HOOFDSTUK 9

 

Krulbellen waren weliswaar uit de mode geraakt, maar de krullen zelf waren ongemakkelijk genoeg, dacht Susanne. Ze klemden een beetje, omdat ze zo ongemakkelijk laag voor haar oren zaten. Er was hier en daar een boerin op het eiland die de krullen wat hoger ging dragen, maar in dat opzicht wilden zowel vader als moeder van geen nieuwigheden weten. Het enige wat nieuw was, was dat zowel moeder als zijzelf en Jacoba nieuwe krullen hadden gekregen, met meer windingen. Dat was mode en het liet zien dat je zoiets kon betalen. Moeder vond dat belangrijk nu ze naar een huwelijk voor Susanne uitkeken. Vader zelf had de dracht afgelegd, net als de jongere mannen en jongens dat hadden gedaan. Steeds meer mannen droegen gewone kleding op zondag naar de kerk, maar als een vrouw naar voren bracht dat ze de dracht ook wel wilde afleggen, was overal het huis te klein. Een vrouw moest 'in de krulle' blijven. De vrouwelijke sieraden vormden immers een statussymbool. Hoe kon je anders je welstand laten zien?

Vader droeg nog wel oorringen en een hoge zwarte pet, maar dat was alles. Vader zei ook vaak dat de hele wereld begon te veranderen en dat je dat zelfs op het eiland kon merken. Hadden ze tegenwoordig geen stoomboten en reden er geen ijzeren spoortreinen in het land? Er was immers een ruzie aan de gang over die trein bij Dordrecht? Als dat doorging, en velen waren daar bang voor, zou veel belangrijk verkeer van het eiland verdwijnen. Men was bang nog meer achterop te raken bij de steden. Vader zei echter dat de reizigers wel geluk hadden, omdat men hier 's winters in de modder bleef steken en 's zomers door al het stof het reizen ook niet altijd een genoegen was.

Susanne zuchtte.

'Wat is er?' vroeg Dientje, die gewillig met haar meeliep naar de dijk.

'Ik liep te piekeren,' bekende Susanne.

'Waarover?' vroeg het andere meisje verbaasd. Je bent op weg om je vrijer te ontmoeten.'

Ja, stiekem,' klonk het niet zonder bitterheid. 'Ik betrap me erop dat ik aan allerlei dingen loop te denken waar vader vaak over praat, om maar niet aan Johan te hoeven denken.'

'Nou breekt m'n klomp.' Dientje keek haar verontwaardigd aan en Susanne kon weer glimlachen.

'Wat vind jij van Johan?' vroeg ze voor de zoveelste keer.

Het andere meisje zweeg even en keek ongemakkelijk van Susanne weg. 'Dat doet er niet toe. Ik ben van mening dat je zelf moet beslissen,' zei ze voorzichtig.

'Je durft het niet te zeggen. Maar ik weet wat je bedoelt, Dientje. Ik voel me helemaal niet zeker meer,' bekende Susanne en het was wonderlijk hoezeer het haar opluchtte om haar twijfel onder woorden te brengen. 'Johan is knap en vrolijk, en dat vind ik aantrekkelijk. Maar ik ben wel bang dat hij oppervlakkig is en heel gemakkelijk. Hij lacht om alles en schuift alle verantwoordelijkheid van zich af. Zou dat wel veranderen als hij gaat trouwen?'

'Denk je in die richting?'

'Zoveel keus heb ik niet. Stel, dat ik Reindert zou moeten nemen. Ik zou doodgaan van verveling.'

'Reindert is een goede en betrouwbare man.'

'Jawel. Maar zó vervelend en saai.'

Dientje glimlachte. Helemaal ongelijk had Susanne niet. Toch dacht ze dat ze zelf liever een saaie man zou hebben dan een onbetrouwbare. Maar ze was nu eenmaal niet in een positie om zulke dingen te zeggen, hoe goed ze ook met Susanne omging. Ze had zich er al vaak over verwonderd dat ze daar op Maesvreugt geen stokje voor staken, maar dat was zeker omdat er in Ammekerk niet veel meisjes van hun leeftijd waren. Susanne bezocht wel eens andere boerendochters van haar leeftijd, maar niet vaak. Zij tweeën woonden dicht bij elkaar en tegenwoordig hielp ze met het naaien van Susannes uitzet. Daar kwam het zeker door.

