HOOFDSTUK 1
De mist was zo dik, dat het verschil tussen water en land nauwelijks te onderscheiden was. Het was nog donker en bovendien was het land wit gekleurd door een dikke laag rijp, die alles bedekte en dezelfde witgrauwe tint gaf als de mist.
Andries van Bressij stond op de boeg van het stoomschip de Oude Maas, dat een veerdienst onderhield tussen Oud-Beijerland en Rotterdam. Het water klotste kalmpjes tegen het schip, maar zo nu en dan kraakte het vervaarlijk, want er lag drijfijs in de rivier.
Het kon niet anders of het moest een onmenselijke tocht worden. De blonde jongeman zuchtte eens, maar haalde al snel weer zijn brede schouders op. Vandaag was het dinsdag en dus marktdag in de stad. Hij wilde er twee koeien kopen. Nu in de winterdag had hij tijd voor zulke dingen. Sinds zijn vader een halfjaar geleden onverwacht gestorven was, had hij aldoor gewerkt. Deels om zijn verdriet en de schok van het onverwachte ongeval te verwerken, maar deels ook omdat in deze tijden alle boeren het moeilijk hadden. De gedachte aan Maesvreugt, zijn boerderij, deed hem voor enkele ogenblikken de kou en de mist vergeten. Er was geen hoeve zo mooi in heel Ammekerk; tenminste, zo dacht hij erover. Geen boerderij lag zo vrij, zo vlak naast de kreek, waar je in vissen kon, of palingfuiken zetten, of waar je 's winters op kon schaatsen. En als niemand keek, kon je er op warme zomerdagen in zwemmen, dat vond hij heerlijk. In de lange, donkere wintermaanden kon je je vaak niet voorstellen, dat er weer dagen zouden komen vol zonlicht en de heerlijke geur van pasgemaaid hooi, dagen waarop je je heerlijk vrij voelde ondanks het vele werk, waarin je zorgen leken te verdwijnen, zomaar vanzelf.
Dries zuchtte opnieuw en keek turend voor zich uit. Naast hem stond een dekknecht die hetzelfde deed. De andere mensen op het schip hadden haastig en huiverend van de kou hun toevlucht gezocht in de kajuiten of ook wel bij het vee. Want de Oude Maas bracht niet alleen mensen naar de stad, maar ook zo'n dertig stuks vee en verder goederen als vlas en lijnzaad. Niemand rekende erop om spoedig op de plaats van bestemming aan te komen.
Dries hield zijn hand boven zijn ogen in een poging om iets meer te kunnen onderscheiden. Hij stond nu vlak bij de dekknecht die voor de uitkijk moest zorgen, maar hij betwijfelde of het veel zou uitmaken.
Het schip was ondertussen de haven uitgevaren, maar het kostte moeite om de mond van het Beregat te vinden. Er ging enige tijd mee heen en Dries voelde hoe de vochtige kou door zijn dikke kleren trok. Hij had het al koud voordat ze eindelijk toch de rivier opstoomden, in de richting van Vlaardingen. Hij stampte wat met zijn voeten, want hij voelde zijn tenen niet meer door de kou, en hij sloeg zijn handen over elkaar op zijn borst, zoals hij de dekknecht zag doen. Het hielp, want zijn vingers begonnen te tintelen.
'Gelukkig, we zijn veilig op de rivier,' zuchtte de dekknecht, met duidelijke opluchting.
Dries knikte. Het blonde haar, dat onder zijn pet vandaan kwam, was wit geworden door de rijp. Zijn mond was zo stijf dat het nog maar nauwelijks lukte om te glimlachen. 'Het zal een zware tocht worden, denk ik. Als ik had geweten dat de mist boven het water zo dik zou zijn, was ik thuis gebleven.'
'Ja, baas. Volgende week is er weer markt.'
'Met zulk weer kan ook een boer niet veel doen en daarom vond ik het een geschikte gelegenheid om naar de markt te gaan. Ik wil koeien kopen,' legde Dries uit. Zou de knecht zo weinig van het boerenleven afweten dat hij dat niet kon begrijpen? Natuurlijk had hij Krelis, zijn vaste knecht, kunnen sturen, maar hij wilde aan niemand uitleggen dat hij er behoefte aan had om eens een dagje van Maesvreugt weg te komen. Hij hield veel van zijn hoeve, maar soms benauwde al die verantwoordelijkheid hem een beetje.
