Deel 2
SUSANNE
HOOFDSTUK 6
Er dreigde onweer. Moeder was al druk doende de scharen en de messen weg te bergen, omdat die de bliksem aantrokken. Susanne van Bressij was totaal niet bang voor onweer, maar moeder keek altijd benauwd en Bets kroop in de kelder onder de bedstee in de opkamer. Dat was zo ongeveer het donkerste plekje in huis. De kleine Jacoba verstopte haar gezichtje bij elke bliksemflits in moeders wijde rokkenvracht. Susanne wierp een blik door het keukenraam. Buiten was het nu bladstil geworden. De natuur hield zijn adem in voor het gevecht zou losbarsten. Heel in de verte rommelde het. Ai, nu begon het flink te waaien. Ja, ook Susanne was onder de indruk gekomen van de dreiging die met zo'n onweer gepaard ging.
Het was meer dan een week snikheet geweest en alle mensen snakten naar verkoeling. Regen moest er ook komen, maar een hevige onweersbui bracht zelden wat goeds. Ze waren nu in het begin van juni. De gewassen groeiden snel, maar het onkruid ook. Na het zachte voorjaar en de hitte van de laatste week schoot alles uit de grond.
Susannes kleren plakten aan haar lijf en hoewel moeder het niet wilde had ze haar krullenmuts en het oorijzer afgelegd. Ze had er plezier in te merken hoe de jonge knechts steels naar haar prachtige blonde haar keken.
Een hevige lichtflits doorkliefde plotseling de lucht en de wind nam nog meer in hevigheid toe. Jacoba gilde en zocht als altijd haar heil bij moeder. Van Bets was allang niets meer te zien. Een knetterende donderslag volgde vrijwel onmiddellijk. Ook Susanne merkte dat ze een beetje trilde.
Zwijgend keken moeder en dochter door het venster naar buiten, waar de demonen leken te zijn losgebroken. Bets zat ongetwijfeld te kreunen in haar donkere schuilhoek, maar door het lawaai buiten konden ze daarvan echter niets horen. Gelukkig maar; Bets deed altijd of het Laatste Oordeel aanbrak. Susanne keek even naar het vuur in het nieuwerwetse fornuis, dat vader het vorige jaar in de keuken had laten plaatsen op de plek van de oude haardplaat.
Het fornuis was een zegen. De haard was ongemakkelijk en gaf veel stof, het fornuis was veel praktischer. De koffie was goed warm. Ze schoof de melk wat dichter naar het vuur. Als het ergste noodweer voorbij was zouden ze wat kunnen bijkomen met een lekkere kop koffie. Ze was net als vader. Die kon ook wel de hele dag door koffie drinken. Ze leek trouwens helemaal veel op hem. Susanne had zijn lange, wat magere gestalte, zijn blonde haren, hoewel het hare dik was en het zijne altijd heel fijn was geweest. Hij was nog helemaal niet kaal of grijs, zoals zoveel andere, oude mannen. Ze had vaders donkerblauwe ogen en ook zijn rustige, doortastende manier van optreden geërfd. Diep in haar hart was ze soms bang dat hij net zo min als zij veel van moeder hield. Moeder was ongemakkelijk. Ze liep altijd rond met een ontevreden trek op haar gezicht en nog nooit zolang Susanne het zich herinneren kon, had ze haar moeder eens hartelijk en spontaan horen lachen. Ze had ook nooit gezien dat haar ouders elkaar liefkoosden. Ze voelde wel dat hun verhouding er een was zoals ze die later zelf nooit wilde hebben. Nooit, weet je!
Susanne was nu negentien jaar en Andries was heel trots op haar, meer nog dan op Hendrik, die flink en sterk was en te zijner tijd de hoeve van zijn vader zou overnemen. Andries kon zich soms verwonderen over de sterke gevoelens die Susanne in hem op kon roepen. Soms dacht hij dat hij van zijn oudste dochter nog meer hield dan van Nelleke. Zijn liefde voor Nelleke was als een vuur dat maar geen voedsel kreeg. Toch doofde het nooit.
