HOOFDSTUK 17

 

Het was een triest Nieuwjaar dat ze hadden gevierd. Het recente sterfgeval deed zijn gemis met de feestdagen eerst goed voelen en vooral moeder Moerkerken had een terugslag gekregen.

Na de feestdagen kwamen de eindeloze donkere dagen van de maand januari. Het eeuwige, eentonige gebonk van de dorsvlegels begon Susanne op de zenuwen te werken en ze begon hevig naar de zomer te verlangen. Haar kindje verwachtte ze in de eerste helft van mei. Ze voelde hoe haar gezondheid zich herstelde toen ze was uitgerust en ze begon een buikje te krijgen. Reindert was trots op haar en sprak vaak over zijn zoon. In haar hart was ze bang om een dochter te krijgen. Reindert was niet gemakkelijk als hij in zijn verwachtingen werd teleurgesteld.

In die donkere weken was er echter toch een lichtpuntje. In alle stilte verloofden Adriaan en Dientje zich. Nu vader Moerkerken er niet meer was, zouden ze na hun huwelijk, het komende voorjaar, in het zomerhuis gaan wonen. Moeder was bij Reindert en Susanne gaan wonen, waar ze de opkamer tot haar beschikking had. Ze vond het akelig in het zomerhuis sinds ze alleen was en ze was zo aan de hoeve gehecht. Susanne kon goed met haar schoonmoeder overweg, ze vond het wel prettig niet meer zoveel met Reindert alleen te zijn, en moeder kon op de kleine passen, de komende zomer. Ze was ook erg in haar schik met de wetenschap dat Dientje naar Kreekestein zou komen. De bruiloft zou in alle stilte in april worden gehouden. Adriaan woonde zo lang alleen in het zomerhuis en at met hen mee. De altijd zo stille man had iets vrolijks en rustigs over zich gekregen, een beetje zoals haar eigen vader was, dacht Susanne vaak. Dat huwelijk zou er een uit liefde worden. Zou Dientje wel beseffen hoe gelukkig ze was? Zou ze ook zo schrikken van hetgeen haar te wachten stond, of was zij beter voorbereid? Susanne hoopte dat. Ze zou eens een visje uit moeten gooien, want ze wilde Dientje de schok besparen die ze zelf in de huwelijksnacht had gehad. Doch eer het huwelijk plaatsvond, vonden er twee schokkende gebeurtenissen plaats.

De eerste was de eerste echte ruzie die Susanne met Reindert had. Zoals zo vaak het geval is, volgde de uitbarsting na een op zichzelf onbenullig voorval. Susanne had een opmerking gemaakt over het geluk dat Dientje van het gezicht straalde, of zoiets. Ze zaten die avond in de keuken. Zij was aan het breien, moeder stopte kousen en Reindert mokte omdat zijn vrouw geen zin had om op Eben Haëzer te gaan kortavonden. Na haar opmerking over Dientje was hij stil en met een gemelijk gezicht de keuken uitgelopen. Hij kwam niet terug.

Om negen uur was moeder zoals gewoonlijk naar bed gegaan. Susanne ruimde nog wat op, maar toen er ook voor haar niets meer te doen viel, kleedde ze zich uit en kroop in de bedstee.

Met open ogen lag ze in het donker te staren. Ze sliep nog niet toen Reindert voorzichtig met een brandende kandelaber de pronkkamer inkwam. Snel kleedde hij zich uit en stapte in de bedstee.

Susanne draaide zich naar hem toe. 'Waarom was je zo boos?' wilde ze weten. 'Wat moet je moeder er niet van denken?'

'Moeder denkt maar wat ze wil.' Ze zag nog net zijn nors gezicht voor hij de kaars uitblies.

'Dan heb ik toch minstens het recht te weten waarom je je zo gedraagt,' hield ze vol.

'Vrouw, je moet niet zeuren. Ga toch slapen. Je wilt toch altijd direct gaan slapen? Ik zal je heus niet meer lastigvallen.'