Stapvoets en vlak onder de wal zocht de stoomboot zijn weg over de gevaarlijke rivier. Dries had het nu zo koud gekregen dat ook hij een poosje in de kajuit wilde gaan zitten, zodat hij weer warm kon worden. Hij groette de knecht met een tik tegen zijn pet en liep toen de trap af, die hem in de voorkajuit bij het vee bracht.
Een enkel paard hinnikte onrustig, alsof het besefte dat deze reis anders was dan gewoonlijk. Even vroeg Dries zich af, voor het eerst eigenlijk, waarom hij niet alsnog teruggekeerd was naar Maesvreugt, toen hij vanmorgen op de duistere kade had gezien dat er nauwelijks zicht was boven het water. Toen haalde hij zijn schouders op. Als hij zich iets voornam, gebeurde dat meestal. En vandaag had hij zich voorgenomen naar de stad te reizen. Het lag niet in zijn aard om steeds zijn plannen te veranderen. Toch zou hij blij zijn als hij weer veilig en wel voet aan vaste wal zette.
Dries keek, dat ging als vanzelf, rond bij de paarden en de ossen, daarna zocht hij een plaats op de bank en maakte hij een praatje met de andere passagiers.
Een meisje, Pietje heette ze, beet zenuwachtig op haar nagels omdat ze bang was voor het nevelige water. Maar ze moest naar haar dienstje in 's-Gravenhage en had niet kunnen wachten tot het beter weer zou worden.
'Kom,' monterde Dries haar op. 'Straks wordt het licht en dan lach je om je eigen angst.' Hij knikte haar bemoedigend toe.
'Ik heb zo'n raar voorgevoel,' hakkelde het arme kind en Dries stond snel op. Vrouw Sluijmer, hij kende haar wel, lachte kakelend. De oude koopvrouw begon een sappig verhaal te vertellen over barre reizen die ze al eerder had meegemaakt. Omdat ze zich duidelijk opmaakte daar eens uitgebreid verslag van te gaan doen, haastte Dries zich de voorkajuit weer uit. Niemand kon op dat moment vermoeden, dat de oude koopvrouw bezig was aan haar allerlaatste barre reis en die nooit beëindigen zou.
De dekknecht stond nog steeds op de uitkijk. Ondanks de kou slenterde Dries weer naar hem toe. 'Wordt het zicht al iets beter?' vroeg hij, hoewel zijn ogen niet veel meer zagen dan toen ze de haven uitvoeren.
Jan Romein, zo heette de dekknecht, schudde het hoofd. 'Het zal nu zowat acht uur zijn en zo meteen wordt het licht. Misschien scheelt dat nog iets.'
'We varen zo dicht onder de wal. Ben je niet bang dat dat gevaarlijk is?' informeerde Dries, die toch weer moest denken aan dat bange meisje in de voorkajuit.
'Juist als we meer de rivier opgaan, zie ik niets meer. Nu kun je nog heel vaag de walkant onderscheiden.'
Inderdaad, heel vaag, dacht Dries. Hij keek naar de lucht, die wel lichter was geworden, maar nog steeds was de mist even grauw en ondoordringbaar.
Plotseling ging er een schok door het schip en de dekknecht mompelde binnensmonds een vloek. 'We zitten op de Hartel!' schreeuwde hij naar de stuurhut.
Niet-begrijpend tuurde Dries voor zich uit. Vaag onderscheidde hij voor de boeg een stukje griendland en begreep toen dat dat de Hartel heette. Er volgde een drukte van belang. Nieuwsgierige passagiers kwamen kijken waarom er oponthoud was en liepen ondertussen danig in de weg. Het vee was door de schok nog onrustiger geworden. Het meisje uit de voorkajuit keek even met een wit gezichtje boven de smalle trap uit, maar verdween onmiddellijk weer naar beneden, waar het redelijk warm was.