'Heeft Johan wel eens over trouwen gepraat?' vroeg Dientje ten slotte.

'Nee, niet op die manier. Hij heeft alleen eens gezegd dat ik een goede vrouw zou zijn voor een handelsman, en me later op een boerderij kapot moest werken.'

'Bah, wat misselijk.'

'Verder praten we daar niet over. Johan wil alleen maar pleziertjes.' Susanne werd rood nu ze aan hun stiekeme omhelzingen dacht. Nee, Johan dacht niet over trouwen en misschien zou hij dat nooit doen. Zou hij zo onbetrouwbaar zijn? Eigenlijk kon ze het nauwelijks geloven, want het was nu eenmaal haar aard om altijd het beste in andere mensen te zoeken. Toch bracht haar omgang met Johan een boel opwinding met zich mee, opwinding maar ook twijfel. Voor het eerst vroeg ze zich af of het één misschien het gevolg was van het ander en dat was ook al geen prettige gedachte. Hij was er nog niet, zodat Susanne en Dientje een stukje de dijk afliepen in de richting vanwaar hij zou moeten komen. Ze praatten niet veel meer, want Suzanne werd aldoor beziggehouden door haar twijfels en Dientje, die dat wel vermoedde, wilde haar daarbij niet storen. Ongemerkt waren ze al een kwartiertje voortgegaan, zodat ze bij de bocht kwamen die de dijk maakte. Die bocht was gedeeltelijk verborgen door een paar wilgen- en elzenbomen.

Susanne wilde al omkeren om naar het dorp terug te lopen toen Dientje plotseling bleef staan.

'Ik geloof dat je beter nog even door kunt lopen, Susanne,' zei ze en ze keek naar haar vriendin, onzeker en een beetje bang. Ginds, net voorbij de bocht, stond een paard aan een boom gebonden. Het had een zadel op de rug. In de berm zat een donkere jongeman op een grassprietje te kauwen. Ook Susanne aarzelde, maar Johan moest hun blikken hebben gevoeld. Terwijl Susanne nog aarzelde stond hij op.

'Suus, kom erbij zitten,' riep hij joviaal.

'Ga maar,' fluisterde Dientje. 'Ik wacht hier en zal je waarschuwen als er iemand aankomt.'

Je bent lief.'

Pas goed op jezelf.'

Susanne liep aarzelend op Johan toe.

'Ik zit hier al een eeuwigheid, maar ik wilde niet in Ammekerk komen, omdat iedereen me dan ziet en over ons praat.'

'Hoe kom je aan dat paard?'

'O, dat is ons eigen paard, hoor. Maar ik ken de zoon van de zadelmaker en dit zadel is niet helemaal in orde. Ik kon het wel even lenen. Mooi hè? Ik ben nu net de ambachtsheer.'

'Doe niet zo mal.'

'Nu, alleen de deftige lui rijden op gezadelde paarden. Maar ons paard is er niet aan gewend en daardoor is hij balsturig. Het was een hele toer om hier te komen, dat verzeker ik je.'

'Er kan toch niets gebeuren?' vroeg ze, onmiddellijk bezorgd.

'Wat zou er kunnen gebeuren? Ons paard zal er heus niet met me vandoor gaan. Zeg, maak jij je daar zorgen om?' Zijn ogen schitterden en zijn arm kwam om haar middel. 'Ben je alleen?'

'Dientje staat ginds. Ze waarschuwt als er iemand aankomt.'

O

Waarom? vroeg Susanne in stilte. Pas toen Johan haar hartstochtelijk begon te kussen begreep ze het. Dit hoorde niet. Als het uit zou lekken zou het een groot schandaal geven. Waar was Johan eigenlijk op uit?

Hij moest haar stugheid bemerkt hebben, want ietwat teleurgesteld liet hij Susanne weer los. 'Is er iets?' wilde hij weten.

'Je moet niet...' begon ze.

'Ik begrijp het. Ik loop te hard van stapel. Is dat het?'

Susanne knikte en ging voorzichtig in het gras zitten. Johan volgde haar voorbeeld.

'Ik wil niet dat je bang bent,' zei hij onverwacht begripvol, zodat ze zich weer ontspande en glimlachend naar zijn knappe verschijning keek.

'Je ziet er vreemd uit,' zei ze toen.

'Ik kom juist terug uit de stad. Vanmorgen ben ik met de oude Frederik vertrokken en ik heb de middagboot weer teruggenomen. Er moest een belangrijke brief worden weggebracht en mijn vader wilde dat ik dat deed.'