Eindelijk begon de bui af te drijven. Bets kwam weer uit haar donkere hoekje tevoorschijn en Susanne schonk de koffiekoppen vol. De avondboterham werd op tafel gezet en het gezin schaarde zich met de jongere meid en een knecht om de tafel. Bets ging naar haar eigen huisje om voor haar gezin te zorgen.
'Gaan we zondag nog naar tante Martha?' De vraag had al urenlang op Susannes lippen gebrand en eindelijk kon ze hem stellen.
'Zeker, zeker,' mompelde vader. 'We kunnen de kriekenzondag niet zomaar voorbij laten gaan, wel?'
Lieve vader! Hij begreep hoe graag ze wilde gaan. Moeder keek alweer zuur, maar in haar vader had Susanne altijd een bondgenoot. 'Vindt u het niet gezellig om met tante Martha te praten, moeder?'
'Op zondag moet je de Here dienen en niet nodeloos reizen en je plezier zoeken.'
'Rustig, lieve,' kalmeerde Andries. Magda was de laatste jaren erg zwaar in de leer geworden. Eigenlijk was dat zo geworden toen ook de tweede Adam was gestorven. Het was dat hij er zelf niet voor voelde, anders zou ze zich graag bij de gereformeerden hebben aangesloten.
Hoe oprecht zijn geloof zich ook had verdiept door het meegemaakte leed in zijn leven, dat wilde hij niet. Hij wilde de kerk van zijn voorvaderen trouw blijven. God dienen kon je, wat hem betreft, overal. Het soort kerk dat je bezocht vond hij minder belangrijk dan de oprechtheid van het hart, maar zelfs in geloofszaken leek Magda meer aan het uiterlijke te hangen. Ze droeg tegenwoordig ook altijd sombere, zwarte kleren. Ze leek jaren en jaren ouder dan ze was. Jaren ouder ook dan Nelleke, die nog altijd iets jeugdigs over zich had en nog altijd kuiltjes in haar wangen kreeg als ze lachte.
Andries schudde de gedachten van zich af. Zoals altijd werd hij door dergelijke gedachten besprongen als hij het het minst verwachtte, als hij kwetsbaar was, en dat wilde hij niet zijn. Hij was immers de boer van Maesvreugt? Zelfverzekerd en welgesteld, alom benijd en geacht?
'Ik hoop niet dat het weer omslaat.' Hij begon te praten, zodat zijn gedachten geen ongewenste kant meer op konden. 'We moeten zien de kiemen voor de meekrap te zetten en dan moet het droog zijn.'
'Denk je dat we nog nachtvorst krijgen?' vroeg Magda bezorgd.
'Ik hoop van niet. Ik zal de wortels goed laten bedekken, voor het geval dat toch mocht gebeuren.'
'Het is jammer dat de zetlonen zo hoog zijn.'
'Zetlonen zijn altijd hoog, vrouw.'
Susanne schuifelde onrustig op haar stoel heen en weer. Nu had ze toch nog geen beslissend antwoord. Hoe lang zou ze nog binnen moeten zitten?
Ze snakte ernaar om wat buiten te lopen en na te denken. Vooral over de komende zondag, de kriekenzondag. Haar gedachten gingen een kant uit die vader en moeder niet konden vermoeden. En dat was maar goed ook. Hoor, de kinderen van Bets speelden al buiten. Kennelijk deden de meisjes een balspel, want ze zongen:
In Den Haag daar woont Sofie,
Ze is getrouwd met Willem Drie,
Willem Drie gaf haar een zoen
en daar kon ze niets aan doen, doen, doen.
Moeder wierp een geërgerde blik naar buiten. Ze hield niet van dit soort liedjes, hoewel het overal bekend was dat de koning en koningin een zeer slecht huwelijk hadden, zelfs Susanne wist dat. Nu stond moeder boos op om tegen het raam te tikken. Het werd prompt stil buiten.
'Ze denken maar dat ze alles kunnen zingen,' mopperde moeder. 'Ik zal Bets erover onderhouden.'
'Ze bedoelen het niet kwaad,' suste Andries. Hij pakte de oude familiebijbel en sloeg die open. Zijn diepe, prettige stem las een stuk voor eer hij het dankgebed uitsprak.
