HOOFDSTUK 10

 

Vader Leeuwestein droeg al jarenlang een breukband, maar had verder nooit last van de bult in zijn hes. Zijn tandeloze mond bezorgde hem veel meer problemen, want zijn gebit paste niet zo goed. Het was meer een sierstuk en dus haalde hij het ding altijd uit zijn mond als er gegeten werd in huiselijke kring. Doordeweeks had hij het martelwerktuig trouwens helemaal niet in. Zijn koekjes sopte hij in de koffie, waarna hij de zacht geworden brij naar binnen slurpte, zijn eten werd fijngeprakt en zijn brood kreeg hij zonder korstjes ook wel weg, met wat smeerworst of stroopvet erop. Meer had hij niet nodig, vond hij, maar wel had vader Leeuwestein daardoor veel last van maagpijn. En als vader maagpijn had, klaagde hij steen en been en vergalde hij de hele sfeer in huis. Gelukkig kwamen die aanvallen echter niet al te vaak voor. Vader Leeuwestein was soms erg kinderachtig, dacht Suus wel eens in stilte.

Uiteindelijk voelde je allemaal wel eens een pijntje. Hoezeer ze ook een hekel had aan haar schoonmoeder, haar handen stonden krom van de reumatiek maar klagen deed ze nooit.

De herfst was geleidelijk overgegaan in de winter. Ze hadden de kerstdagen achter de rug en de jaarwisseling hadden Dirk en zij in Ammekerk gevierd. Dat was zo gezellig geweest. Nu de sfeer op Mastland vaak zo gedrukt was door moeders stiekeme plagerijen, kon Suus soms erg naar Ammekerk terugverlangen.

Januari begon met nat, stormachtig weer, waardoor de dagen nog korter leken dan gewoonlijk al het geval was. Toen Suus net na de feestdagen haar maandelijkse periode kreeg toonde Dirk zich voor het eerst sinds hun huwelijk teleurgesteld.

'Het zou zo fijn zijn, als je zwanger zou zijn,' zuchtte hij bedrukt, terwijl hij zich weer terugtrok naar zijn helft van het ledikant.

'Ja, ik verlang er ook naar om een kind te krijgen,' fluisterde ze terug in het donker. Hij besefte niet half hoezeer. Als ze een kind kreeg, zou haar schoonmoeder misschien niet langer denken dat ze Dirk niet waard was. Dan zouden de hatelijke opmerkingen misschien eindelijk ophouden.

'Maar we mogen niet ongeduldig zijn, Dirk.'

Zo regen de dagen zich aaneen, tot halverwege de eerste maand van het nieuwe jaar het weer omsloeg. Ineens daalde het kwik onder de nul graden en vielen er een paar flinke sneeuwbuien. De wegen werden daardoor praktisch onbegaanbaar, maar op oude boerderijen als Mastland was vaak nog een arreslee voorhanden, waarmee men zich dan verplaatsen kon.

De eerste rit maakten ze op een zondagmorgen naar de kerk. De paarden werden opgetuigd met bellen en de slee gleed vrolijk tintelend door de stille, witte wereld. Allengs waren er meer sleden te zien. Vlak voor het dorp was het een sprookjesachtige optocht geworden, die nu op de kerk aangleed.

Suus voelde zich nog steeds niet helemaal op haar gemak in de nieuwe gemeente. De dominee was hier nog strenger dan die van Ammekerk en als je deze dominee mocht geloven, kwamen alle gemeenteleden later in de hel terecht, zo donderend braakte hij zijn preken over hel en verdoemenis vanaf de kansel over zijn gemeenteleden uit. Van de troostende kant van het geloof had het meisje hier nog niet veel gemerkt. Van de goede God als hulp in het leven, van het geloof als krachtbron vertelde dominee nooit en daar ging het toch om, had ze in haar onschuld altijd gedacht. De strijd die ze in zichzelf had geleverd in de tijd dat ze belijdenis had gedaan, laaide weer helemaal op.

Met Dirk kon ze daarover niet praten. Met niemand op Mastland trouwens en dat droeg ertoe bij dat ze zich nog eenzamer ging voelen. Haar nieuwe thuis begon ze als beklemmend te ervaren. Van alles wat ze zich van haar huwelijk had voorgesteld, was maar bitter weinig terechtgekomen. Soms had ze daar bittere gedachten over. Een enkele maal merkte ze dat ze de gedachten aan Barend begon te idealiseren.

Die zondagmiddag reden ze na het middageten opnieuw naar Ammekerk en Suus was als een kind zo blij met dit onverwachte uitstapje. Even alle zorgen achter zich laten en teruggaan naar Maesvreugt, met al zijn hartelijke warmte.