'Wat geweldig.' Susanne was blij dat ze nu iets ongevaarlijks hadden om over te praten. 'Als ik bij tante Martha ben ga ik wel eens aan de haven kijken, maar ik ben nog nooit ver weg geweest. Er gaan altijd veel mensen met de Frederik mee, hè?'

'De boot is altijd vol. Vanmorgen waren er wel zo'n honderdvijftig mensen aan boord, denk ik. En dan nog het vee en de vracht. Ik heb me geen seconde verveeld, hoor, tijdens de reis. Je praat wat met deze of gene en er is zoveel om naar te kijken. Ik mocht zelfs even beneden bij de machines kijken. Daar is het heet! Dat kun je je niet voorstellen. De machinist werkt er gewoon in zijn hemd, hij zou een dame danig aan het schrikken brengen. En dan te bedenken dat ons eiland zo ellendig veel achterloopt.'

'Waarom? Mijn vader zegt ook wel eens zoiets, maar als er dan een nieuwigheid is, zoals de suikerfabriek in Brabant, vindt hij dat ook maar niks.'

'Er zit wel degelijk toekomst in de suikerbietenteelt. En in het vlas ook.'Johan haalde zijn pijp en zijn tabaksdoos tevoorschijn, een prachtig exemplaar van schildpadleer met zilveren beslag. Uit de doos haalde hij een oude spijker om zijn pijp mee uit te krabben. Susanne merkte op dat zijn tabaksdoos veel mooier was dan die van haar vader.

'Vaders zaken lopen goed,' glimlachte Johan. 'We hebben ook nog de inkomsten van de zalmvisserij. Heus, als handelsman ben je beter af dan de boeren. Jouw vader zit levenslang vastgeklonken aan zijn erf en zijn grond. Ik niet. Ik ben vrij. Ben ik vandaag ook niet heerlijk op reis geweest?'

Dat moest Susanne beamen. De enige reizen die zij maakte waren die naar familie in Oud-Beijerland en een enkele keer naar Dordrecht. Verder was ze nooit geweest. Maar zoals Johan het stelde klonk het onplezierig en neerbuigend, daar wilde ze niet aan toegeven. Als ze eerlijk tegen zichzelf was had ze er genoeg van hier met hem te zitten. Bovendien moest ze zichzelf wel toegeven dat Johan dan wel knap en onderhoudend was, maar ook onbetrouwbaar. Daar kon ze niet langer omheen. En Dientje moest al die tijd op haar wachten.

'Ik ga zo meteen weer op huis aan,' kondigde Susanne aan, terwijl ze opstond en haar rok begon af te slaan. Hoopte ze nu toch nog op een blijk van serieuze belangstelling? Was ze niet een beetje dwaas in haar verliefdheid?

'Nu al?' Hij was zo duidelijk teleurgesteld dat ze zich ondanks alles gevleid voelde. 'Nu pas,' verbeterde ze echter. 'Ik ben hier al een hele tijd. Als het langer duurt valt het op en komen er praatjes.'

'Ja, dat kunnen we niet gebruiken.'

'Nee,' beaamde ze, bitter ineens. 'Want ik geloof dat je alleen maar op een pretje uit bent.' Hoe durfde ze dat te zeggen! De scherpe opmerking was vanzelf over haar lippen gekomen. Haar adem stokte ervan.

'Hoe bedoel je?' De vrolijke twinkeling verdween uit de ogen. Die waren nu waakzaam toegeknepen. Hij leek op een dier dat in de aanval wilde gaan. 'Heeft Hendrik gekletst?'

'Waarover?'

'Dat ik een paar weken geleden opgepakt ben en drie dagen in het gevangenhok heb gezeten?'

Susanne schrok. 'Ja, hij zei zoiets,' loog ze. 'Waar was dat voor?'

'Dronkenschap.' Het klonk minachtend. 'Zoveel had ik heus niet op.'

'Jij alleen?'

'Nee, maar de meeste van mijn kameraden hadden veine. Die konden wegkomen.'

'Wat betekent veine?'

'Neem me niet kwalijk. Leerde jullie meester je geen Frans op school?'

'Nee.'

'De onze wel. We moesten hem altijd Monsieur noemen.'

Zo was hij aardig van het onaangename onderwerp afgekomen, ze wilde er echter niet meer over beginnen.

