HOOFDSTUK 16
De slacht was voorbij. De buren waren geweest om 'geluk te wensen met de dooie' en het gewicht te schatten. Natuurlijk hadden ze hun borrel gekregen voor de getoonde belangstelling. Susanne had de vingers in de oren gestopt om de doodskreten niet te horen. Anders had ze daar geen last van. Het kwam zeker door haar toestand dat ze het dit jaar niet verdragen kon.
Het was een sombere, kille novembermaand, met veel regen en nog meer wind. In de boerderij was het vaak zo donker dat ze ook overdag een lamp moest opsteken.
Susanne zat vaak in de keuken, in dat vertrek voelde ze zich nu het beste thuis. Als ze in de pronkkamer zaten moest ze steeds weer naar de bedstee kijken en eraan denken wat zich 's nachts achter die gesloten deuren afspeelde.
Nu de aardappeloogst binnen was en Reindert ook zeer tevreden was over de suikerbieten, viel hij minder vaak als een blok in slaap zodra hij in bed stapte. Susanne vond het jammer dat haar zwangerschap daar kennelijk ook niets aan veranderde. Misschien als ze straks dikker werd?
Iedereen was tevreden nu ze in deze toestand was. Reindert hoopte vanzelfsprekend op een stamhouder, een nieuwe mannelijke Moerkerken, die later boer kon worden op Kreekestein. Ze werd erg ontzien, daar stond haar schoonmoeder op. Susanne kon vaak in de keuken rustig zitten breien of naaien. Ze was gisteren begonnen een klein lakentje te zomen en Reindert had de oude krib al tevoorschijn gehaald. Niet alleen hij en zijn broers hadden erin gelegen, maar ook zijn vader en zijn grootvader voor hem.
Met vader Moerkerken ging het niet goed. Hij had steeds vaker grote beklemdheid op de borst en soms ook pijn. Zijn voeten waren sinds de zomer dik en gezwollen, zo erg dat Reindert een keer met hem naar de dokter was geweest. Deze had bevestigd wat vader aldoor al zei. Het was het hart, dat niet meer wilde.
Daarom kon vader haast niets meer doen. Het was nu prettig dat Adriaan er was. Van het geld waarmee Reindert zijn broer had uitgekocht, had deze grond gekocht die hij voor eigen rekening bebouwde en Reindert hielp hem zoveel hij kon. Hij was al lang blij dat zijn broer zich niet afhankelijk hoefde te voelen. Adriaan keek nu uit naar een huisje in het dorp. Hij wilde graag met Dientje trouwen, maar hij voelde niets voor het krot aan de kreekkant. De slachter stond eindelijk op het punt om te vertrekken. Van Kreekestein zou hij naar Eben Haëzer gaan. Morgen zou de drukte beginnen van het worst maken en het vlees pekelen. En er moest spek gekookt worden om op het brood te eten, daar hield Reindert van. Dientje en moeder Moerkerken zouden Susanne helpen, de meid kon dan voor het huis en het eten zorgen. Susanne liet haar diezelfde dag nog karnen, dan hoefden ze dat morgen niet te doen. Ze zag erg tegen de komende drukte op.
Maar voor het zover was veranderde alles. Kort na het middagmaal, Dirkje was nog aan het afwassen, kwam moeder angstig de keuken in. 'Het is weer mis met vader.'
Haar ogen stonden bezorgd. Het gebeurde immers steeds vaker dat vader een aanval kreeg.
'Zal ik om Reindert en Adriaan sturen?'
'Nee, nee, dat hoeft niet. Vader is erg benauwd en dat net met de drukte! Kun jij op hem passen, Susanne? En laat de knecht maar even om de dokter gaan. Het is misschien toch beter om die erbij te halen.'
'Dirkje, loop eerst even naar de baas en zeg hem naar het zomerhuis te komen,' droeg Susanne op. 'Kom moeder, we zullen eens gaan kijken.'
