HOOFDSTUK 2

 

'Puntjes, kantjes, randjes inschoppen en het midden niet vergeten.' Andries deed wanhopig zijn best het lawaai van alle mensen te overstemmen. Hij was panlikker, wat wilde zeggen dat hij de leiding had over de koolzaaddorsers. Hij had er vader dagenlang over aan de kop gezeurd en uiteindelijk gewonnen. Vader liep nu met neef Willem ginds in het veld rond en deed niet veel.

Andries begon schor te worden. Hij had eigenlijk niet zo heel veel te doen, maar dat schreeuwen werd nu eenmaal van hem verwacht. Hij nam een slok bier en begon opnieuw te roepen. 'Puntjes, kantjes...'

Ondertussen letten zijn waakzame ogen goed op. Iedereen moest het zijne krijgen van de melk en het bier, waarvan men kon nemen zoveel men wilde, maar niemand mocht dronken worden. Dat gebeurde licht. Het oogstfeest was altijd een gelegenheid om zich te buiten te gaan.

Het was warm in de volle zon en Andries veegde zich regelmatig met zijn rode zakdoek het zweet van het voorhoofd. De grote, houten vork veroorzaakte blaren in zijn handen. Zo nu en dan hielp hij de aanleggers en de voorschudders een handje.

Koolzaad was altijd het eerste gewas dat werd geoogst en daarom werd er zo'n feest van gemaakt. Het werd gedorst op het perceel waar het was geteeld en dat gebeurde kort na het zichten. Het werk moest op één dag klaarkomen en daarom was er zoveel volk op de been. Niet alleen arbeiders maar ook veel bezoekers, aangetrokken door de vrolijkheid en de gratis verversingen. Het feest werd zoals gewoonlijk aangegrepen om veel plezier te maken, hoe hard er ook gewerkt werd.

Andries liet zijn waakzame ogen over het land glijden, maar ondertussen hield hij ook wel het zaadkleed nauwlettend in het oog. Op het grote zeildoeken zaadkleed, dat zo zwaar was dat het door zes sterke kerels gedragen moest worden bij het verplaatsen, gebeurde het eigenlijke dorsen. Ze hadden twee zaadkleden naast elkaar gelegd. Op het ene, waar hij zat, waren de dorsers bezig, op het andere werd het aangedragen zaadstro op rijen gelegd en wel zo dat de peulen naar één kant waren gekeerd. De dorsers werkten in ploegjes van vijf man, ze sloegen om het hardst met de vlegels op de peulen, zodat het zaad eruit rolde. Als dat gebeurd was draaide de voorschudder, die net zo'n grote houten vork had als Andries zelf, het stro om, zodat de dorsers het stro nogmaals konden bewerken. Nu waren ze klaar op het voorste zaadkleed en nogmaals nam Andries een slok bier eer hij zijn stem verhief. 'Over.' Op zijn commando begon men nu op het tweede zaadkleed en alles begon van voren af aan. 'Puntjes, kantjes, randjes inschoppen en het midden niet vergeten.'

Op het eerste zaadkleed werd het stro nu met houten vorken in de lucht gegooid, zodat het achtergebleven zaad uit de peulen viel. Daarna werd het stro aan de strohermen doorgegeven, die het buiten het kleed op een hoop stapelde. Nu kwamen er mannen om het kleed te verplaatsen. Ondertussen werden de dorsers op het tweede kleed afgelost, want het was zwaar werk en bovendien was het drukkend weer.

Even waren ze bang geweest dat er misschien een onweersbui zou komen, maar vader dacht van niet en dus waren ze toch met het dorsen begonnen. Het veld zag zwart van de mensen. Voor een paar ogenblikken benijdde Andries neef Willem, die nu met een kroes bier aan de slootkant zat en grapjes maakte met een van de meiden. Hij had nog geen hand uitgestoken en Andries besefte dat hij zelf nooit zo werkeloos zou kunnen toezien. Hij was veel te veel boer om aan de kant te zitten. Hij grinnikte even. Nee, dit was je ware! De leiding te hebben over al deze mensen. Alles te laten verlopen zoals het moest. Hij hield ervan om leiding te geven. Nog net kon hij Nelleke bij de punt van haar zwarte rouwschort grijpen, toen ze langs hem heen liep. Hij had gezien hoe ze de bezoekers de schoenen afwiste. Dat was ook een vast gebruik. Van alle bezoekers die het zaadkleed betraden werden de schoenen schoongemaakt en in ruil daarvoor moesten ze een fooi geven. Hij had er speciaal voor gezorgd dat Nelleke dat mocht doen, ze was er duidelijk blij om geweest. Het heldere lachje dat haar gezicht had doen oplichten had hem ontroerd. Het meisje kon het extraatje goed gebruiken nu haar vader dood was en ze zelfs geen rouwkleren had, zodat ze 