'Ik zat bijna altijd achteraan,' ging Johan verder en hij grinnikte opgewekt.

'Bij ons zaten de knapsten altijd vooraan.' Susanne schikte haar rokken. Zelf had ze ook altijd tamelijk vooraan gezeten, direct achter de knapste jongens.

'Allemaal flauwekul. Wat moet een mens met boekenwijsheid?' meende Johan zorgeloos. 'Zolang ik maar kan schrijven en rekenen, rekenen vooral. Dat heb ik wel goed geleerd. Niet op school, hoor, maar later bij mijn oom in de zaak. Hij liet me destijds onderaan beginnen.'

Misschien was de oom dan wijzer dan de neef, dacht Susanne schamper. 'Ik moet nu echt gaan, Johan.'

'Jammer. Ik wilde je zo graag nog wat kussen.'

'Ik niet.'

'Waarom? Wat heb je toch opeens?'

Ze had zich bijna af laten leiden door zijn praatjes. 'Misschien was ik dom genoeg om te denken dat je serieus werk van me wilde maken,' gaf ze eerlijk toe.

'Zeg eens, je houdt me toch niet voor de mal, hè?'

Kennelijk was zij degene, die voor de mal was gehouden. Ze rechtte trots haar rug. Ze was niet voor niets een afstammelinge van een oud en trots geslacht. 'Ik denk niet dat we onze ontmoetingen moeten voortzetten.'

'Nee,' zei hij langzaam. 'Als je ineens zo serieus gaat doen is het beter van niet.' Dat wist ze dus. Gek, dat er ineens toch een brok in haar keel schoot, alsof ze moest huilen. Had ze dan maandenlang maar wat lopen dromen? Had Johan haar onschuld dan misbruikt? Ze voelde zich een beetje vies. Susanne moest slikken om de volgende woorden kalm en waardig te kunnen uitspreken. 'Het was plezierig je zo nu en dan te ontmoeten, Johan. Maar vanaf nu wordt dat anders.'

'Zo ineens?'

'De komende winter ga ik trouwen. Het ga je goed.' Ze draaide zich om. Toen ze bij Dientje was zag ze de weg nog slechts door een waas. Johan kwam haar niet achterna.

 

De kinderen liepen in een kring. Ze hadden de handen in elkaar en in het midden zat een ander kind op de hurken. Helder en duidelijk klonken de stemmetjes door de vroege zomeravond, terwijl ze zongen: 'Er zit er een in de vergulde ketel. Die kan naaien, die kan breien, die kan gouden poppetjes breien.'

Een van de kinderen uit de kring hield nu de hand op. De kring was tot stilstand gekomen. 'Vrouw, heb je een kooltje vuur?'

Het gehurkte kind antwoordde zoals verwacht: 'Voor jou niet, voor een ander wel.'

Susanne en Dientje stonden onwillekeurig stil om naar de spelende kinderen te kijken. Ze zwegen nog steeds. Gelukkig viel Dientje haar niet lastig met vragen. Ze zou straks wel vertellen wat er was gebeurd.

De kring draaide weer om het middelste kind heen en zong: 'Dan zal ik naar de schout zijn diender gaan, die zal jou de kop afslaan. Een dros, twee dros. Laat dat kleine handje los.'

Nu hakte het kind, dat om vuur had gevraagd, de handen los van een kind uit de kring. Onder vrolijk gejoel liep de laatste naar het midden, omdat het nu haar beurt was om in de ketel te gaan.

'Kom, laten we verder lopen,' spoorde Dientje aan.

'Ik wil nog niet naar huis.'

'Dat begrijp ik. Maar iedereen kijkt naar ons. Doe toch in vredesnaam alsof er niets aan de hand is, Susanne.'

'Johan is een nietsnut. Hij is onbetrouwbaar en lichtzinnig.'

'Dat weet ik. Kom nu.'

'Ik voel me zo teleurgesteld.'

'Kom nu toch, in vredesnaam. Dadelijk ga je hier nog staan huilen en vraagt iedereen morgen aan je vader wat er is gebeurd. Wat moet je dan zeggen?'

Eindelijk liep Susanne door. Pas buiten het dorp gingen de meisjes langs de kreekkant zitten. 'Nu, als je erover wilt praten, ga dan je gang maar.'

Susanne begon. Ze vertelde terwijl Dientje luisterde.