Eindelijk kon ze opstaan. Het was buiten weer droog geworden en de onweersbui was afgedreven. De blauwe lucht kwam voorzichtig zo hier en daar weer tevoorschijn. Toch moest Susanne eerst nog helpen met de vaat eer ze naar buiten kon. Tegen de tijd dat ze klaar was, was de zon weer doorgebroken. Susanne pakte haar breikous op en zei dat ze buiten op de bank onder de lindeboom ging zitten. Voor moeder haar nog meer werk kon opdragen liep ze naar buiten.
Het rook heerlijk fris na de regen, waarmee de bui gepaard was gegaan. Ze moest de bank onder de boom vandaan trekken, want onder het dikke dek van hartvormige bladeren druppelde de regen nog na. In de bijna holle boomstam, waar vader eens een ijzer om had laten slaan om de oude boom bij elkaar te houden, krioelde het van de insecten. Het was leuk er even naar te kijken. De andere linden op het erf waren gelukkig nog niet zo oud.
Het was nu heerlijk buiten. De velden dampten, maar de drukkende hitte had plaatsgemaakt voor een aangename zomerwarmte. Bets stond op de boenstoep te zingen, terwijl ze een paar stukken wasgoed spoelde. Haar jongste kind, een jongetje, plaste vaak in bed. Susanne haalde diep adem en haar gedachten dreven af. Ondertussen liet het meisje ijverig haar breipennen tikken. Vanzelfsprekend gingen haar gedachten naar de komende zondag.
Ze wist best waarom ze zo graag wilde gaan. Met Kerstmis had ze bij tante Martha Johan Voorwinden ontmoet. En hem wilde ze terugzien. Hem hoopte ze te ontmoeten op de kriekenzondag, als alle boeren uit de omtrek naar Oud-Beijerland kwamen om krieken te eten. Johan was een vrolijke jongeman, hij was heel anders dan de saaie boerenzoons uit Ammekerk. Zijn vader was koster in de kerk van tante Martha. Daar had ze hem wel vaker gezien. Zijn donkere, gekrulde haar viel overal op. Hij was niet alleen anders, hij zag er ook anders uit. Soms snakte Susanne ernaar om een beetje plezier te kunnen maken in haar leven. In hun dorp was alles zo gezapig en saai. Er gebeurde nooit wat. Hoe druk maakten de mensen zich soms door almaar te kletsen over de vermeende misstappen die andere dorpelingen begingen. Ze haatte zulke gesprekken evenzeer als moeder erop belust was. Kijk, nu kwam Bets naar haar toe. Ze had haar wasgoed opgehangen en haar werk voor vandaag was klaar.
'Ben je de schrik alweer vergeten?' vroeg Susanne lachend.
'Och, natuurlijk wel,' mompelde de vrouw verlegen. Naderhand schaamde ze zich altijd voor haar panische angst voor het onweer en toch werd ze daardoor telkens opnieuw bevangen als er een bui kwam opzetten.
'Ik was op weg naar Nelleke Goutswaert. Ze naait een nieuw jak voor me,' vervolgde Bets. Ze wilde zeker niet langer over haar angst praten. 'Loop je mee?'
'Welja. Ik heb wel zin om even met Dientje te praten. En breien kan ik ondertussen ook wel.'
'Heb je je taak voor vandaag niet af?'
'Allang. Maar ik brei graag. En wat moeder betreft brei ik nooit genoeg.'
'Je breit zo vlug en ook zo regelmatig. Ik vind breikousen afschuwelijk.'
'En ik houd niet van verstellen.'
'Jij boft. Dat doet Nelleke toch altijd.'
'Natuurlijk. Maar ik moet het ook leren, zegt moeder.'
'Gelijk heeft ze.'
'Poeh! Als ik later zelf boerin ben, laat ik de meid het verstelwerk doen.'
'Maar een boerin die haar personeel wil leiden moet zelf alles ook goed kunnen,' praatte Bets na. Ze schoten allebei in de lach.
'O, foei toch, Bets.'
'Stt. Zo vaak ben ik niet in de gelegenheid een grapje te maken.'
Ze lachten nog toen ze bij het kleine huisje kwamen, waar Nelleke en Dientje nog altijd hun eenzame leven sleten. Ze zaten beiden aan tafel te naaien. Dientje kwam verheugd overeind toen ze Susanne zag. De meisjes konden erg goed met elkaar overweg, hoewel de beide moeders er hun best voor deden om te zorgen dat ze niet al te veel met elkaar optrokken.