Dries vergat in de drukte hoe koud hij het had gekregen. Hoe de machinist ook zijn best deed, hoe de stoommachines ook briesten en dampten, het schip lag vast en het lukte niet om van de griendplaat af te komen. Na enige tijd werd ten slotte de redding gebracht door het zusterschip, dat vanaf Heineroord eveneens naar de stad stoomde. De Oude Maas werd losgetrokken en toen ze eindelijk, nog behoedzamer dan tevoren, verder voeren, keerde de rust aan boord terug. De passagiers zochten de kajuiten weer op en de verkleumde dekknecht werd afgelost.
Dries aarzelde. Nu was het allang licht en nog kon een mens op het water geen hand voor de ogen zien. Het was werkelijk gekkenwerk om op een dag als deze naar de veemarkt te gaan. Omdat hij bij het bange meisje en de kletsende koopvrouw vandaan wilde blijven, ging hij ditmaal naar de achterkajuit. Een kom hete koffie bracht zijn gewone goede humeur en zijn zelfvertrouwen terug.
Terwijl hij zich afzijdig hield van de andere passagiers, gingen zijn gedachten terug naar Maesvreugt, zijn trotse boerderij in Ammekerk. Het dorp lag niet aan de rivier zelf, maar aan de rustige Binnenmaas. Het was het mooiste dorp uit de Hoeksewaard, tenminste, zo dacht hij erover. Maar dat dacht iedereen misschien van zijn eigen dorp. Het was toch wel prettig even weg te komen van alle plichten die gewoonlijk zijn dagen vulden.
Eenentwintig was hij nu, en toch was hij al een man die beladen was met verantwoordelijkheden. Vorige zomer was zijn vader door een ongeval met een paard dodelijk verongelukt en van de ene dag op de andere was zijn jeugd voorbij geweest. Zijn stiefmoeder was een lieve vrouw. Hij kon zich geen betere wensen, maar ze was slechts enkele jaren ouder dan hijzelf en hij kon zijn verantwoordelijkheden niet met haar delen. Grootvader Van Bressij was zo van streek over het verlies van zijn enige zoon, dat hij een beroerte had gekregen en hem wilde Dries ook niet lastig vallen met zijn zorgen. Nee, hoe je het ook bekeek, hij kon zijn plichten niet op een ander afwentelen. Hij kon er alleen een enkele dag aan ontsnappen, zoals vandaag, om daarmee nieuwe kracht op te doen om alle lasten van het leven te kunnen dragen. Hij zuchtte eens diep.
Stel je voor, een hele week had hij zich op deze dag lopen verheugen en nu zat hij hier te denken aan Maesvreugt. Hij maakte een schokkende beweging, alsof hij daarmee alles van zich af kon schudden.
Dries stond opnieuw op. Deze dag was van hem en het piekeren moest nu maar eens afgelopen zijn. Hij zou van deze dag genieten, hoe dan ook. Hij moest er maar liever aan denken welke presentjes hij zou meebrengen uit de stad. Voor Sabina, zijn stiefmoeder, zou hij een mooi schrift kopen. Ze schreef een enkele keer gedichten, al dacht ze dat niemand daarvan wist. Dries moest glimlachen. Voor Sanne, Sabina's vrolijke zusje dat zo vaak op Maesvreugt kwam helpen, zou hij een mooi kanten zakdoekje kopen. Het meisje hield zo nu en dan van dwaze ijdelheden en eigenlijk vond hij dat wel leuk. En voor zijn zuster? Waar zou hij die mee kunnen plezieren? Catharina was altijd zo snel gemelijk en ontevreden. Nu, voor haar zou hij nog wel iets verzinnen. De stad had ontelbaar veel winkels en de prachtigste etalages. Het moest al raar lopen als hij daar niet iets aardigs in zou ontdekken.
Dries rekte zich een beetje uit om het lome gevoel te verjagen dat over hem gekomen was nu hij eindelijk weer warm was geworden.
Juist op datzelfde moment klonk er een enorme dreun. Het hele schip trilde en overal klonken ijselijke kreten. De slag was zo hevig dat Dries omver tuimelde. Vergeefs probeerden zijn graaiende handen ergens houvast te vinden, maar hij rolde met een smak verder en kwam pas tegen de trap tot stilstand. Half versuft door de klap en de schrik bleef hij even liggen. Lieve help, wat zou er gebeurd zijn? Er klonk overal gegil, dravende voetstappen boven zijn hoofd op het dek, mensen vloekten of huilden en Dries krabbelde overeind. Hij hoorde het water en ook nog steeds een onheilspellend kraken. Nog voor hij goed en wel op zijn benen stond merkte hij dat de vloer van de kajuit begon te hellen en omhoogkwam.