De bellen van het paardentuig klingelden net zo vrolijk door de witte stilte als haar eigen hart op dat moment sloeg. Ze trok de warme deken wat dichter om zich heen. Dirk moest het nog kouder hebben, zoals hij alleen op de boom achter haar zat en over haar hoofd de leidsels vasthield. Het paard brieste zo nu en dan. Na de lange dagen op stal vond het dier het prettig om wat extra beweging te krijgen. Bonte was een heel lief paard, niet meer zo jong maar wel heel slim. Dirk had verteld dat hij met Bonte voor de sjees vaak meegedaan had met de gebruikelijke ringrijderij op pinkstermaandag. Met Bles echter, een van zijn prachtige werkpaarden, had hij al tweemaal een prijs gewonnen en dit jaar zou hij weer meedoen met de wedstrijd voor ongezadelde paarden.

Ze reden intussen langs het Zwanegat de dijk langs de Binnenmaas op. Het zilvergrauwe water strekte zich bijna rimpelloos uit.

'Ik geloof dat we nog niet van de vorst af zijn,' bromde Dirk na een poosje.

'Zo'n paar graden vorst, een beetje sneeuw en het zonnetje daarboven zoals dat nu het geval is, dat is zo slecht nog niet,' meende Suus. 'Maar echt bitter koud hoeft het voor mij niet te worden. Dan kom je nergens.'

'Je gaat wel graag naar Ammekerk, niet?'

'Ja, dat spreekt vanzelf. Het is altijd mijn thuis geweest.'

'Je hebt zo'n plezier dat ik haast zou gaan denken dat je op Mastland niet gelukkig bent.'

'Dirk, ik heb je al eerder proberen duidelijk te maken dat je moeder... wel, ze is niet zo aardig als we samen zijn.' Ziezo, het was eruit. Haar hart bonsde plotseling in haar keel. De gelegenheid om haar stille verdriet nog eens te spuien was zo onverwacht gekomen.

'Suus, niet weer. Je verbeeldt je het maar, heus. Mijn moeder uit haar gevoelens nu eenmaal wat moeilijk.'

'Ik verbeeld me niets. Ze zegt allerlei hatelijke dingen en dat doet ze alleen als ze zeker weet dat jij en je vader haar niet kunnen horen.'

'Suus, nu wordt het toch werkelijk te gek. Mijn moeder is een schat en ze heeft alles voor je over. Dat weet ik zeker.'

'Ach, Dirk. Je bent haar enig kind. Voor jou zou geen enkele vrouw goed genoeg zijn geweest.'

'Ik vind dit helemaal niet aardig van je. Ik weet zeker dat je overdrijft. We zijn gelukkig op Mastland. Het is allemaal zelfs nog beter dan ik voor ons trouwen had durven hopen.'

Ze zuchtte in stilte. Haar vrolijkheid was verdwenen. Hij was gelukkig en niets mocht dat geluk aantasten. Was hij niet een beetje egoïstisch? Verwend? Het enig kind van Mastland, dat altijd naar de ogen was gezien, voor wie niets goed genoeg was. Ze wist immers dat hij moeilijkheden zo veel mogelijk ontliep? Dat hij maar liever deed alsof ze er in het geheel niet waren? Wat betreft haar verdriet over zijn moeders houding, was dat al net zo. Hij hield maar vol dat er niets aan de hand was.

'Suus, je moet me beloven dat je het moeder niet zo moeilijk maakt.'

De tranen sprongen haar in de ogen, maar ze beet op haar lip, want ze wilde niet dat hij het merken zou.

'Je zou het aan Pieternel kunnen vragen,' probeerde ze in uiterste wanhoop. 'Aan haar stoort niemand zich, omdat ze slechts de meid is. Maar ze heeft net zo goed oren aan haar hoofd als ieder ander mens. Je moeder is de boerin. Niet ik.'

'Is dat dan zo erg, als het erop aan komt? Mijn vader en ik doen ook veel samen.'

'Als puntje bij paaltje komt, neem jij uiteindelijk de beslissingen, Dirk.'

'Dat is in de loop der jaren zo gegroeid. Als moeder je beter kent, zal dat bij jullie ook vanzelf zo worden. Dan is ze er zeker tevreden mee om het rustiger aan te gaan doen.'