Met zijn tweeën legden ze vader in de bedstee en ze stapelden de kussens hoog achter hem op, zoals de dokter gezegd had dat ze in zo'n geval moesten doen. Dan kon de zieke beter ademhalen.
Vader had inderdaad een zware aanval. Er stond zweet op zijn voorhoofd, zijn ogen waren gesloten en hij leek niet of nauwelijks te beseffen wat er gebeurde. Ze waren nog met vader bezig toen Reindert en Adriaan kwamen.
'Een nieuwe aanval?'
Moeder knikte ongerust. 'Dit is niet pluis, hoor.'
Toe, moeder, vader kan wel een stootje hebben.'
'Het is erger dan anders.'
'Zo oud is vader nog niet,' probeerde Reindert zijn moeder gerust te stellen.
'Tweeënvijftig en hij heeft altijd hard gewerkt. Hij is versleten.'
'Welnee. Vader is gewoon wat moe.'
Zag Reindert het dan niet? Vader kreunde en Susanne boog zich ongerust over hem heen. De angst van haar schoonmoeder was op haar overgegaan. De man lag nog steeds op de dekens, zijn kleren had hij nog aan. 'Misschien is het beter als we vader zijn nachtgoed aantrekken,' opperde ze.
'Als het straks voorbij is, knapt hij zienderogen op en schaamt hij zich voor het nachthemd,' dacht Reindert.
'Zou het?' Moeder plukte aarzelend aan de dekens. De anders zo nuchtere vrouw was bang. Of was het meer dan dat? Voorvoelde ze dat wat haar te wachten stond? Was ze bang om alleen achter te blijven, net nu haar echtgenoot het rustige leven kon gaan leiden dat hem zeker goed zou doen?
De dokter kwam, maar kon ook niet veel doen. Vader haalde nu iets gemakkelijker adem, het ergste scheen voorbij. Hij had zijn hoofd gedraaid en keek de kamer in. De dokter had moeder geholpen de zieke het nachthemd aan te trekken en verzekerde de ongeruste familie dat vader voorlopig in bed moest blijven. Hij moest absolute rust hebben.
Vader Moerkerken zou de bedstee niet meer uitkomen. Al snel werd het duidelijk dat de laatste aanval de man zijn laatste levenskracht had gekost. Omdat Susanne het minst van nut was in de drukte na de slacht, kreeg zij de opdracht om op de zieke te passen. Zo waren de lange dagen in het zomerhuis begonnen. Als vader sliep naaide ze lakentjes en babykleertjes, als vader wakker was zat ze soms urenlang met zijn knoestige werkhand in de hare, soms las ze hem voor uit de Bijbel. Een enkele maal vroeg hij haar iets voor hem te zingen. Ze had een mooie, heldere stem, die goed wijs kon houden. Hij vroeg haar dan een psalm te zingen en zei dat het in de hemel net zo moest klinken als de engelen zongen. Maar als hij dat zei, werd hij onrustig.
Zo nu en dan was het iets beter met hem en kon vader bezoek ontvangen. De dominee kwam regelmatig, Andries van Bressij kwam samen met Nelleke, die ondertussen met Susanne praatte en het meisje toch vooral smeekte om niet te veel van zichzelf te vergen, zodat ze het risico zou lopen het kind te verliezen. O, die lieve Nelleke, die haar alles vertelde wat ze haar schoonmoeder niet durfde te vragen en wat ze toch weten moest. Nelleke vertelde haar, heel openhartig, hoe het ongeveer toeging met een bevalling. Ze leerde haar zich niets aan te trekken van bakerpraatjes, die haar slechts angst zouden aanjagen, en ze hielp haar met het in orde brengen van haar kleding, toen ze iets dikker begon te worden.
Gelukkig dat Nelleke er was. Ze vertelde Susanne ook van haar moeders onrust op haar sterfbed en hoe ze die had gekalmeerd. Misschien dat Susanne daar nu iets aan had.