De paniek nam hem ineens in bezit. Iedereen wilde tegelijkertijd de trap op om boven te komen.
We vergaan,' klonk het ergens en Dries schrok opnieuw, maar nu zo hevig dat zijn hoofd ineens heel helder werd.
Hij wist zelf niet hoe hij er gekomen was, maar ineens stond hij aan dek. Ook het dek helde vervaarlijk en Dries moest zich aan de reling vastgrijpen om zich
staande te kunnen houden. Langzaam werkte hij zich naar voren, intussen hoorde hij met horten en stoten wat er gebeurd was. Een aanvaring. Het schip dat nog dichter onder de wal was gaan varen, was vlak bij de Zwarte Ton in Vlaardingen en maakte zich juist klaar om te kunnen aanleggen. Volkomen onverwacht was er toen een ander schip uit de mist opgedoken en een aanvaring was onvermijdelijk geweest. De uitkijk had niet eens tijd gehad om te roepen, zo snel was het allemaal in zijn werk gegaan.
Het dek helde steeds verder over en Dries voelde hoe zijn hart begon te bonken. De mist was nu een ietsje dunner, zodat hij met enige moeite kon zien wat er gebeurde. De boeg van het stoomschip zakte steeds verder in het ijskoude water en uit de voorkajuit klonken verschrikkelijke kreten. Wat speelde zich daar af? Dries huiverde en baande zich verder een weg over het zinkende schip. Hij dacht er niet aan zichzelf in veiligheid te brengen. Hoe zou dat trouwens moeten? Je kon toch moeilijk in het met ijsschotsen bezaaide water springen? Hij kon zwemmen; hij was een der weinigen die dat konden, maar hoe ver zou hij komen onder deze omstandigheden? Nee, Dries klemde zijn kaken op elkaar en probeerde opnieuw bij de voorkajuit te komen, waar de dekknechten bezig waren de volkomen in paniek geraakte passagiers van de trap te trekken, waar iedereen tegelijkertijd op wilde en juist door de ontstane paniek was de enige uitgang van de snel water makende kajuit bijna geblokkeerd.
Dries haalde zijn rechterhand open, maar merkte dat niet. Er liepen nu ook tranen over zijn wangen, omdat hij het wanhopige vee hoorde, dat onder zijn voeten verdronk terwijl hij niets, helemaal niets kon doen. O, dit was afschuwelijk. Nog steeds kwam het niet in zijn hoofd op, dat ook hij zou kunnen verdrinken als hij zich niet tijdig in veiligheid wist te brengen.
Vaag merkte Dries dat het andere schip zich had losgewerkt. Wilde het wegvaren en de Oude Maas aan zijn lot overlaten? Ineens bonkte zijn hart zo heftig, dat hij zijn hele lijf voelde tintelen. De paniek kreeg hem opnieuw te pakken. Zijn benen trilden en Dries huilde nu openlijk. Hij greep een vrouw vast, die weggleed op het hellende dek en hees haar naar zich toe, tegen de reling aan, de reling die ijzig koud en glad was en lang niet zoveel houvast bood als hij wel wenste. 'Houd vast, vrouw, anders verdrink je!'
De grote angstogen die hem aankeken deden hem de verdere woorden in de keel stokken. Ook hij was zo bang als hij nog nooit eerder in zijn leven was geweest. Het dek helde nu zover over, dat er van alles overheen gleed, maar alles wat je beet wilde grijpen was glad door de rijp.
Dit moest wel een ontzettende ramp worden! Dries had zijn handen over zijn oren willen leggen om het gekerm niet meer te horen van mensen die daar beneden voor hun leven vochten. Even keek hij achterom. Het achterschip torende hoog boven hem uit. In de achterkajuit zou niemand verdrinken, maar voor moest de boel al ver onder water staan en wat dat betekende deed het bloed in zijn aderen stollen.