Suus voelde zich hopeloos in de steek gelaten, juist door de man die voor haar zou moeten opkomen. O, Dirk was stekeblind. Hij wilde geen narigheid in huis en daarom zag hij niets, niets. Hij stelde haar nu zo bitter teleur. Klakkeloos trok hij partij voor zijn moeder en vond dat zij meer haar best moest doen. O, kon ze straks maar op Maesvreugt blijven. Hoefde ze maar nooit meer naar Mastland terug!

Ze genoot allang niet meer van het uitstapje. Thuis was ze zelfs zo stil dat moeder haar een paar maal vragend aankeek, maar Suus zei niets. Het ging niet aan met je verdriet te koop te lopen. Ze zou het moeten dragen. Ze was met Dirk getrouwd en daar was niets meer aan te doen. Het enige wat ze kon doen, was bidden om kracht om dit verdriet te kunnen verdragen.

Het was al bijna donker eer de slee met zijn rinkelende bellentuig het erf van Mastland opdraaide. De hele terugweg hadden Dirk en Suus geen woord gewisseld. Ze had aldoor somber over de schemerige velden gestaard, waar de witte sneeuw nu wel grauw leek. Net zo grauw als haar leven, had ze even gedacht. De uren op Maesvreugt waren heerlijk geweest en ze had haar uiterste best gedaan om vrolijk te schijnen, zodat moeder niet zou merken hoe ze zich in werkelijkheid voelde. En aldoor was er de wetenschap geweest, dat ze later weer terug zou moeten naar haar nieuwe thuis. Op Mastland troffen ze echter niet de gebruikelijke zondagavondrust, maar alles leek in rep en roer. Driekus kwam al aanrennen nog voor Dirk de arreslee had gestopt.

'Baas, u moet naar binnen gaan, snel. Uw vader ligt over de vloer te rollen van de pijn.'

Dirk schrok zichtbaar, gooide Driekus de leidsels toe voor hij het huis in rende. Ongerust kwam Suus achter hem aan. Wat stond hen nu weer te wachten?

In de voorkamer, half ontkleed, lag zijn vader inderdaad op het vloerkleed en hij kermde zo luid dat ze het in Westmaas zowat zouden kunnen horen. Zijn gezicht was bleek en bezweet, zijn hand hield zijn buik vast en moeder Leeuwestein zat handenwringend in de leunstoel, zonder in staat te zijn iets te doen.

'Hoelang ligt vader al zo?' vroeg Dirk bezorgd.

'Een halfuur, drie kwartier?'

'Waar doet het pijn, vader?'

'Mijn buik O... au-au... o... nog an toe.'

De rest van het gekerm was onverstaanbaar. Vader was altijd al kleinzerig geweest, maar een tikje meer zelfbeheersing zou hem gesierd hebben, dacht Suus. Nu had hij duidelijk pijn, meer dan dat, vader leed ontegenzeglijk veel, heel veel pijn.

Dirk rende opnieuw de gang door. 'Driekus, span Bonte nog niet uit, maar rijd er als de bliksem mee naar de dokter. Zeg dat mijn vader misschien wel doodgaat, zoveel pijn heeft hij.'

'Ja, baas, het komt voor elkaar.' De trouwe Driekus had de arreslee al gekeerd en kletste met de leidsels op Bontes billen, nog voor Dirk weer naar binnen was gegaan.

Dirks sterke armen tilden zijn vader in het ledikant, trokken hem de rest van zijn kleren uit en trokken de dekens over hem heen.

'Is het zomaar ineens begonnen?'

'Nee, hij had de hele middag al een beetje buikpijn, maar je weet hoe vader is. Die klaagt over elke scheet die hem dwarszit. Ineens begon hij echter te kermen en toen begon ik me wel een beetje ongerust te maken.' Moeder praatte op vlakke toon. 'Het werd niet minder, integendeel. Ik was zo langzamerhand wanhopig toen jullie zo lang wegbleven.' De beschuldigende donkere ogen keken Suus verwijtend aan. Ze zeiden in stilte dat zo'n tochtje met de arreslee naar Ammekerk allemaal verspilling was, van tijd en van moeite, en zie nu maar wat daarvan gekomen was.

Suus beet op haar lip. Ze wilde graag blijven zwijgen, maar het was allemaal zo moeilijk. Het zou nog moeilijker worden nu ze wist dat Dirk absoluut niet in de gaten had wat er gebeurde. Hij wilde het gewoon niet weten en ze voelde zich opnieuw hopeloos in de steek gelaten.

'Ik ga koffie zetten,' zei ze mat. 'We zullen straks allemaal behoefte hebben aan een sterke bak.'