'Nu ik zwanger ben...' hakkelde Susanne, verbaasd en van haar stuk gebracht.

'Daarna ook niet meer.' Driftig draaide Reindert zich om.

'Maar...' Nu wist ze werkelijk niet hoe ze het had. Susanne ging zitten, maar het was bitter koud in de kamer, zodat ze genoodzaakt was weer te gaan liggen. Stijf en strak lagen ze naast elkaar.

'Ik zou het op prijs stellen als je me vertelde waarom,' zei ze na een periode van ongemakkelijk zwijgen.

'Doe niet zo schijnheilig. Dat weet je best. Het geluk van Dientje! Was het nu nodig me dat zo onder mijn neus te wrijven? Denk je dat ik dan helemaal geen gevoel heb?' Nu was Reindert door het dolle heen. Heftig en snel volgden zijn woorden op elkaar. 'Denk je heus dat ik niet weet dat je het vreselijk vindt om met me getrouwd te zijn? Nooit, nooit toon je eens uit jezelf wat belangstelling voor mij, een eenvoudige liefkozing, een aanmoediging. Nee, als ik je aanraak lig je stijf en stil, zodat ik het idee krijg dat ik een vies beest ben dat over je heen kruipt. Hoe denk je dat dat is? Ik kan het maar beter laten. Dat zal ik dan ook, voortaan. Ik heb er schoon genoeg van.'

'Maar het is immers mijn plicht,' hakkelde Susanne, vuurrood, hoewel je dat in het donker gelukkig niet zag. Waarom, in vredesnaam, moest Reindert daarover beginnen?

'Plicht, plicht! Je houdt niet van me, daarom verdraag je het niet, je hebt nooit iets om me gegeven.'

Susanne zweeg. Zo, dus eindelijk was dat tot hem doorgedrongen. Daarom was hij boos. Hij voelde zich machteloos tegenover haar liefdeloosheid. O, hoe moest het nu verder gaan?

'Zeg eens, heeft je vader je gedwongen?' klonk het nadat ze opnieuw een tijdje ongemakkelijk hadden gezwegen. 'Wees alsjeblieft eerlijk. Als je nu tegen me liegt, kijk ik je nooit meer aan.'

'Nee, ik ben niet gedwongen.'

'Maar waarom ben je dan in vredesnaam met me getrouwd?'

'Nu, trouwen moest ik toch, en vader en moeder wilden het zo graag, moeder vooral. Ze zou gelukkig zijn geweest als ze het nog had meegemaakt,' antwoordde Susanne moeilijk.

'Dus trouwen moest je toch. Je kon beter naar Kreekestein komen dan een oude vrijster worden. Zeg eens eerlijk, wie had je wel willen hebben?'

'Niemand.'

'Niemand? Denk je nu echt dat ik dat geloof?'

'Dat zul je wel moeten. Het is zo.'

'Maar als er geen ander in je gedachten is, waarom verdraag je mij dan zo moeilijk?'

'Ik wist immers van niets.'

'Van niets?'

Ze schudde haar hoofd in het donker, bedacht te laat dat hij dat niet kon zien. Toen bleef het een hele tijd stil. Eindelijk, net toen ze dacht dat Reindert niets meer zou zeggen, vroeg hij: 'Heb je in de huwelijksnacht die afkeer gekregen?'

'Ja,' gaf ze toe. Wat was het soms moeilijk om eerlijk te zijn!

'Goed, dan zullen we er geen woorden meer aan vuil maken. Voor mij hoef je niet meer bang te zijn. Ik zal je niet meer lastigvallen, je kunt het geloven of niet, maar daarvoor schat ik je te hoog.' Toen draaide hij zich om en deed haar geloven dat hij wilde slapen.

Maar beiden lagen nog de halve nacht wakker, ongemakkelijk in de smalle bedstee, beiden tegen de buitenkant geklemd, omdat ze koste wat het kost wilden vermijden de ander aan te raken. Zo gingen de uren voorbij.

