HOOFDSTUK 19
'U mag niet met de armen boven het hoofd reiken, want dan komt de navelstreng om de hals van het kind en stikt het.' Geschrokken nam Dirkje het blik cacao over dat Susanne boven in de keukenkast wilde zetten.
Susanne haalde gelaten haar schouders op. 'Bakerpraatjes, Dirkje, je moet die dingen niet geloven.'
Het meisje wierp een schichtige blik op het opkamertje.
'Nee,' glimlachte Susanne. 'Je bent al een jaar op Kreekestein. Geloof je nu nog in die onzin?'
'Nee, natuurlijk niet,' haastte de meid haar bazin te verzekeren. 'Nooit iets gemerkt.'
'Onthou dat dan. Hè, nu jeukt mijn neus ook nog. Zullen we maar zeggen dat het een goed boterjaar wordt?' Ze lachten beiden, al ging dat bij Dirkje niet van harte.
Susanne bewoog zich langzaam en zwaar. Ze waren al in de tweede helft van mei en nog diende de baby zich niet aan. De vroedvrouw verzekerde haar dat het nu echt niet lang meer zou duren. Elke morgen moest moeder Moerkerken haar helpen om haar kousen aan te trekken. Ze kon er zelf niet meer bij. Ook in de bedstee was het ongemakkelijk krap geworden, nu ze zo dik was. De krib stond allang op zijn plaatsje aan het voeteneind, het bedje was opgemaakt, alles wachtte.
Overal zag ze jong en nieuw leven. Reindert had dat vanmorgen nog gezegd. Na het zaaien en het poten zou het wieden beginnen. Hij huurde vandaag extra losse arbeiders. Er was veel volk op Kreekestein, maar Susanne hoefde zich geen zorgen te maken. Hier waren moeder en Dirkje en in het zomerhuis woonde Dientje, haar halfzuster. Ze hadden zo'n innige band met elkaar gekregen, de laatste weken. Gek, ze hadden altijd hun verwantschap gevoeld, maar de werkelijkheid was nooit vanzelf in hen opgekomen. Ze hadden nu wel geaccepteerd wat er in vroeger jaren was gebeurd. Dientje ook. Het was prettig ineens een zuster te hebben. Jacoba was zoveel jonger en aardde bovendien net als Hendrik veel meer naar moeder. Ze hoopten beiden, dat Nelleke alsnog met vader wilde trouwen, zodat ze Dientje ook voor de buitenwacht als zuster kon behandelen. Ze zou het soms wel uit willen zingen, zo schoon was het leven nu. Ze was er zelfs niet bang voor om in het kraambed te sterven. Ze voelde gewoon dat alles terecht zou komen.
Susanne zong vaak tegenwoordig. Moeder Moerkerken keek nooit meer angstig. Eindelijk was het geluk ook op Kreekestein gekomen. Wacht, ze kon nog wel zelf het brooddeeg kneden. Het kind bewoog zich vaak. Reindert hield ervan zijn hand onder haar nachtpon te leggen om het kind te voelen bewegen. Nu vond ze dat niet erg meer. Nu ze van hem hield begreep ze heel wat dingen beter. Ze was dom geweest, maar ze was niet de enige schuldige.
Het was toch wel zwaar werk, dat kneden. Susanne kreeg het warm en ze had een beetje spijt dat ze het Dirkje niet had laten doen. De meid droeg nu de takkenbossen naar het bakhuis. Ze had er eerst de vloer geschrobd, zodat die brandschoon was als er straks de broden neergelegd moesten worden. Ze bofte met Dirkje.
Ze was verschrikkelijk moe. Susanne zette haar handen eens in de rug, omdat het daar zo trok. Ze knoopte een paar haakjes van haar jak los en stak toen haar armen weer in de trog. Ze moest niet kinderachtig zijn.
Dientje kwam binnen en mopperde op haar. 'Waarom laat je het mij niet doen?'
'Ik kan toch niet de hele dag op een stoel gaan zitten en niets doen?'
'Maar daarom hoef je ook nog niet het zwaarste werk op te zoeken. Wat is er?'
'Niets. Zo nu en dan doet mijn rug zeer. Ik heb zeker wat te veel gebukt.'
'Wanneer dan?' grapte Dientje. Dientje was zo vrolijk de laatste tijd. Ze hield veel van Adriaan en hoopte ook snel een kindje te krijgen.
'Nu, ja, zeg wil je morgen met de boter en de eieren naar de markt?'
'Graag. Dan vraag ik of moeder meegaat.'
'Ai, nu heb ik het weer.'
'Ik weet het niet.' Dientje schudde het hoofd. 'Ik zal het eens aan moeder vragen.' Ze opende de deur van het opkamertje, waar moeder zich net weer oprichtte na een dutje te hebben gedaan. Haar gezondheid had een knak gekregen sinds ze weduwe was. 'Moeder, kom eens. Ik denk dat Susanne gaat beginnen.'