tenslotte een oude rok en een jak van moeder had gekregen om voor zichzelf te vermaken. Zijn zuster Arentje had de dienstbode een zwart schort gegeven en het meisje had tranen in de ogen gekregen van dankbaarheid. 'Wil je me nog wat bier brengen, Nelleke? Ik heb zowat geen stem meer over.'

'Er is net verse melk gehaald, zo uit de kelder. Ze is nog koel stelde het meisje voor. 'Het bier is lauw, want als dat koud is drinkt iedereen veel te veel.'

'Wat ben jij slim, zeg,' grinnikte Andries. 'Geef me eerst maar wat melk en breng me dan straks nog wat bier. Ik zal ervoor zorgen dat je koolzaadstro krijgt voor de komende winter.'

'Dank je,' mompelde het meisje. Ze was rood geworden van zoveel vriendelijkheid, of was het toch van de warmte? Andries voelde even lust in zich opkomen nog veel meer voor haar te regelen, alleen al om het genoegen te smaken die verlegen ogen te zien oplichten van blijdschap. Voor haar kon hij op dat moment niet veel doen, maar nu moest hij ervoor zorgen dat ook de andere 

werkers iets te drinken kregen. Toen Nelleke terugkwam zei hij haar dat ze met Bets moest rondgaan bij de inleggers, de lezers en de aandragers.

Ginds voor hem uit liepen de inleggers. Dat waren de vrouwen die het zaadstro van het veld opraapten en op het draagkleed legden. Ze werden geholpen door de lezers, dat waren kinderen en oude mannen die een centje bijverdienden door het achtergebleven stro te verzamelen. Als het draagkleed vol was werd het naar het zaadkleed gedragen. De twee dragers hadden de zwaarste taak van allemaal, Andries had er de sterkste kerels van het dorp voor uitgekozen. De dragers hadden kussentjes op hun schouders gebonden, waar de bomen van het draagkleed op konden rusten zonder het vel van het vlees te halen. Nelleke bood hun als eerste de koude melk aan, waar ze gretig van dronken. Hij zou proberen de dragers straks even af te laten lossen. Jonge kerels vonden het gewoonlijk een hele eer om drager te mogen zijn. Ze wilden allemaal de sterkste zijn. Hij had het vorig jaar zelf ook een poosje gedaan. Langer dan een uur had hij het niet volgehouden, daarom wist hij nu maar al te goed wat de harde werkers toekwam.

Weer gaf Andries het commando 'over'. Wat schoten ze goed op. Vader kon trots op hem zijn, alles liep gesmeerd. De lucht was nog steeds strakblauw en van donderkoppen was geen sprake. Het liep zeker al tegen een uur of drie. Sommige mannen werden wat luidruchtig door het ruime alcoholgebruik, maar Andries wist dat ze er wel voor zouden oppassen om niet echt dronken te worden. Als ze aan het einde van de dag hun werk niet meer konden doen, zouden ze een volgende keer niet meer gehuurd worden. De bezoekers waren ook luidruchtiger. Dronk Willem nu warempel jenever?

Andries' haar plakte onder zijn pet, nat en in slierten hing het om zijn hoofd. Hij kreeg lust om zijn pet af te doen, maar dat dorst hij toch niet zolang hij in de felle zon was. Vader zou er in stilte wel niet zo mee in zijn schik zijn dat het zo heet was.

Des te meer werd er gedronken. Het oogstfeest was toch al duur door de verversingen, en ook moesten de zaadkleden gehuurd worden. Ze hadden op Maesvreugt geen eigen kleed, maar huurden dat net als de andere boeren van Ammekerk van Den Hartigh, die er als enige van het dorp een van zichzelf had.