Kijk, daar was dat bange meisje, ze werd juist door een van de dekknechten uit de kluwende mensenmassa van de trap getrokken. Dries begaf zich impulsief, op handen en voeten, naar haar toe en wist haar in veiligheid te brengen. Zijn eigen angst werd daardoor een beetje naar de achtergrond gedrongen, maar het meisje leek half buiten zinnen te zijn.
'Grijp de reling vast en doe geen domme dingen,' beet Dries haar toe, eer hij verder ging. Hij kon nu iets meer onderscheiden en zag juist hoe het schip dat hen had aangevaren langszij draaide. De hemel zij gedankt! Ze hoefden dus niet allemaal te verdrinken. De stroom werkte in zoverre mee, dat het andere schip gemakkelijk langszij kon komen. Ondanks zijn vergeefse pogingen tot zelfbeheersing welde er opnieuw een snik op uit Dries' keel, ditmaal toch met iets van opluchting erin. Hij kon gered worden. Hij hoefde nog niet te verdrinken in dat zwarte, ijskoude water dat zo gretig op zijn prooi leek te wachten.
Iemand had daar beneden de paarden losgesneden, hoorde hij. Een ander vertelde in het voorbijgaan, dat de klap zo hard was aangekomen dat twee ossen in de voorkajuit door het geweld van de aanvaring waren verpletterd. Arme beesten.
Dries hoorde verder niets meer. Hoewel hij zelf niet wist waar hij heen ging, kwam hij bij de machinekamer. Zijn handen waren nu totaal kapot en bebloed, maar hij voelde geen pijn. Hij voelde niets behalve de angst, die keer op keer zijn greep op hem terugkreeg. Er waren meer mensen gewond, zag hij nu. Iemand gilde en een ander hijgde in het voorbijgaan, dat door de kracht van de aanvaring de splinters van het houtwerk door de voorkajuit waren gevlogen en dat hij een stuk hout in zijn schouder had gekregen. Het was daar beneden een vreselijke toestand.
De mannen wisten zich misschien wel te redden, maar veel vrouwen waren versuft door de klap en wisten door de paniek nauwelijks nog wat ze deden. Daardoor belemmerden ze het werk om hen in veiligheid te brengen.
De machinist kwam de machinekamer uit. Ook hij kon niet ontkomen aan de alles en iedereen overheersende drang het eigen vege lijf te redden, nu dat nog kon.
Raar, hij had nog wel zoveel tegenwoordigheid van geest dat hij eerst de kleppen had opengezet om de stoom te laten ontsnappen en het vuur had opgelegd, zodat men alleen het water hoefde te vrezen en niet ook nog eens het vuur.
Iemand knoopte nu touwen om de vrouwen, die zo aan boord van het andere schip werden gehesen. Op handen en voeten kroop Dries naar de andere kant van het schip, dat ook zijn leven moest redden. Via de raderkast kon hij op het andere, veilige dek springen.
Eenmaal daar aangekomen dreigden zijn krachten hem in de steek te laten. Een ongekende zwakheid belette hem bijna elke beweging, maar hij wilde er niet aan toegeven. De doodskreten klonken nog ijzingwekkender. Hoe kon hij werkeloos blijven toezien? Zijn ogen waren mistig; waren dat opnieuw tranen?
Anderen klommen net als hij op de raderkast. Dries stak ze een hand toe en een onbekende kwam hem te hulp. De een na de ander wist het onherroepelijk zinkende schip te verlaten. Het achterschip stak nu al boven het water uit en in de voorkajuit was de strijd om het leven te behouden nog niet afgelopen.
Het vee moest nu wel verdronken zijn, maar de mensen... Dries dacht dat hij deze vreselijke ogenblikken zijn leven lang niet meer zou kunnen vergeten.
Vreemd, welke gedachten een mens in zulke wanhopige ogenblikken door het hoofd schoten. Een vrouw, kletsnat, werd in veiligheid gebracht terwijl haar lippen aan een stuk door prevelden. Dries had er nog geen moment aan gedacht om te bidden. Zou het helpen? Misschien hoefde hij dan die vreselijke geluiden niet meer te horen, geluiden die hem nog vaak in donkere nachten in de oren zouden klinken. Dat wist hij nu al.