Ja, moest Susanne zichzelf toegeven. Het trok van de rug naar de buik. Was het echt begonnen? Ze moest er even voor gaan zitten. Eindelijk. Nu werd ze moeder. Het kindje zou eindelijk komen.
'De eerste keer gaat het niet snel, maar we zullen Dirkje naar de baker sturen. Dan kan ze er rekening mee houden.'
Ineens was er van allerlei te doen. Dientje zorgde verder voor het brood en Dirkje moest naar het dorp, en vandaar ook even op Maesvreugt langs.
Susanne zei dat ze er Nelleke graag bij wilde hebben, wat haar een dankbare blik van Dientje opleverde. De bedstee in de pronkkamer werd klaargemaakt. De lichtblauw geverfde beschotten en de bedsteeplank werden nog eens afgestoft en moeder hing een schone reep wit katoen met kant voor de bedstee. Susanne moest een nachtpon aandoen en het gehaakte mutsje opzetten. Ze sputterde tegen, want ze wilde nog niet naar bed.
'Vooruit,' bromde haar schoonmoeder. 'Je zult merken dat je je beter voelt als je ligt.'
Ja, dat was waar. Vooral nu de weeën heftiger werden en sneller op elkaar volgden. Dirkje kwam terug en na een uurtje volgde de tilbury van Maesvreugt. Vader was zeker naar de mannen op het land gegaan, maar Nelleke kwam breed lachend binnen. 'Zo meisje, gaat het eindelijk gebeuren?'
Ja, knikte Susanne en ineens stond er angst in haar ogen. 'Ik zal toch niet doodgaan?' fluisterde ze, plotseling toch door de angst overmand.
'Welnee. Je bent sterk en gezond. Alles zal goed gaan, je zult het zien. Over een paar uur houd je je kind in je armen.'
Er was enige opschudding bij de deur. Reindert wilde de kraamkamer in, maar de baker, die net gearriveerd was, hield hem tegen. 'Niks geen manvolk hier. Dat loopt maar in de weg.'
'Alsjeblieft.' Susanne kwam overeind en Reindert duwde de baker opzij. Meteen werd ze overvallen door een nieuwe wee, heftiger nu. Suzanne kreunde.
Reindert kwam op de rand zitten. 'Gaat het, Susanne?' Hij keek haar hulpeloos aan, zoals mannen nu eenmaal deden in zo'n situatie.
'Het gaat wel zoals het moet,' antwoordde ze toen de pijn weer was weggetrokken.
'Ik blijf in de buurt. Als het nodig is moet je me roepen. Beloof je dat?'
Ze knikte. Ze liet zich door hem kussen, maar toen werd het de baker toch te gortig.
'Nu kan de boer er beter voor zorgen dat de arbeiders nog wat doen op het land,' wees ze hem terecht.
'Daar zorgt m'n schoonvader voor, ik blijf in de buurt.'
Ze schudde vertwijfeld het hoofd over zoveel teerhartigheid, maar voor Susanne was het een troost te weten dat hij zo dichtbij was. Om hem probeerde ze niet te schreeuwen. De weeën waren verschrikkelijk en na een poos deed haar hele lichaam pijn. Nelleke veegde steeds haar voorhoofd af en mompelde: 'Arm kind, je hebt het wel zwaar.'
'Ja, dat is zo,' beaamde de vroedvrouw een uur later. 'Maar nu komt het tij op en dan worden de kinderen meestal wel geboren. Het duurt nu niet lang meer.'
Susanne lag uitgeput in de kussens, zodat de weeën haar even met rust lieten, maar steeds opnieuw kwam er een nieuwe kramp, die haar lichaam deed krommen van pijn. Ze kon niet langer zwijgen. Ze móést kreunen, schreeuwen. 'Reindert, Reindert.' Ze knikte nu. 'Moeder, duurt het nog lang?'
De deur vloog open. 'Weg, weg,' schreeuwde de baker verontwaardigd. 'Het is hier nu niks meer gedaan.'
'Suus, gaat het?' vroeg hij bang. Hij nam haar hand in de zijne.
Ze keek naar hem, haar ogen bang, het gezichtje rood. 'Reindert, ik geloof dat ik toch doodga.'
'Niets hoor. Het kind is er bijna,' stelde hij haar gerust. Hij probeerde er kalm uit te zien.
'Echt?' vroeg Susanne. 'Ik hou het niet meer vol.'
'Heb ik ooit tegen je gelogen?'
'Dan is het goed.' Toen kwam er een nieuwe wee. Ze schreeuwde en schreeuwde tot haar longen leken te barsten. De baker vloekte en duwde Reindert naar buiten. Hij was nog maar net buiten de deur toen hij hoorde hoe de schreeuw zich vermengde met een teer, klaaglijk geluidje.