Den Hartigh had zijn eigen koolzaad de vorige dag gedorst. Andries nam zich voor later zijn eigen zaadkleed te kopen, zodra hij de boerderij van zijn vader had overgenomen. De arbeiders kregen vandaag bovendien een dagloon, maar ze hadden ervoor gezorgd die werkers te huren die dat waard waren. Het zag er nu wel naar uit dat ze tijdig met het dorsen klaar zouden komen.

Nu moest hij de zaadkleden laten verplaatsen, anders moesten de aandragers veel te ver met het zware draagkleed lopen. Dus verhief hij zijn stem weer, schreeuwde her en der zijn bevelen en heel de menigte werklui volgde zijn commando's op. Dat gaf een fijn gevoel vanbinnen, zo alle werkzaamheden te dirigeren. Ziezo, nu droeg men het zware kleed een eind verder over het veld. De bezoekers liepen zoals altijd onhandig in de weg, ze raapten soms wat stro op alsof ze de inlegsters wilden helpen, maar meestal hadden ze geen enkel nut. Kijk, moeder was ook naar het land gekomen. Haar dikke gestalte was te zien bij de verversingen en ze zweette verschrikkelijk. Zoals de meeste dikke mensen kon ze niet goed tegen de warmte. Moeder zou beslist niet lang in de volle zon blijven. Hij moest er wel op letten dat ze Nelleke niet meenam naar het woonhuis. Nee, nu liep Bets met moeder mee terug naar de boerderij. Mooi zo! De twee oude mannetjes ginds, die er zo moe en mager uitzagen, hadden die al wat gekregen? Hij had ze nog niets zien halen, misschien durfden ze niet? Ze lazen moeizaam wat stro bij elkaar. Weer wenkte hij Nelleke, die onvermoeibaar leek, net als hijzelf.

'Zeg, breng die oude baasjes eens wat van die lekkere koude melk.'

'Ze is al net zo lauw geworden als het bier.'

'Vind je het leuk, Nelleke?'

'O, ja, Andries. Ik heb nog nooit zo'n feest gezien.' Haar ogen lachten iets minder verlegen dan eerst, maar de verleidelijke blosjes waren er nog steeds.

Hij lachte onwillekeurig terug. 'De Broederschap zou zoveel vrolijkheid natuurlijk nooit goedgekeurd hebben,' merkte hij zacht op. Zijn samenzweerdersstem maakte haar aan het lachen, de vrolijke toon ervan klingelde omhoog.

'Je stem slaat over.'

'Dat hoort erbij. Ik zou geen goede panlikker zijn als ik vanavond nog drie verstaanbare woorden kon uitbrengen. Gewoonlijk nemen ze de grootste schreeuwlelijk uit de streek voor dit baantje.'

'Waarom doe jij het dan?' wilde ze weten, terwijl ze genietend om zich heen keek.

'Ik speel nu eenmaal graag de baas. En dit is een kans uit duizenden om dat te doen.'

'Mallerd,' zei het meisje oneerbiedig en hoewel hij graag nog wat langer met haar geschertst had, liep ze al weer verder.

De oude baasjes dronken gretig van hetgeen ze hun aanbood. Andries bedacht dat het helemaal niet moeilijk was geweest met Magda te trouwen als zij een beetje op Nelleke had geleken. Hij schrok zelf van de gedachte. Snel wendde hij zich de andere kant uit, zodat hij de ranke meisjesgestalte niet langer zag en driftig stak hij zijn houten vork in het stro om dat te keren. Hij moest maar liever hard werken, dan had hij geen tijd voor zulke zotte gedachten. Nu kwam vader naar hem toe. Zou er iets verkeerd zijn gegaan? Nee, hij glimlachte.

'Dat loopt gesmeerd, Andries.'

'Ja, vader. Ik hou ervan de leiding te nemen.'

Ik denk dat je alleen uiterlijk op je grootvader lijkt.

'Hoezo?' vroeg Andries verrast.

'Nu, hij wilde ook altijd de lakens uitdelen. Soms was dat lastig, vooral toen hij ouder werd. Maar voor de Omwenteling was hij schepen en een man van gewicht in het dorp. Iedereen luisterde naar hem.'