Susanne kon zelfs niet huilen. Hoewel ze besefte dat ze Reindert onvoorstelbaar diep had gekwetst, kon ze daar niets aan veranderen. Ze had hem nooit reden gegeven te geloven dat ze iets voor hem voelde. Hij was diep teleurgesteld, boos misschien over zijn eigen machteloosheid haar liefde op te wekken.

 

Tegen de morgen moest ze toch in slaap gevallen zijn. Ze wist niet hoe laat het was toen ze wakker werd. Het gebonk van de dorsvlegels was al te horen en ook vanuit de keuken klonken geluiden. Susanne kwam slaperig overeind. Ze had een zwaar gevoel in haar hoofd en voelde zich afschuwelijk moe. De plaats naast haar was leeg en ook al afgekoeld. Reindert moest heel vroeg zijn opgestaan. Het zou moeilijk zijn hem onder ogen te komen, nog meer dan op de ochtend na hun huwelijk. Nu wist hij immers alles. Destijds was hij gelukkig geweest. Dat was nu voorbij. Ze hadden geen geheimen meer. Ze was eerlijk geweest, al had ze over Johan gezwegen, maar dat was al zo lang geleden. Ze dacht er zelf nooit meer aan.

Haastig kleedde Susanne zich aan. Ze schepte uit de lampetkan wat water om haar gezicht mee op te frissen, maar het vermoeide gevoel bleef. Misschien knapte ze op als ze een kop koffie had gedronken.

In de keuken was moeder al bezig met de ontbijtboel op te ruimen. Op het bordje stonden een paar boterhammen voor haar apart. Moeder zag ook al bleek. Waarom keek ze haar niet aan?

Susanne schonk een kop thee in en ging lusteloos achter het bord zitten. Ze zat te vol van andere dingen om te kunnen eten. Eindelijk keek de oudere vrouw de jongere aan. Ze frommelde in de rokzak onder haar schort. Ze haalde er iets uit. Het kraakte en de benige handen streken het aarzelend glad.

Pas toen Susanne het papier van haar aanpakte keek de oudere vrouw haar aan. De ogen stonden bang en die angst voelde Susanne nu ook. Wat had dat te betekenen?

In Reinderts onregelmatige handschrift stonden een paar regeltjes geschreven: 'Ik moet nadenken, vrouw. Op dit moment kan ik niet met je leven. Ik ben naar een neef van mijn oudoom Dirk. Hij zal me wel een paar dagen in het riet laten werken. Vraag Adriaan maar de zaken op Kreekestein te regelen. Ik weet niet hoe lang ik weg blijf, Reindert.'

Haar hand trilde toen ze het papier liet zakken.

'Lieve help,' zei Susanne ontdaan. Hadden haar bekentenissen in de donkere bedstee hem zo gekwetst?

'Heeft u het gelezen?' vroeg ze haar schoonmoeder.

'Nee. Het lag op de keukentafel.'

Susanne boog het hoofd. 'Reindert is weg.'

Moeder zonk op een stoel, de ogen nog banger. 'Hoezo, weg?'

'Een paar dagen naar de gorzen om riet te snijden.'

'Wanneer komt hij terug?'

'Dat weet ik niet, moeder.'

'Jullie hadden ruzie, hè?'

'Het was nog erger. Ik hield niet van hem toen ik met hem trouwde. Dat weet hij nu.'

'Arme jongen. Geen wonder dat hij even weg wilde .'Ja, ze was zijn moeder. Maar wie dacht er aan haar?

'Hij had me niet alleen mogen laten,' wees Susanne terecht.

'Heb je er wel enig idee van hoe diep je hem gekwetst hebt? Hij, die zoveel van je hield? Die alle wensen uit je ogen las, je was bijna heilig voor hem. Dat was al heel lang zo, maar je zag het nooit.'

'Ik vond hem zo saai,' bekende Susanne.