'Je hebt je geweldig gehouden,' prees ze, toen het andere meisje eindelijk zweeg. 'Het is alleen dom dat je gezegd hebt dat je gaat trouwen.'

'Ik kan er nu niet langer aan ontkomen.'

'Doe niet zo raar. Wie zal de gelukkige dan wel zijn?'

'Reindert natuurlijk,' zuchtte Susanne. En het klonk alsof het leven niets meer te bieden had aan een negentienjarig meisje. 'Wie anders? Wat maakt het nog uit?'

'Er komt beslist wel eens iemand van wie je kunt houden.'

'Nee, Dientje. Voor mij niet. De afgelopen maanden heb ik werkelijk gedacht dat ik iets voor Johan kon voelen. Het is waar, het menselijk hart heeft een hang naar ij delheid en genot.'

'Hoe kun je dat toch zeggen?' Dientje leek erg ongerust.

'Johan heeft me gekust, dat weet je toch wel?'

'Een kus is nog tot daar aan toe.'

'Eerst was het prettig.' Een treurig lachje speelde om de anders zo vrolijke mond. 'Behalve als hij te heftig werd.'

'Er komt heus wel weer een ander,' troostte Dientje met dikke stem.

'Nee, daar geloof ik niet meer in. Ik zal ten slotte toch doen wat mijn moeder zo graag ziet. Een huwelijk met Reindert Moerkerken.'

'Als je dat doet om deze reden ben je dommer dan ik dacht,' zei Dientje wanhopig. 'Bovendien is Reindert daar te goed voor.' Haar vuurrode kleur was ook voor Susanne een verrassing.

'Nee, maar,' zei ze langzaam.

'Ja, ik weet wat je denkt. Maar maak je geen illusies. Ik weet mijn plaats en ik heb nooit verwachtingen gehad. Maar één ding is zeker, Susanne: Reindert is meer waard in zijn pink dan Johan in zijn hele lijf.'

'Bah, wat klinkt dat afgezaagd.'

'Dat kan zijn. De waarheid is vaak afgezaagd of saai. Maar als je het waagt om hem uit teleurstelling te nemen en hem ongelukkig te maken, zal ik je dat nooit vergeven.'

'Wat? Die saaie Reindert?'

'Jij noemt hem saai. Ik vind hem betrouwbaar. Jij vindt hem braaf en kerks. Ik noem hem serieus. Het is maar hoe je hem beschouwt. En nu ga ik naar huis, Susanne. Ik wil geen ruzie met je maken, maar sommige dingen zijn voor mij ook niet zo gemakkelijk. Zelfs al ben ik maar de dochter van een naaister.'

Dat laatste klonk bitter en zo bedoelde ze het niet. Net voor ze het huisje binnenging draaide Dientje zich om. 'En toch ben je mijn beste vriendin,' riep ze.

Susanne lachte en slikte tegelijk. Ze stak haar hand op. Even, heel even, was ze bang geweest dat ze niet alleen een liefde maar ook een vriendschap had verloren. Nu wist ze dat Dientje gelijk had. Ze vermande zich en stond op. In de verte lag het trotse Maesvreugt achter zijn lindebomen. Terzijde ervan bloeide de vlier. Er straalde een grote rust en vrede van uit. In de tuin knipte de knecht de palmboompjes bij en Bets harkte de paadjes netjes voor de zondag. Susanne voelde hoe alle emoties afzakten en het gewone vredige zaterdagavondgevoel zijn normale plaats innam.

Misschien had Dientje gelijk. Misschien was het leven nog niet helemaal voorbij. Ergens denderde Johan met zijn gezadelde paard als een heer over de dijken. Ze was dom en blind geweest. Haar gevoel was gekwetst, maar dat zou wel overgaan. Ze betwijfelde zelf ook of haar hart nu wel echt gebroken was. Het was alleen maar... Ze had zo graag nog wat plezier gehad in het leven. Nu zou ze zich begraven op de boerderij. Eerst op Maesvreugt en later op Kreekestein. Want wie zou ze anders moeten nemen? Reindert was saai en betrouwbaar. Maar betrouwbaarheid had ze vanavond leren waarderen. Ze zou het heus wel volhouden.

En Dientje? Zou Dientje werkelijk verliefd zijn op Reindert? Susanne verbaasde zich daar nog over toen ze eindelijk de keuken binnenkwam en dankbaar de kom koffie aannam die moeder voor haar inschonk.