'Nee maar, wat leuk dat je meegekomen bent.'
'Ik kwam eens naar het jak kijken,' legde Bets uit.
Susanne was naast Dientje gaan zitten en ze spraken al druk over de kriekenzondag. Dientje was de enige die iets wist over Johan. Nelleke ging onmiddellijk naar buiten om vers water uit de kreek te halen, omdat Bets wat koffie van Maesvreugt had meegenomen.
Dientje glimlachte fijntjes over Susannes enthousiasme. 'Ik wilde wel dat ik mee kon gaan.' Ze zuchtte licht.
'Zal ik aan vader vragen of je met ons mee kunt rijden?'
'Nee. Dat past niet. Je moeder zou er boos om worden.'
'Vader niet,' wist Susanne.
'Nee, je vader niet. Die is altijd even aardig. Maar je moeder zorgt er wel voor dat ik niet vergeet wie ik ben. Ik zal nooit met jou mee kunnen gaan, Susanne.'
'Verlang je er soms niet naar iets leuks te doen?' vroeg de ander nieuwsgierig.
'Och, er zijn best leuke dingen, hoor. De kermis, daar gaan moeder en ik altijd naartoe. Soms wilde ik dat mijn vader nog leefde. Dan kwamen wij wel vaker ergens.'
'Heb je hem nooit gekend?'
'Nooit.'
'Vertelt je moeder vaak over hem?'
'Ook nooit. En ik vraag er maar niet naar. Ik denk soms dat ze niet erg gelukkig met hem is geweest.'
'Je wordt later vast erg gelukkig met je eigen man,' meende Susanne hartelijk en Dientje knikte. Maar ze glimlachte niet meer. Susanne had dat ene opgerakeld wat in haar leven altijd al pijn had gedaan. Er was iets gebeurd in het verleden, dat begreep ze wel, maar ze had zo graag geweten wat. Dan kon ze haar moeder misschien beter begrijpen. Moeder, die zo lief en bescheiden was en voor zover het meisje wist al twee huwelijksaanzoeken had afgewezen. De bouwknecht van Eben Haëzer kwam nog wel eens langs, die had de hoop nog niet opgegeven. En enkele jaren geleden was er een weduwnaar geweest, een pachtboer en dus een heel goed huwelijk, maar een stuk ouder dan moeder en met nog zes kinderen thuis. Moeder had zelfs nooit overwogen om met hem te trouwen, naar ze zei. Ze bleef liever haar eigen baas en ze hadden het toch goed zo? Daarmee was Dientje terug op die oude vraag: Wat kon er gebeurd zijn, dat moeder zo'n afkeer van het huwelijk leek te hebben?
'Zeg Dientje, zullen we nog even naar het dorp lopen? Ik heb zo'n zin in een verzetje en het is de hele dag zo benauwd warm geweest. Het zal een verademing zijn lekker even buiten te zijn.'
'Kan dat?' vroeg Dientje aan haar moeder, die nu de waterketel boven het haardvuur hing. Nelleke knikte. 'Heerlijk, een kop koffie, wat zal dat smaken.' De twee vrouwen waren het jak op de tafel allang vergeten. Beiden verheugden zich op een uurtje gezellig praten, zonder dat iemand daar wat van zei.
De meisjes slopen naar buiten, lachten samen hardop vanwege deze onverwachte buitenkans en liepen in de richting van het dorp.
Er waren veel jongelui op straat en op de dijk langs de Binnenmaas. Daar liepen ook Susanne en Dientje heen. De beurtschipper legde juist zijn schip aan de kade en daardoor was het ongewoon druk op de wal. Manden met kippen en een kalf werden uitgeladen. Boter en eieren werden meegenomen. Maar de grootste bezienswaardigheid was toch de veldwachter die met een landloper naar Dordrecht moest. De man was opgepakt wegens een poging tot brandstichting en had drie dagen in een tochtig gevangenhok gezeten. De gevangene zag er mager en haveloos uit. Zijn wangen waren ingevallen van de honger, hoewel gevangenen toch recht hadden op roggebrood en warme drank en ook een voedzaam middagmaal. Het gerucht ging dat Mees Robbemont de uitgehongerde stakker zelfs geen bord soep had willen geven en dat deze uit wraak brand probeerde te stichten. Susanne rilde van afkeer.