Op zondag was Pieternel er nooit, wist ze. Dan hield haar schoonmoeder ook altijd streng de zondagsrust en dat betekende dat alles gewoon op haar aankwam. Ach, nu was ze zelfs al bitter gestemd over dergelijke simpele dingen. O, kon ze het laatste halve jaar maar terugdraaien. Dan zou ze nooit met Dirk getrouwd zijn. Dan was ze prettig op Maesvreugt gebleven, desnoods als een oude vrijster. Waarom had haar dat een jaar geleden zo verschrikkelijk toegeschenen? Nu kon ze ernaar verlangen!

De dokter was er onverwacht snel. Hij was direct met Driekus mee teruggereden. Zelf had hij geen arreslee en met de koets kon hij op dat moment nergens komen.

De dokter onderzocht vader Leeuwestein en zijn gezicht kreeg allengs een heel ernstige uitdrukking.

'Het is de oude breuk,' mompelde hij tegen Dirk. 'Die is beklemd geraakt. Tsjonge, jonge, dat wordt wat en dat net op zondagavond.'

'Is er levensgevaar?' vroeg Dirk, die ineens wit om de neus was geworden.

'Nog niet, nog niet.' De oude man met het grijze sikje wreef zich in gedachten over de kin. 'Jakkes, was er nu maar een ziekenhuis op het eiland. Hem naar Rotterdam brengen zal niet gaan. Dat haalt hij niet, als het al mogelijk zou zijn er te komen met dit weer.'

'Dus er is wél levensgevaar.'

'Als er niets gebeurt, zal dat niet lang meer duren. Er is maar één oplossing, Leeuwestein. We zullen moeten opereren.'

'Hoe... hoe bedoelt u?'

'Het is niet zonder risico, maar het is de enige manier om uw vader te redden. Vrouw Leeuwestein, u moet uw toestemming geven, anders doe ik het niet.'

'Is het gevaarlijk?'

'Operaties zijn altijd gevaarlijk en hoe langer hij zo blijft liggen, hoe groter het risico wordt. Hij is niet eens meer in staat om zelf antwoord te geven.' Vader kermde nu inderdaad nog maar heel zachtjes en had zijn ogen gesloten.

Dirk hakte resoluut de knoop door, al zag hij nu spierwit van angst. 'Dan moet het maar gebeuren, dokter.'

'Goed.' De grijze man ontplooide ineens een grote energie. Zijn priemende oogjes keken Suus doordringend aan. 'Jij, kind, trek je werkschort aan, een schone en boen de keukentafel zo schoon als je maar kunt. Zet intussen alle ketels die je maar kunt vinden op het fornuis en stook dat eens flink op, zodat er straks veel warm water is. Denk eraan, het water moet goed doorkoken. Daar wordt het schoon van. En jij, Leeuwestein, laat je knecht een ander paard voor de slee spannen en in het dorp om de baker gaan. Thuis moet hij ook voor mij de dingen ophalen die ik op een briefje schrijf. Mijn vrouw weet wat ze dan mee moet geven.'

'De baker?' hakkelde Dirk niet-begrijpend.

'Een operatie is geen kleinigheidje, Leeuwestein. Het is onder deze omstandigheden niet mogelijk een collega te laten komen uit een ander dorp, een verpleegster is er niet en kerels als jij raken doorgaans de kluts kwijt als ze zoveel bloed zien. De baker kan daar tenminste tegen, die is wel bloed gewend. Ik heb hulp nodig en geen sta-in-de-weg. Ga nu maar. Ze heeft me al een paar keer eerder geholpen. Ze is capabel genoeg. Vort. Een betere hulp kan ik in deze omstandigheden nu eenmaal niet krijgen.'

Dirk haastte zich als een kleine jongen die om een boodschap wordt gestuurd. Suus was al druk bezig het fornuis op te stoken en schonk ondertussen voor iedereen een kom gloeiendhete koffie in. Daarna stroopte ze de mouwen van haar mooie nieuwe japon op, omdat ze geen tijd durfde te nemen om zich om te kleden. Ze deed een groot en schoon werkschort voor en begon met zeep en soda aan het grote boenwerk.

Ze was blij dat ze hier in de keuken het gekerm uit de voorkamer helemaal niet meer kon horen. Ze was nu ook een beetje bang geworden. Een operatie, stel je voor, dat gebeurde alleen als het echt niet anders kon, want een operatie was altijd gevaarlijk. Zou vader Leeuwestein die wel overleven?