Na de korte bezoekjes was haar schoonvader meestal uitgeput. Hij sliep dan, of was hij soms buiten bewustzijn? Susanne wist het niet. 's Avonds nam haar schoonmoeder haar taak over, dan wandelde Susanne het liefst even buiten door de hof. Reindert wilde haar dat verbieden, hij was soms wat bazig, maar Susanne hield vol dat het haar goed deed na een lange dag van binnen zitten. Ze had de beweging en de frisse lucht nodig na de sombere en bedompte sfeer in de ziekenkamer. Van toen af was Reindert met haar meegelopen en dat was eigenlijk heel lief.
Een enkele keer praatten ze over de onzekere toekomst en dat gaf, voor het eerst in hun huwelijk, een zekere band. Nu Reindert angst had om het leven van zijn vader, liet hij haar 's nachts ook met rust en in die tijden kon Susanne veel beter met hem opschieten. Dan hoefde ze niet heel de dag op te zien tegen het moment dat ze naar bed zouden gaan.
Vijf dagen na de zware aanval volgde een nieuwe. Vader lag urenlang buiten bewustzijn en het werd de familie duidelijk dat het afliep. Op sinterklaasavond was het opnieuw mis, de pakjes bleven liggen en de chocolademelk werd koud.
De volgende dag kwam de dominee opnieuw om met de zieke te praten.
Toen hij na een halfuurtje weer weg was vond Susanne haar schoonvader onrustig op zijn ziekbed. De vroeger zo sterke handen waren al wit en dun geworden en zwierven zenuwachtig over de dekens. Vader had een vertrokken gezicht en het duurde even voor het tot de jonge vrouw doordrong dat de oudere man doodsbang was. Ja, doodsbang! Susannes hart begon in haar keel te kloppen toen ze haar stoel vlak naast de bedstee trok en een van de witte handen tussen haar eigen, warme handen nam. 'Vader,' fluisterde ze schor. 'Wat is er dan?'
De zieke gaf een onduidelijk antwoord, de ogen keken haar even aan, maar leken iets heel anders te zien. Ze waren groot van schrik.
'Wilt u er niet over praten?'
Er klonk een diepe zucht en even later begon hij gejaagd te praten. Susanne moest zich naar hem overbuigen om hem te kunnen verstaan. 'Ik weet dat ik sterven moet.'
'Moeten we dat niet allemaal, vroeg of laat?'
'Jawel. Maar ik sta nu vlak voor het Oordeel.'
'U mag de Schepper ontmoeten,' wees ze zacht terecht.
'Hij zal over mij oordelen.' Wat klonk er een angst in die stem. Er drongen tranen in Susannes ogen. Even kreeg ze kippenvel over heel haar lichaam. Ze pakte de doek om vaders voorhoofd af te vegen en toen nam ze zijn hand weer in de hare, steviger nu.
'Heeft dominee dat gezegd?' Plotseling ging haar een licht op. Mopperde haar eigen vader er niet altijd over dat dominee veel te graag over hel en verdoemenis preekte, zelfs al was dominee een van zijn beste vrienden en zei hij dat openlijk tegen hem. Ze had dominee zelfs eens horen antwoorden dat dat nu eenmaal van hem werd verwacht, de mensen wilden graag dat hij zwaar op de hand was. Haarscherp herinnerde ze zich wat vader had geantwoord. Dat de mensen dom waren als ze vergaten dat God voor alles liefde was, dat dat in de Bijbel stond en dat de meesten alleen dat lazen wat ze het beste konden gebruiken. Misschien kon ze de stervende man een beetje helpen, als ze hem op Gods liefde wees?
'Bent u dan zo bang voor het Oordeel?' vroeg ze zacht. Haar hart bonkte in haar borst. Wat was het vreemd zo intiem met iemand anders over dergelijke dingen te praten.