'Waarom was hij dan later geen schepen meer?'

'Onze familie was prinsgezind. Dat zijn we altijd geweest. Maar tijdens de Omwenteling werden alle prinsgezinden uit hun erebaantjes ontslagen en hun plaatsen werden ingenomen door patriotten.'

'En later? De Fransen bleven toch niet eeuwig?'

'Nee, nee, maar Den Hartigh had zijn plaats ingenomen. Ze vroegen vader nog wel om in zijn oude ambt terug te keren toen de prins tot koning was gekroond, maar toen wilde hij niet meer. Je grootvader was trots, hoor.'

'Was Den Hartigh dan patriot?'

'Zeker, zeker. Destijds was het land verscheurd. Maar het is al lang geleden en dan moet een mens daar niet meer bij stil blijven staan. De tijd gaat door.'

'Ja. Hé daar, we wisselen pas als er achtentwintig struiken zijn gedorst.' Andries had onder het gesprek niets aan zijn waakzame ogen laten ontsnappen. Een van de dorsers leek toch minder vast op zijn benen te staan dan wenselijk was. Vader keek goedkeurend toe hoe hij de man verving. Andries voelde zijn hart in zijn borst zwellen van trots. Nu maakte hij alweer een goede beurt bij vader. Volgend jaar wilde hij beslist weer panlikker zijn!

Weldra zou het tijd zijn om te schaften. Ze zouden boterhammen eten in het veld en Bets zou met Nelleke koffie ronddelen. Het werd tijd dat de mannen eten in hun lijf kregen, er waren er nu meer die vrolijk werden. Hij zou het onthouden. Die zich te buiten ging zou volgend jaar vergeefs om werk komen. Zou vader dat ook zien?

Weer gaf Andries een paar aanwijzingen. Opnieuw was er zoveel zaad verzameld dat het naar de boerderij moest worden gebracht. De wagen, met Bruin en de Bonte ervoor, stond al klaar.

Mooi. Het liep allemaal nog steeds op rolletjes. Gelukkig werd het langzamerhand wat minder heet. Hij rammelde van de honger. Was het nu nog geen schafttijd?

Om acht uur 's avonds was het dorsen klaar. Iedereen was moe maar voldaan. Nog steeds waren er geen donderkoppen in de lucht te zien, hoewel het drukkend warm bleef. Vader en neef Willem waren een poos weg geweest, maar kwamen terug voor het laatste plezier, want als het werk klaar was wilde het volksgebruik nog dat 'grootje werd begraven'.

Er waren drukke discussies gaande, wie van de kerels als 'grootje' zou dienen. Het bier ging opnieuw druk rond, hier en daar werd de pruimtabak doorgegeven en gelach overstemde alles. Op het veld waren nu ook de vrouwen en kinderen verschenen die het laatste stro verzamelden dat ze 's winters gebruikten om een vuur aan te leggen. Nelleke en Bets ruimden de verversingen op, alles werd in manden gepakt. Hij moest ervoor zorgen dat de manden straks op de wagen met het zaadkleed mee werden gegeven, zodat ze niet het hele eind met de manden hoefden te sjouwen. Ze moesten zo langzamerhand doodop zijn, net als iedereen. Zelf had hij pijn in zijn nek, in zijn armen en in zijn rug. Zijn hoofd voelde onplezierig zwaar na de lange dag in de brandende zon en zijn ogen prikten van het felle licht. Hij snakte ernaar zich wat op te kunnen fris sen. Zou hij het wagen om straks in de kreek te gaan zwemmen? Gewoonlijk liep heel het dorp uit als hij een enkele maal zijn kunst vertoonde, want hij was de enige in het dorp die kon zwemmen. Hij had het vorige zomer van neef Willem geleerd en vond het machtig plezierig. Moeder hield er echter niet van. Ze vond het niet alleen gevaarlijk, maar ook onfatsoenlijk, vooral als hij met plakkend hemd en onderbroek weer op de kant kroop, te kijk voor iedereen. Zelf had hij daar maling aan, maar er waren er meer die zo dachten als moeder. En toch... dat koele water na al die warmte, al dat plakkende zweet van zich af te spoelen en heerlijk koel te worden in die grote waterplas...