Toen de tafel brandschoon was, liet de baardige dorpsdokter een emmer uitschuren en die vullen met water dat flink had doorgekookt. Het was intussen bloedheet in de keuken en vochtig van de damp van het kokende water, maar Suus durfde geen raam open te zetten. Zodra het water in de emmer voldoende was afgekoeld, stroopte de dokter de mouwen van zijn overhemd op en schrobde lange tijd zijn armen en onderarmen. Driekus kwam terug met de baker, die op dokters bevel eveneens aan het schrobben sloeg, terwijl Dirk met de knecht zijn kermende vader naar de keuken droeg en hem op tafel neerlegde. Alle bewoners van Mastland stonden daarna als lamgeslagen in de keuken toe te kijken hoe de dokter de patiënt verdoofde met chloroform.

'En nu wegwezen, jullie allemaal,' bromde hij, terwijl de baker doende was in een pan allerlei akelig werktuig uit te koken. Ze maakten dat ze wegkwamen en zaten daarna eindeloos in de mooie kamer, gespitst op ieder geluid dat uit de keuken kwam. Dirk staarde zwijgend naar de brandende kachel, zijn moeder bewoog voortdurend de onrustige handen in haar schoot en soms ook haar lippen. Zou ze bidden? vroeg Suus zich af. Wat een dag was dit. Eerst dat gesprek met Dirk op de slee, dat eigenlijk geen gesprek was geweest, omdat hij haar niet wilde geloven. En nu dit, stel dat vader zou sterven? Nee, dat wenste je niemand toe. De dokter had gelijk als hij erop mopperde dat het eiland een ziekenhuis zou moeten hebben. Maar het was er nu eenmaal niet en hij zou het nu alleen moeten klaren, daarginds in de keuken. Gelukkig dat de baker geen bevalling had. Zou zij anders hebben moeten helpen? Suus rilde bij de gedachte alleen al. Ze dacht niet dat ze tegen zoveel engs zou kunnen. Vader Leeuwestein was er slecht aan toe, anders had de dokter zo'n operatie nooit aangedurfd. Ze had nog nooit een stervende gezien. Ze was bang voor de dood en alles wat ermee samenhing. Was het hier nu zo koud of lag het aan haar?

De wijzers van de klok kropen tergend langzaam verder. Ze liet acht slagen horen. Met een schok realiseerde Suus zich, dat ze helemaal vergeten waren te eten vanavond. Ondanks de spanning kreeg ze nu honger. Zou het nog lang duren?

Eindelijk hoorden ze voetstappen in de gang en alledrie vlogen ze overeind nog voor de deur openging.

'De operatie is achter de rug en je vader leeft nog, Leeuwestein. Hij moet nu heel voorzichtig in bed worden gelegd.'

Eindelijk lag vader doodsbleek en nog steeds buiten kennis in het ledikant. De keuken was weer opgeruimd. De dokter vroeg om een borrel en Dirk nam er zelf ook een. Zelfs Suus liet zich een cognacje met suiker inschenken. Het drankje schroeide verschrikkelijk in haar keel, maar er kwam weer leven in haar stijf geworden ledematen en ze begon enkele boterhammen met spek klaar te maken. De dokter at er nog het meeste van, maar zelf had ze ook een behoorlijke trek. Ze had behoefte aan een warme drank. Van slapen zou voorlopig nog niets komen. De dokter had al gezegd dat er op de zieke gepast zou moeten worden en dat zou haar taak wel zijn. Zelfs Dirk at iets en ging daarna naar bed, nadat hij Driekus had opgedragen de dokter en de baker naar het dorp terug te brengen. Vrouw Leeuwestein sliep die nacht in een van de slaapkamers boven, in de ijzige kou daar en voor Suus begonnen de eindeloos lange uren van de nacht.

Om een uur of één vroeg vader of hij wat mocht drinken, maar dat mocht ze hem nog niet geven. Met een natte waslap veegde ze zijn gezicht af en maakte ze zijn lippen nat. Kort daarop viel haar schoonvader in slaap.

Hij kreunde gelukkig niet meer. Om vier uur, ze had al een paar maal zitten knikkebollen, want het kostte grote moeite om wakker te blijven in het stille huis, ging eindelijk de deur van de voorkamer open. Moeder keek om de hoek en vroeg hoe het met vader was.

'Hij slaapt.'

'We moeten hem zo laten liggen tot de dokter terugkomt om het verband te verwisselen. Nu zal ik een paar uur bij hem waken. Ga jij maar slapen. Je mag tot zeven uur blijven liggen.'

Het klonk alsof het een gunst was, maar Suus was te moe om zich nog te ergeren. Doodmoe kroop ze in bed om nog een klein beetje slaap in te halen voor de nieuwe dag aanbrak.