'Ja,' fluisterde de stakkerd. Ik ben een slecht mens geweest. Ik heb geleefd voor het bezit. Ik heb genomen en genomen en nooit om Hem gedacht.' Er klonk een bitter zelfverwijt door in de door angst beheerste stem. Susanne dacht niet dat ooit iets haar sterker had aangegrepen dan deze doodsangst. Ze zou het nooit meer vergeten. Maar je kon toch niet iemand zo laten sterven? Wat moest ze doen? Wat kon ze doen om hem te helpen? Was dit nu het gevolg van een leven lang 'Vreze des Heren'? Ze moest denken aan dingen die Nelleke had gezegd over de Broederschap, over de geestelijke opleving in deze jaren, wat een groot goed was, maar ook dat het in sommige dingen was ontaard in bittere oordelen en gebrek aan tolerantie. Zou dominee daardoor zo zijn beïnvloed dat hij de stervenden niet meer waarlijk helpen kon?
'Vader, heeft dominee u bang gemaakt?' vroeg ze ten slotte, omdat ze niet zou weten wat het anders was geweest.
Er kwam slechts een zucht uit de bedstee.
'Dat is niet goed,' ging Susanne verder. 'Ik zal het hem zeggen.'
'Nee.' Maar er trok een zweem van een glimlach om de mond van de zieke. 'Wij zondaren kunnen een dominee de les niet lezen.'
'Hij is toch net als wij. Een verdwaald schaap op zoek naar de Herder?'
'Kind, wat zegje dat mooi.'
De stem was nu iets rustiger, alsof het goed had gedaan erover te praten. Susanne moest nogmaals een paar tranen wegslikken, pas toen kon ze verder gaan. Ze wist zelf ook niet waar de woorden vandaan kwamen. 'Hij is toch onze Herder, wij zijn de kudde. We dwalen soms af, maar Hij zoekt ons weer op. Denkt u niet dat we fouten mogen maken, móéten maken om ervan te leren zelfs. Omdat we nu eenmaal mensen zijn. Maar als we onze fouten in willen zien, ze berouwen, ons best doen om ze niet nog eens te maken, dan zal de Herder ons telkens weer zoeken, zoals wij Hem moeten zoeken. Dan zal er eens een ontmoeting zijn.'
Ze huilde opnieuw, maar de hand was tot rust gekomen onder de hare. De andere witte hand werd moeizaam over de hare getild. 'Kind.'
Toen zakte de zieke weg in een nieuwe staat van bewusteloosheid. Susanne maakte voorzichtig haar handen los en legde vader wat gemakkelijker neer. Zelf leunde ze uitgeput achterover. Vreemd, dat je zo moe werd van zulke gesprekken. Maar nog vreemder was het dat die woorden als vanzelf over haar lippen waren gekomen toen dat nodig was. Dat moest een kwestie van leiding zijn. Dat kon je met het gewone verstand niet begrijpen. Ze had zich nooit eerder zo in het geloof verdiept. Ze was net als vader. Maar dit maakte dat je ging nadenken. God was groter dan zij, stervelingen, konden begrijpen. Die woorden had ze heus niet in zichzelf gevonden. Ze was slechts dankbaar dat ze iemand een beetje troost had kunnen geven, en sterven met de eeuwigheid voor ogen. Ze had iets onvoorstelbaar moois ervaren, deze middag.
Na een poosje hoorde ze haar schoonvader regelmatig ademhalen, hij sliep. Zou ze het wagen even het erf over te steken om een kop koffie te halen? Ze moest zich even losmaken van die grenswereld in de ziekenkamer, waar het aardse leven en het hiernamaals elkaar zo nauw schenen te raken.
De aanvallen volgden elkaar sneller op. Vaak hoorde Susanne haar schoonvader kreunen. Hij moest ook pijn hebben. Ze hadden hem verhuisd, want twee dagen na hun vreemde gesprek was hij heel goed geweest en had hij te kennen gegeven dat hij wilde sterven in de kamer waar hij was geboren en waar hij het grootste gedeelte van zijn leven had geslapen. Dus was de tweede bedstee in de pronkkamer in orde gebracht en nu sliep de zieke vlak bij Reindert en Susanne.