'Reindert?' vroeg moeder verbaasd. 'Hij heeft altijd hard gewerkt. Hij is gewetensvol en ernstig. Hij laat zijn boerderij niet zomaar in de steek, je moet hem tot op de bodem van zijn ziel hebben gekwetst.'

Dat was zo, ze wist het, maar ze kon zijn moeder toch niet zeggen hoe hij dat had ontdekt? Susanne had zich nog nooit in haar leven zo ellendig gevoeld. In haar schoot bewoog het kind, Reinderts kind. Ze legde haar handen om de zwellende buik. Moeder had een beetje koffie voor haar warm gemaakt, zelf nam ze ook maar een kop. Ze waren samen en het werk moest maar wachten.

'Je hield niet van hem toen jullie trouwden,' merkte moeder op, toen ze weer zat. 'Dat gebeurt vaak. Maar ook later kon je geen genegenheid voor hem voelen. Het deed pijn om te zien, maar ik kon er niets aan doen. Je bent nog zo jong. En toen werd vader ziek. Ineens werd je een volwassen vrouw. Je hebt vader iets gegeven dat niemand anders hem geven kon. Je hebt hem geholpen vrede te vinden. Ik ben je daarvoor intens dankbaar. Maar kun je Reindert ook niet een beetje tegemoet komen? Hem helpen? Hij heeft je heel hard nodig.'

'En dat zegt u. U bent zijn moeder. Dat is heel anders.'

'Ik sluit mijn ogen niet voor zijn fouten. Reindert is bazig, verdraagt moeilijk tegenslag en heeft geen humor.'

'Precies,' knikte Susanne. 'Dat vond ik vroeger al. Je kon nooit eens met hem lachen.'

'Hij heeft altijd veel verantwoordelijkheidsgevoel gehad. Misschien had hij wel weinig reden tot lachen.'

'Ik heb hem ook niet geholpen,' gaf Susanne toe. Ze dronk haar kop leeg en moeder schoof het bord weer naar haar toe. 'Je moet proberen wat te eten. Wat ga je nu doen?'

'Wat kan ik doen?'

Nu was er eindelijk iets van teleurstelling zichtbaar op het andere gezicht. Teleurstelling om haar. Susanne kneep de handen in de schoot samen. Moeder verwachtte toch zeker niet dat ze Reindert terug ging halen?

'Ik wilde wel van Reindert houden,' begon ze moeilijk. 'Maar ik wist ook niet hoe het was om getrouwd te zijn.' Zo, nu wist moeder het ook. Ze keek haar onderzoekend aan.

'Het is niet goed als een meisje van niets weet.'

Susanne knikte. Ze durfde niet op te kijken. 'Het was afschuwelijk.'

'Arm kind,' zei de ander weer, maar nu gold het het in elkaar gedoken, zwangere vrouwtje. 'Arme kinderen. Ik zal nu Adriaan gaan waarschuwen, Susanne.'

Het was bitter koud op de gorzen. Tussen de rietstengels was het water te zien en in de verte een streep land. Dat was Brabant. Het rook pittig en zout op de gorzen, de lucht was tintelend fris.

Reindert huiverde in zijn dikke jas en ondanks de warme wollen wanten waren zijn handen zo koud, dat hij zijn armen kruislings over zijn borst sloeg en de handen onder de oksels duwde, zoals hij de oude man zag doen met wie hij samenwerkte. De oude baas was een beetje praatziek en dat was goed. Dan hoefde hij zelf niets te zeggen.

'Het karwei is bijna geklaard, baas.' De oude man noemde Reindert altijd baas, waarom wist deze niet. Het was onwaarschijnlijk dat deze arbeider op de gorzen de rijke boer uit Ammekerk herkende. Reindert had nooit eerder op de gorzen gewerkt. Dat sprak vanzelf, Ammekerk lag ver van de gorzen vandaan.

'Ja,' bromde Reindert. 'Ik hoorde dat het riet de eerste maart van de gorzen moet zijn.' Het was een veilig onderwerp om over te praten. Het leidde zijn gedachten tenminste een beetje af.