'Wat een griezel, hè?' fluisterde ze tegen Dientje. 'Moet je kijken, die magere handen zijn net klauwen.'
'De man heeft alleen te veel honger gehad. Als hij bij jouw vader had aangeklopt in plaats van bij die gierige Robbemont zag zijn leven er nu heel anders uit. Nu moet hij in Dordrecht naar het gevang. Ik heb medelijden met hem.'
'Brandstichting is nooit goed,' merkte Susanne op. Maar ze had er spijt van over de man te zijn begonnen, want ze vreesde dat haar moeder net zo gehandeld zou hebben als Robbemont. Even was het haar onbehaaglijk te moede. Moeder was niet erg geliefd in het dorp, althans niet bij de eenvoudige mensen. 'Je kunt ook voor dronkenschap worden opgepakt. Of voor overtreding van het polderreglement.'
'Dus kan iedere kerel in het gevang komen. De meesten zijn regelmatig dronken, nietwaar?' Nu konden de meisjes weer lachen.
'Nee maar, wat een verrassing,' klonk een zware stem achter hen en Susanne schrok op. Nog voor ze zich had omgedraaid en de lange gestalte met het rode haar had gezien, wist ze wie er naar hen toe was gekomen.
'Dag Reindert,' zei ze ongemakkelijk en ze keek snel weg van de doordringende ogen die haar onderzoekend opnamen. Ze was altijd een beetje bang van hem. Ze vond hem vervelend ook. Dientje wist dat ze Reindert niet kon uitstaan en wilde Susanne helpen door een excuus te verzinnen om weg te komen. Maar ze wist er geen en ze kon toch niet onbeleefd worden. Dus zuchtte ze licht voor ze zich weer omdraaide om naar het beurtschip te kijken, waar de gevangene nu met de veldwachter op het dek stond en met verlangende ogen naar de kade keek. De veldwachter leek ook niet veel zin in de reis te hebben. Achter haar hoorde ze Reindert opmerken: 'Ik heb je al een hele tijd niet in het dorp gezien, Susanne.'
Dientje wist waarom Susanne Reindert niet graag tegenkwam.
'Ik heb het veel te druk om vaak in het dorp te komen,' zei Susanne braaf. In zichzelf moest Dientje lachen. Dat was nu precies een antwoord dat Reindert zou waarderen. Als ze Suzanne mocht geloven was de jongen best aardig, maar zo verschrikkelijk vervelend, zo ijverig en oppassend. Saai, dat was het woord dat Susanne voor hem gebruikte.
'Ik kijk vaak naar je als je in de kerk zit,' merkte Reindert op, zodat Dientje alweer moeite moest doen om niet te gaan grinniken. Ja, nou dat deed hij. Dat zag heel Ammekerk. Ze keerde zich weer om. Susanne zag rood en keek haar hulpzoekend aan. Dientje knikte. 'Het beurtschip vertrekt. We moeten terug, Susanne. Ik heb nog naaiwerk liggen.'
Een dankbare blik was haar loon.
'Ik kan wel met jullie mee teruglopen,' bood Reindert aan.
Ik moet bij Dientje blijven,' liet Susanne weten.
'Natuurlijk. Het is niet gepast voor een meisje om 's avonds alleen op straat te lopen.'
'Nee.' Maar het klonk meer als een vraag dan als een bevestiging. Er restte Dientje niets anders dan achter het tweetal te blijven lopen, dat over het kerkpad langs de kreek terugliep. Susanne zweeg aldoor, maar Reindert praatte aan één stuk. Natuurlijk over Kreekestein, de boerderij van de familie Moerkerken. Zijn oudste broer was onlangs getrouwd met een boerendochter uit Strijen, waar hij nu op de hoeve van haar vader zat. Zijn middelste broer was al vijfjaar verloofd. Die wachtte zeker of Reindert soms toch liever iets anders ging doen. Het was echter duidelijk dat deze boerenzoon niets liever wilde dan de boerderij van zijn vader overnemen. Hij was al vierentwintig, een paar jaar ouder dan Susanne.