Nelleke wiste Susanne nogmaals het hoofd af. 'Luister.' Het babygehuil bereikte nu ook haar oren. Even was ze ver weg geweest. Nu mocht ze eindelijk rusten.
'Het is een jongen,' zei moeder Moerkerken ontroerd.
Reindert was toch de kamer weer ingekomen en de baker werd boos. 'Het is onbehoorlijk,' mopperde ze.
Reindert werd rood van verlegenheid. 'Gaat het nu, Suus?' Ze knikte. Een tere glimlach was om haar mond gekomen. De pijn was eindelijk geweken. 'Ik leef nog,' fluisterde ze uitgeput.
'Natuurlijk leef je nog.'
'Reindert, ga het de anderen maar vertellen.' Nelleke duwde hem opnieuw de kamer uit. Er klonk geplas van water. De nageboorte moest worden opgeruimd, de baby gewassen en ingebakerd. Daarna werd het jongetje in de armen van de uitgeputte moeder gelegd. Haar glimlach was heel teer.
De daaropvolgende zondag werd de kleine Cornelis gedoopt. Susanne kon zelf nog niet mee naar de kerk, maar de baby werd door haar schoonmoeder ten doop gehouden. Ze was diep ontroerd. Het jongetje, dat zo luid protesteerde tegen die nattigheid, heette immers net als de man die ze een halfjaar geleden ten grave had moeten dragen.
Vader zat naast Reindert en keek keer op keer naar Nelleke aan de vrouwenkant. Jacoba was vol bewondering voor haar kleine neefje en ze was niet bij hem weg te slaan.
Terug op Kreekestein ging Andries eerst naar zijn dochter. 'Kijk eens, meisje. Ik heb iets voor je.'
'O, wat prachtig.' Susanne bewonderde de zilveren rammelaar. Er stond een inscriptie in met de naam van haar zoon, de geboorte- en de doopdatum.
'Ben je gelukkig?' vroeg Andries bezorgd. Hij had onlangs van Nelleke vernomen dat Susanne het moeilijk had gehad sinds ze was getrouwd.
'Ja vader, nu wel,' antwoordde ze blozend.
'Dan is het goed.'
'Kijk eens wat ik van Reindert heb gehad?' Ze liet hem de camee zien waarmee hij haar had verrast.
'Prachtig. Dus je houdt nu wel van hem?'
'Ja, nu wel. En hoe staat het met u en Nelleke?'
'Ik heb haar gevraagd. Ze zal erover nadenken.'
'Ik gun het jullie zo.'
'Gelukkig zijn we desondanks toch wel.' Bloosde vader nu? Susanne lachte zachtjes voor zich heen.
Het was de hele dag een komen en gaan van mensen. Susanne kreeg van Dientje een schattig truitje voor Cornelis. Ze kreeg nog meer kleine geschenkjes, maar het mooiste was toch dat Reindert bij haar kwam zitten toen iedereen weg was. Ze was erg moe. Cornelisje dronk gretig aan haar borst.
'Ik hoef niet te vragen of je wel gelukkig bent,' constateerde Reindert tevreden. 'Dat kan iedereen zien.'
'Wie had dat ooit kunnen denken,' antwoordde Susanne peinzend. 'Het leven loopt altijd weer anders dan men denkt.'
'Spijt?' wilde hij weten.
'Nee,' lachte ze. 'Nu niet en nooit niet.'
'We hebben veel te doen. Onze kinderen opvoeden.'
'Kinderen? Denk je nu al aan de volgende?'
'Laten we het hopen,' meende hij. 'Het is niet goed als een kind in eenzaamheid opgroeit. Ik verheug me erop dat er veel kinderen komen op Kreekestein. Bij ons en in het zomerhuis.'
'Dientje denkt dat ze ook onderweg is. Ze heeft het me vanmorgen verteld. Maar het is nog heel in het begin.'
'Dat zal Adriaan deugd doen.'
De baby was in slaap gevallen en de tepel was uit zijn mondje gegleden. Reindert nam het pakje voorzichtig van Susanne over. Met het kind in de armen keek hij op haar neer. 'Ons kind. Onze zoon. Suus, we hebben meer gekregen dan we hadden verdiend.'
'Zo is het,' beaamde ze. Toen keek ze toe hoe Reindert het kind in de krib legde. Op zijn tenen sloop hij even later de pronkkamer uit en Susanne sloot de ogen. Nu moest ze slapen. Weer gezond en sterk worden. Want de zomer stond voor de deur en het zou de mooiste zomer van haar leven worden. Susanne zakte weg in een diepe slaap. Vanuit de krib klonken zo nu en dan wat smakgeluidjes. Moeder en kind sliepen.