wie we rekening moeten houden. Een mens kan lang niet altijd doen wat hij het liefste zou willen, Barend.'

'Dus je zou wel willen?' vroeg hij gretig. Zijn ogen leken blauwer dan ooit. Ze kon niet anders dan opnieuw met een overmoedige glimlach om haar lippen in die ogen kijken. 'Jawel. Als ik nergens rekening mee hoefde te houden.'

'Dat is me voorlopig genoeg.'

Dat was niet zo en ze wisten het beiden. Barend voelde duidelijk iets anders dan zij voor hem. Suus wist het heel zeker. Barend was vervuld van een vreemd verlangen, van hartstocht. Zij was gevleid door zijn verliefdheid. Ze was eenzaam en snakte naar een beetje tederheid. Was dit de verleiding waarover in de Bijbel zo vaak werd gesproken? O, hoe moeilijk te weerstaan, inderdaad. Maar hoe noodzakelijk tegelijkertijd.

Ze vermande zichzelf. Het leven stelde zijn onherroepelijke eisen. 'Ik moet naar Dirk.'

Voor hij kon antwoorden, glipte ze langs hem heen en haastte zich om tussen de mensen te komen. Daar voelde ze zich veilig, dacht ze.

Maar dat was maar betrekkelijk. Barends intense blikken volgden haar en ze werd bang dat iedereen zou kunnen zien hoe ze zich tot elkaar aangetrokken voelden. Ze was bijna blij toen ze eindelijk bij Dirk was. Zijn aanwezigheid moest haar beschermen tegen dat vreemde, dat nieuwe, waarnaar ze verlangde en dat haar tegelijkertijd met schuld vervulde. Toch had ze geen spijt van het gebeurde. Ze zou iets hebben om met warmte aan terug te denken. Een mooie herinnering. Meer zou het nooit worden.

Dirk was erg blij met zijn overwinning. Het paard was intussen van zijn papieren bloemen ontdaan, droog gewreven en had te drinken gehad. De mand was licht nu de proviand op was. Vader en moeder maakten aanstalten om terug te keren. Er waren meer mensen die afscheid begonnen te nemen. Het zou niet lang meer duren eer ze zouden opstappen en dat was goed. Ze wilde niets liever dan terug naar huis gaan, nu ook de sjezenwedstrijd voorbij was. Ze wist niet eens wie er gewonnen had, want intussen had ze met Barend...

'Heb je ook zo van de dag genoten, Suus?' vroeg Dirk opgetogen.

'Ja,' zei ze en dat was waar. Hoe waar, dat zou hij nooit mogen weten.

'Zie je nu wel? Moeder had gelijk.'

Ze zuchtte. 'Ik ben wel ontzettend moe.'

'We gaan zo naar huis. Ik zal de mand voor je naar het rijtuig dragen. We nemen Bles mee en binden hem achter de tilbury. Dan kan ik met jullie mee terugrijden.'

'Graag. Je moeder liet mij vanmorgen de zware mand helemaal alleen slepen. De mensen keken me na, omdat ik hem haast niet dragen kon. Gelukkig was er iemand uit Ammekerk die medelijden kreeg en de mand van me overnam,' vertelde ze. Ziezo, als de mensen nu over Barend begonnen, was Dirk op de hoogte. Ze voelde zich heel opgelucht.

'Suus, begin nu niet opnieuw,' smeekte hij afwerend. De blijde glans die de overwinning in zijn ogen had gebracht, verdween. Dirk wilde geen herrie in huis. Ze wist het. Moeder had zeker gedacht dat hij nooit zou weten hoe ze haar schoondochter die morgen behandeld had, maar Suus was vastbesloten. De geschiedenis mocht zich niet herhalen. Ze wilde niet langer behandeld worden als de eerste de beste meid.

'Je moet je ogen er niet voor sluiten, Dirk. Moeder wil nog steeds niet opzij gaan. Ze gunt het me niet, om de boerin te zijn. Ze staat me in de weg en vergalt mijn leven. Heus, ik begrijp dat jij alleen maar vrede onder je dak wilt, Dirk. Maar daartoe zal dan ook je moeder moeten bijdragen. Zoals ze me vandaag heeft behandeld, dat kan niet. Kom, laten we nu maar gaan. Ik zie ze nergens meer. We zijn ver achtergebleven.'

Ze zwegen een tijdje. Voor beiden leek het plezier van deze dag iets dat al ver achter hen lag. De zorgen van alledag drukten zwaar op hen. Vader liep maar langzaam. Hij hijgde zwaar in de namiddaghitte en zweetdruppeltjes liepen over zijn hele gezicht. Suus schrok ervan. Dirks vader moest ziek zijn. O, aldoor had ze alleen aan zichzelf gedacht, aan haar eigen ongeluk. Ze had helemaal niet gezien dat deze man ziek was, zieker dan ze allemaal vermoedden.

'Gaat het, vader?' vroeg ze zorgelijk.

'Ik heb het zo benauwd, maar het is nu niet ver meer.'

'U moest thuis maar meteen naar bed gaan,' zei ze hartelijk. 'Geef me maar een arm, dan kunt u op mij leunen.'

Moeder kneep opnieuw de lippen samen. Suus deed maar net of ze het niet zag. Nu waren ze er, gelukkig. Dirk haalde Bonte en spande haar voor het rijtuig. Bles werd erachter vastgebonden. Vader zat achterin, onder de luifel, zodat hij uit de zon was. Hij had het zelfs zo benauwd dat hij het boord van zijn overhemd had losgeknoopt en zijn gezicht had een ongezonde, donkerrode kleur. Zag moeder dat niet?

Suus werd ineens een beetje bang. De ene narigheid was nog niet voorbij of ze zag de volgende alweer aankomen. Kon het zijn, dat ze overdreven angstig was? Het leven kon toch niet enkel uit tegenslagen bestaan? Ergens, ergens mocht ze toch wel een klein beetje geluk verwachten?

Op hetzelfde moment passeerden ze Barend. Hij glimlachte en stak zijn hand op. Met een knikje, of ze een willekeurige kennis groette, liet Suus blijken hem te kennen.

'Wie was dat?' vroeg moeder vinnig.

Suus glimlachte bedaard. Ineens was ze kalm en niet langer bang. Barend was een mooie herinnering, waaraan ze zich warmen kon. 'Een buurman van mijn vader. Dirk heeft hem op Maesvreugt wel ontmoet. Hij hielp me vanmorgen met de mand, toen hij zag dat ik die niet langer kon tillen.'

Dirk reageerde niet. Moeder Leeuwestein keek haar neerbuigend aan, maar ze maakte geen hatelijke opmerking nu Dirk het zou kunnen horen. Vader leunde uitgeput achterover en had de ogen gesloten. Het was bepaald geen gezelschap in overwinningsroes, dat op Mastland terugkeerde.