Haar taak was er zwaarder door geworden. Moeder begon het te kwaad te krijgen met het lijden van haar echtgenoot, het leek of haar kracht verdwenen was en nu kwam bijna de hele verpleging op Susanne neer. Ze wist dat ze er slecht uitzag, ze voelde zich ontzettend moe, zelfs als ze 's morgens opstond. Het ziekbed greep haar aan, maar toch wilde ze haar taak tot een goed einde brengen. Er was iets kostbaars gekomen bij alle pijn en verdriet. Als ze alleen met haar schoonvader was, las ze hem vaak voor uit de Bijbel, ze koos dan steevast die stukken die vertelden van Gods liefde. Als vader zich goed voelde keek hij haar altijd zo dankbaar aan. Ondanks alles zou ze zich deze dagen altijd met dankbaarheid herinneren, maar wie zou dat begrijpen? Het was een mooi sterfbed, ja mooi, hoe kon je het anders noemen? Vader had vrede gevonden en soms straalde zijn gelaat. Die tere, serene uitdrukking, alsof hij al aan de andere kant vertoefde, zou haar altijd bijblijven.
Eens vertelde hij haar dat hij de grazige weiden uit de psalm had gezien. Ze bestonden echt. Eens zat Susanne erbij toen dominee kwam. Sinds die keer dat ze de man zo angstig had gevonden, bleef ze erbij zitten. Ze had er met dominee over gepraat, die zich begripvol had getoond, maar het kennelijk niet altijd laten kon om op een gloedvolle manier over de hel te vertellen.
'Lees nog eens voor,' zei hij op een dag moeizaam. Het was duidelijk dat het einde niet ver meer was. Susanne had nu ook moeite om hem te begrijpen, maar ze voelde het intuïtief aan. Ze zocht welbewust naar de woorden die eens haar moeder hadden getroost.
'Wees mij genadig, o Heer, want ik ben benauwd; van verdriet verkwijnt mijn oog, mijn ziel en mijn lichaam. Want mijn leven vergaat in kommer en mijn jaren in zuchten.'
'Maar dat is allemaal voorbij,' klonk de zachte fluisterstem toen ze even ophield met lezen. 'Ik heb Hem ontmoet.' En de schoonheid van de stervende kon niemand ontgaan. Twee uur later was zijn toestand zover achteruit dat de familie de wacht moest betrekken aan het sterfbed. Moeder snikte zo nu en dan, maar ze had Susanne toevertrouwd dat het haar gelukkig maakte dat vader zo'n prachtig sterfbed had. Ze was vooral bang voor de eenzame toekomst. Susanne had haar toen tegen zich aan gedrukt en gezegd: 'U heeft ons toch.'
Adriaan zat stil en peinzend in een hoekje. Reindert was rusteloos en liep keer op keer naar buiten. Hij was ook bang voor de dood. Hij zou zijn vader erg missen na het onafwendbare einde en toch vond hij er een groot genoegen in de boer van Kreekestein te zijn.
De oudste zoon zweeg. Susanne voelde zich alleen maar doodmoe. Ze moest de afgelopen weken jaren ouder zijn geworden. Voor één ding was ze dankbaar. Dit sterfbed had haar haar eigen angst doen overwinnen voor de dood. Ze had veel nagedacht in de uren dat de zieke sliep. Er stierven veel vrouwen in de kraam. In het begin van haar zwangerschap had die gedachte haar tot stikkens toe benauwd. Nu niet meer. Nu was er berusting gekomen. Ze had niet zoveel om voor te leven. Wat gebeuren moest, gebeurde. Ze wist nu dat je de zorgen van het leven ook blijmoedig kon dragen. Ze was rijp geworden, rijp en volwassen, en dat was iets om ook dankbaar voor te zijn.