Even had Andries niet opgelet en hij keek wat overrompeld toen opeens een paar sterke kerels met het draagkleed voor hem opdoken. Ze lachten en hun adem stonk.

Nee maar, ze wilde hem als grootje hebben! Even schrok hij ervoor terug, maar bijna op hetzelfde moment bedacht hij dat het eigenlijk een hele eer was.

Ze hadden geen betere manier kunnen bedenken om hem te laten weten dat hij zijn werk uitstekend had gedaan. Hij, de zoon van de boer! Dus lachte Andries maar wat en hij liet zich zonder al te veel tegenstand in het draagkleed leggen.

Een paar tellen later voelde hij hoe hij werd opgetild en onder luid gejoel werd weggedragen. Hij wist wat hem te wachten stond. Nu droegen ze hem naar een hoop koolzaadstro en allen die vandaag met het dorsen hadden geholpen volgden grootje in het draagkleed. Daarna begonnen ze hem in het stro te begraven, hij kreeg het vreselijk benauwd, en werd nog warmer dan hij al was. Al dat stof kriebelde in zijn keel en in zijn neusgaten en zelfs als hij nog een stem over had gehad zou hij nu geen woord meer uit kunnen brengen.

Dat hoefde ook niet. Een van de dorsers hield de te verwachten 'aanspraak'. Er werd alom gelachen om de snedige opmerkingen en de vrolijke kwinkslagen. Maar ondertussen stikte Andries bijkans en hij moest aldoor maar hoesten.

Eindelijk werd hij weer uit het stro bevrijd. Het werk was gedaan, de mensen stapten op en gingen zo langzamerhand op huis aan. Andries klopte het stof zo goed mogelijk van zich af en plukte het stro uit zijn haar. Zijn pet was hij kwijt, wacht, daar lag hij, naast de hoop. Hij bukte zich, maar neef Willem was hem voor.

'Ze hadden je mooi te pakken.' Neef stond niet al te vast meer op zijn benen. Andries moest hem zelfs bij de arm pakken om hem veilig langs de sloot te leiden.

'Zo te zien heb je van het oogstfeest genoten,' merkte hij rustig op. Zijn stem was nauwelijks verstaanbaar. 'En dat begraven is nu eenmaal zo de gewoonte.' Het praten deed werkelijk pijn.

'Je bromt en piept maar wat en ik versta je niét,' lalde neef veel te luid. Andries verspilde niet langer zijn moeizame woorden aan zijn dronken neef. Hij loodste hem naar de boerderij en legde hem in de bedstee van de pronkkamer. Moeder mopperde op hem omdat hij zo in zijn stoffige kleren door het hele huis liep, maar Andries wees alleen op zijn keel. Even later had hij een kan bier, koel, zo uit de kelder, in zijn handen. Maar zelfs nadat hij had gedronken kon hij zich nauwelijks verstaanbaar maken. Hij deed een poging om 'Bedankt' te zeggen, maar iedereen in de keuken lachte om hem. Dus deed hij er verder maar het zwijgen toe. Hij slenterde weer naar buiten, waar het langzamerhand stil geworden was. Bets en moeder hadden nog wat boterhammen klaargemaakt. Nu het werk gedaan was en de hitte afgenomen, lustte hij nog wel wat. Na de hele dag als middelpunt van het lawaai te hebben gefungeerd, genoot Andries van de stilte. Als vanzelf was hij naar de kreekkant gelopen.

Er was niemand in de buurt. Zonder zich nog verder te bedenken, rukte hij zich de kleren van het lijf, smeet pet, broek en klompen op de grond en liet zich van de boenstoep in het water zakken. Het water reikte al snel tot aan zijn middel. Even leek het heel koud, zodat hij een paar maal rilde, maar toen was hij aan de kou gewend en voelde het water tintelend fris aan. Andries liet zich voorover vallen en begon te zwemmen. Een paar maal stak hij zijn hoofd onder water, zodat zijn haar nat werd en het stof uit zijn ogen, oren en neus werd gespoeld. Het water plaste zacht om hem heen. Er gilde iemand aan de overkant, maar hij liet weten dat hij geen drenkeling was. Na een poosje werd het weer stil.