Zelfs de mensen die gered waren konden nog niet tot rust komen. Men rende door elkaar als een stel kippen zonder kop. Slechts een enkeling lukte het, het hoofd koel te houden en werkelijk nuttige hulp te bieden. Met bewondering keek Dries naar de twee dekknechten van de Oude Maas, die nu hun reddingswerk moesten staken om het er zelf levend vanaf te kunnen brengen.
De ene huilde. 'Er zijn nog mensen beneden. Ze verdrinken onherroepelijk.' Iemand trok hem weg.
O, nee! Dries keek ontzet naar de raderkast, waarover hij zelf in veiligheid was gekomen. Pietje, dat bange meisje uit de voorkajuit, was er bovenop geklommen. Was ze dan nog niet van boord? Dries dacht toch, dat hij haar hulp had aangeboden. Verbeten vocht hij zich weer naar de reling terug, maar nog voor hij daar was zag hij met grote ogen van ontzetting hoe het meisje weggleed, het ijzige water in.
Ze gilde en spartelde wild in het rond. Ze kon niet zwemmen, natuurlijk kon ze dat niet. Zonder een moment na te denken knokte Dries zich dichter naar de reling, waar de mensen al samendromden. Impulsief wilde hij erover klimmen, om het meisje na te springen en zo te redden, toen een vreemde kerel hem vastgreep.
'Doe niet zo stom, man. Wil je ook verzuipen?'
'Ik kan zwemmen.'
'Ja, ja. In deze kou? En met al dat ijs in de rivier? Wees toch wijzer. Jullie zouden allebei verdrinken, dat is zeker.'
'Wacht!' Een andere man kwam met een schippershaak aanrennen, en met vereende krachten werd de haak aan het meisje toegestoken. Dries hing over de reling, om zo dicht mogelijk bij de drenkeling te kunnen komen. Iemand had hem bij zijn broekriem vast, hij wist niet eens wie. Hij haalde zo zwaar adem dat hij wel een puffende machine leek, maar hij lette er niet op. Hij begon moe te worden, net nu hij zijn krachten het hardste nodig had begon hij dat te voelen. Iemand anders nam het uiteinde van de haak van hem over, een ontzettend lange kerel met armen die verder reikten dan die van Dries en die het meisje misschien wel konden bereiken.
Een vreemd, levenloos gevoel maakte zich allesoverheersend van Dries meester, zijn hele lijf leek wel van rubber en hij huilde opnieuw, maar hij was de enige niet.
Het meisje klauwde naar de toegestoken haak, maar ze kon er net niet bij en greep mis. Iemand schreeuwde naar de kapitein om het schip bij te sturen, maar zou dat kunnen? Het meisje verdween een paar tellen onder water. De kou moest nu zijn verlammende werk beginnen uit te voeren.
Eindelijk begon Dries te bidden. Nu ging dat als vanzelf. Hij trilde zo dat hij zich aan de reling moest vastgrijpen. 'Toe dan, meisje, grijp je toch vast!'
Ze kwam weer boven en opnieuw klauwden de handen naar de haak, er klonk een zwakke kreet, het meisje kreeg echter water naar binnen door haar geopende mond. Het hoofd verdween voor de tweede keer onder de oppervlakte. Dries beet zich tot bloedens toe op de lippen. Zijn ogen zochten over het water in de grauwe mistvlakte.
Nog éénmaal kwam Pietje boven, daarna was er niets meer te zien. Dries vloekte van machteloosheid en sloeg zijn verwonde handen tegen de zwarte, beroete schoorsteen van de Zeemeeuw, die hem had gered, maar nooit zou hij kunnen vergeten hoe dat meisje, voor wie de redding toch zo dichtbij was geweest, voor zijn ogen was verdronken. Hij dacht eraan, hoe ze eerder die morgen gekweld was door angstige voorgevoelens en hoe kinderachtig hij dat had gevonden.
'Wees die arme stakkers genadig,' klonk het ergens achter hem.
Hoeveel mensen zouden er bij deze ramp verdronken zijn? Hoeveel vee? De Oude Maas stond nu bijna rechtop in de rivier en de Zeemeeuw maakte zich los om zijn ontredderde last veilig aan wal te brengen.
Zelfs Dries, jonge sterke kerel die hij was, wist nauwelijks hoe zijn knikkende knieën hem ten slotte veilig aan wal droegen.