Susanne liep stevig door. Ze leek haast te hebben om van hem af te komen. Eindelijk leek het tot Reindert door te dringen. Ze stonden voor het huisje waar Dientje woonde.
'Hier moet ik zijn,' zei Susanne haastig. 'Dag.'
Een beetje beteuterd bleef Reindert achter. Dientje had een beetje medelijden met hem. 'We moeten nog over het naaiwerk praten, maar we hadden zo'n zin om even buiten te komen na die hete dag,' legde ze uit.
'Natuurlijk. Zeg, zou Susanne iets tegen me hebben? Ach, laat maar.' Zijn verlegenheid was duidelijk. Dientje zweeg, het leek haar het beste. Ze knikte even naar Reindert en liep eveneens om het huisje heen. Susanne zat op de bank en staarde somber naar het aardappellandje dat ze achter het huisje hadden.
'Moeder wil dat ik met hem trouw,' zei ze met een zucht.
'En je vader?'
'Die zegt niets. Hij wil dat ik gelukkig word. Vader is een schat. Maar moeder zeurt er hele dagen over dat Kreekestein zo'n mooie boerderij is en dat het land van de hoeve zo geschikt dicht bij het onze ligt.'
'Ze heeft gelijk,' merkte Dientje nuchter op. 'Maar ze zal toch niet willen dat je alleen daarom trouwt?'
'Geluk is voor moeder een mooie boerderij en mooie spullen,' antwoordde Susanne bitter.
'En wat vind je er zelf van?' Nu ze zo vertrouwelijk met elkaar spraken kon ze die vraag wel stellen.
'Ach, van de winter heeft Reindert mijn vader om mijn hand gevraagd. Heel keurig. Reindert is nu eenmaal heel keurig. Keurig en vervelend. Oervervelend.' Susanne zuchtte alweer. 'Vader was heel redelijk. Hij heeft tegen Reindert gezegd dat hij er niets op tegen zou hebben, maar dat het allemaal van mij afhing. Als ik mijn toestemming zou geven gaan ze de bezittingen vergelijken en een verloving afspreken. Vanaf dat moment achtervolgt Reindert me. Ik heb hem al vaker proberen duidelijk te maken dat ik er niets in zie. Ik zou me dood vervelen op Kreekestein. Stel je voor, we hebben nu al zelden of nooit een pretje. En als je eenmaal getrouwd bent is dat helemaal voorbij. Maar mijn moeder moedigt hem steeds weer aan.'
'Huwelijken worden niet vaak gesloten uit liefde,' merkte Dientje zacht op en net als eerder op de avond moest ze denken aan de geheimen die er in haar eigen leven waren rond haar jonggestorven vader. Geheimen waar ze zo vaak verdriet om had.
'Misschien,' antwoordde Susanne peinzend en ook zij dacht aan het huwelijk van haar ouders. 'Maar ik kan niet anders, Dientje. Anders blijf ik nog liever ongetrouwd.'
'Je weet niet wat je zegt. Wil je dan later bij Hendrik zitten en doen wat zijn vrouw je opdraagt?'
'Er zijn zoveel mensen ongelukkig door hun huwelijk,' meende Susanne en haar stem klonk verdrietig. 'Dat wil ik echt niet, Dientje.'
'Geloof je niet dat de meesten eens van elkaar hielden?' vroeg Dientje al even verdrietig.
'Nee,' peinsde Susanne. 'Jij?'
Ze keken elkaar aan en begrepen elkaar, zoals ze elkaar zo vaak begrepen. Daar was ineens weer dat gevoel van verbondenheid, dat beiden onderkenden en wat toch zo onmogelijk was. Want wat voor band zouden ze kunnen hebben, de rijke boerendochter en het arme naaistertje? Niets immers. Desondanks voelden beiden zich getroost door de wetenschap dat ze door de ander volkomen begrepen werden.
De schemering begon te vallen en Bets verscheen in de deuropening. Zacht kneep Susanne in Dientjes hand. Zelfs al hadden ze de kans gehad om nog langer te praten, het was niet nodig. Ze begrepen elkaar.