'Dat is juist. U boft dat u in het dekriet mag werken.' Het dekriet kwam van de hogere gorzen. Je had ook nog het matriet, dat wel drie meter hoog kon worden, en het riet dat de stukadoors gebruikten in plafonds. Ja, de oude baas kon hem nog veel leren. Hier was een wereld waar hij nauwelijks iets van wist.

Het werk was bijzonder zwaar. Zwaarder nog, dacht Reindert, dan het oogsten in de zomermaanden. Want hier in de kou bewoog je je ongemakkelijk door het zware pak kleren dat je warm moest houden.

Na het snijden moest het riet naar de hogere kreekruggen worden gebracht, zodat het niet weg kon drijven als de vloed opkwam. Dat deden weer andere arbeiders. Reindert was blij dat hij niet zoveel mensen hoefde te zien. Hij had gedacht op de gorzen rustig over alles te kunnen nadenken, maar hij kwam er gewoon niet toe. Hij was er ook te moe voor.

Reindert schoor zich niet. Hoewel het dragen van een baard in Ammekerk als zonderling werd beschouwd, beschermde het hier zijn gezicht ten minste iets tegen de kou. Hij was beslist niet zo gehard als de mannen die gewoon waren hier de kost te verdienen. Kijk, ginds kwam de klipper. Als het riet gesorteerd was werd het ingeladen en weggevoerd.

'Wat ga je doen als je straks geen werk meer hebt?' vroeg hij aan de andere man. Als de ander praatte kon hij zelf tenminste zwijgen.

'O, dan is het weer tijd om aardappelen te poten. En ik ga bieten op stuk zetten. Er komen meer suikerbieten in de streek. Als de voorzomer komt, vind ik wel weer werk in de biezen. Biezen snijden is beter dan riet, omdat het dan niet zo ijzig koud is. Bovendien kun je bij regen of mist niet doorwerken. Als de bossen met biezen nat worden opgebonden, gaan ze schimmelen, hè. Biezen worden hier niet zo hoog. Dat komt door het brakke water, wist u dat? Maar ze zijn wel stevig en goed om stoelen mee te matten. Op de kreekruggen bloeit in de zomer de gulden roede en het koninginnekruid. Soms zijn er zwanen, dan is het op de gorzen bijna mooi, baas. Dat kunt u nu niet geloven, hè?'

'Nee.' Eindelijk kon er een lachje bij Reindert af. 'Ik zie liever de vette kleigronden van mijn eigen dorp.'

'Wat doet u dan hier?' vroeg de ander verbaasd, eer hij een straal tabakssap wegspoog. Zijn pruim verhuisde naar de andere wang. 'Een mens kan zijn kruis toch niet ontlopen.' Toen werkte hij weer verder en deed er lange tijd het zwijgen toe.

Ja, je kon je zorgen niet ontlopen. Na drie dagen zwoegen in de gorzen was Reindert daar ook achter gekomen. Aan het eind van die derde dag, doodmoe en verkleumd, gaf hij de andere man een hand en verzekerde hem dat hij altijd werk zou kunnen krijgen op Kreekestein in Ammekerk, als dat nodig mocht zijn.

'Ik zal het onthouden, baas.' Toen kauwde hij verder op zijn onafscheidelijke pruimtabak en werkte door. Reindert wist dat hij deze dagen nooit meer zou vergeten. Hij bedankte de neef van oudoom Dirk en nodigde hem uit eens een kijkje op zijn hofstee te komen nemen. Toen stapte hij in de sjees en liet het paard langzaam draven in de richting van Ammekerk. Gelukkig waren de wegen niet al te zacht. Het weer was opgeklaard en er zat lichte vorst in de lucht. Het was al donker, maar als hij eenmaal thuis was zou hij wel wat warms krijgen. Hij wist niet dat hij zo kon verlangen naar Kreekestein.