Zo nu en dan zuchtte en steunde de stervende in de bedstee. Tegen de avond staken ze een paar kaarsen aan. Niemand had trek of durfde de kamer te verlaten. De ademhaling ging al onregelmatiger.
In de schemering leefde de zieke nog even op. Met plotseling heldere ogen noemde hij hen allemaal bij naam, sprak voor ieder persoonlijk een paar afscheidswoorden, voor Reindert en haar het laatst.
'Reindert, aan jou laat ik alles na waarvoor ik geleefd heb. Maar maak niet dezelfde fout als ik. Het aardse slijk is niet meer belangrijk als het eropaan komt. Gedenk dat en leef ernaar, dan zult ge rijk zijn, wat er ook geschieden zal.' Reindert had het hoofd gebogen. De stervende bewoog voor de laatste maal zijn hand naar Susanne. Ze legde onmiddellijk de hare erover, zoals hun gewoonte was geworden in de stille uren van de afgelopen weken. 'Zing nog een keer voor me.'
Ze zong, met een stem vol tranen, de psalm over de goede Herder. Moeder snikte luidop en ook Reindert wreef een enkele maal over zijn ogen. Haar woorden stierven weg en weer had vader die prachtige glans op zijn gezicht.
'Nu ga ik Hem ontmoeten,' klonk het zacht.
De glans verdiepte zich en de adem hield op.
Direct na de begrafenis moest Susanne naar bed. Totaal uitgeput na de half doorwaakte nachten, de drukte van de begrafenis en vooral de emoties. Het was haar allemaal te veel geworden. Toen de laatste gasten in hun rijtuig stapten was Susanne flauwgevallen.
De dokter zei dat er voor het kind geen direct gevaar was, de huisvrouw moest echter flink uitrusten. Nelleke kwam, lieve, goede Nelleke, om voor alles te zorgen. Haar eigen vader kwam haar vaak opzoeken. Hem kon ze als enige vertellen over hetgeen er de afgelopen weken was gebeurd in de stille ziekenkamer. Het ontroerde Andries diep. Op zijn beurt vertelde hij zijn dochter van de twijfels in zijn eigen jeugd.
Reindert ging al snel zijn gewone gang. Maar in die tijd werd hij zich toch van een paar dingen bewust. Hoe weinig wist hij eigenlijk van zijn vrouw, hoe hadden ze langs elkaar heen geleefd. Hij had slechts gedacht aan zijn eigen genoegen, als hij 's avonds verlangend in de bedstee stapte. Langzamerhand begon hij te beseffen dat het allemaal veel ingewikkelder was. Susanne hield niet van hem. Ze sprak zo liefdevol over zijn vader, zo praatte ze nooit over hem. Ze verdroeg hem slechts. Had hij dat niet aldoor geweten?
Had hij die gedachte vroeger al niet weggedrukt? Hij had veel liever willen geloven dat ze wel gelukkig moest zijn, omdat hij het ook was. Hij toonde zich zeer bezorgd voor zijn bleke vrouw in de bedstee. Voor het eerst ontving ze enige tederheid zonder bang te hoeven zijn.
Het deed haar goed. Er was ook in haar gevoel iets veranderd. Ze hield nu van Kreekestein. Nu had ze ook hier herinneringen die haar vasthielden. Het brandende heimwee naar Maesvreugt was verdwenen. Ze was volwassen geworden en ze zou moeder worden. En was Reindert niet vol begrip? Susanne begon te denken dat ze toch niets te klagen had. De rust deed haar goed en met Kerstmis was ze zover opgeknapt dat ze weer naar de kerk kon.
In die dienst ontmoette ze, midden onder de preek, de ogen van de dominee. Ze begrepen beiden. Dominee preekte daarna zo mooi als nooit tevoren. Iedereen was later diep onder de indruk. God had de mensen zijn Zoon geschonken en de mensen mochten Hem hun liefde en vertrouwen schenken. Dan kwam altijd alles weer goed.