O, wat was dit heerlijk. De stille, serene avondrust, het frisse heldere water, waarin hij zo nu en dan een vis zag wegschieten, de kwakende kikkers, ergens verstopt tussen het groen op de oevers, waar ook de bloeiende lissen stonden. De heldergele bloemen waren goed te zien. Andries zwom een stuk heen en terug en merkte dat hij toch wel erg moe was na de lange dag op het land. Bovendien ontbrak het hem aan oefening. Hij zou er goed aan doen er een gewoonte van te maken om regelmatig een stukje te zwemmen. Pas dan zou hij de kunst werkelijk machtig worden en misschien zou hij dan ook niet langer zoveel opzien baren. Misschien kon hij les geven aan een paar andere jongens in het dorp? Er waren beslist nog wel een paar waaghalzen te vinden die ook wilden leren zwemmen. Het was eigenlijk best veilig als er meer mensen waren die zwemmen konden. Hoe vaak gebeurde het niet dat er iemand te water raakte en jammerlijk verdronk? Dat zou niet gebeuren als de ongelukkige in staat was gewoon naar de kant te zwemmen.

Eigenlijk had hij nog lang geen zin om uit het water te komen, maar hij had intussen een reuze honger en hij kon niet langer wegblijven. Ze zouden hem missen en komen zoeken, moeder zou ontstemd zijn over de zwempartij.

Met enige tegenzin hees Andries zich weer op de kant en hij pakte zijn kleren op. Nu was hij toch wat licht in het hoofd. Druipend liep hij naar de keukendeur.

'Andries, moest dat nu?'

Zie je wel, dat moeder boos werd? Ik droog me wel af in de koestal, als ik daar droge kleren krijg,' mompelde hij en hij glimlachte om Bets en Nelleke die allebei een kleur als vuur kregen vanwege zijn verregaande staat van ontkleding. Ze hadden stellig nog nooit een man in zijn onderbroek gezien. Neef Willem was kennelijk diep in slaap en zelfs vader liet zijn afkeuring blijken voor Andries' gevaarlijke voorkeuren.

'Moet dat nu, die waaghalzerij?'

'Ik was zo vies en zo warm. Ze hebben mij gebruikt als grootje.'

'Ja, dat hebben we gehoord. Ga nu maar. Alles wordt drijfnat. Pas maar op dat je geen kou vat.'

Hij kreeg het werkelijk een beetje koud, zoals hij hier stond. Andries liep weg en in de koestal begon hij in een donker hoekje het natte hemd van zijn lijf te stropen. Hij hoorde wat geschuifel. Nelleke kwam om de hoek, ze droeg een blaker en een bundeltje droog goed in haar handen. Ze liet de kaars haast vallen van schrik toen ze zag dat hij net op het punt stond ook zijn onderbroek af te stropen.

'Hier,' zei ze geschrokken en weg was ze weer. Andries had even een bijna onbedwingbaar gevoel van verlangen om haar terug te halen of om in lachen uit te barsten, hij wist zelf niet wat. Wat was er vanavond in vredesnaam met hem aan de hand?

Tien minuten later zat hij in de keuken. Moeder had de koffie opgewarmd, want ze maakte zich ongerust over de gevolgen van zijn zwempartij, maar haar bezorgdheid leek iets af te nemen toen ze zag dat er aan zijn eetlust niets mankeerde. Toen hij eindelijk tevreden achteroverleunde en de brand in zijn pijp stak, merkte Andries dat hij werkelijk doodmoe was. Te moe om te slapen eigenlijk. Na een poosje stonden vader en moeder op. Het was bedtijd. Morgen wachtte er opnieuw een lange, lange dag vol werk. Andries schudde zijn hoofd toen moeder hem vragend aankeek. Als hij nu in bed kroop zou hij nog uren lang geen oog dicht doen.

'Ik maak nog even een ommetje,' zei hij, terwijl hij opstond. Hij was stijf, merkte hij nu. Zijn ledematen waren loodzwaar.

'Waarom?' vroeg moeder niet begrijpend en onmiddellijk weer een beetje ongerust.

'Zomaar. Ik ben nog nooit zo moe geweest, geloof ik. Ik moet eerst een beetje uitrusten voor ik kan slapen. Ik loop nog een paar minuten wat heen en weer. Gewoon een beetje langs de kreekkant.

Maakt u zich maar niet ongerust. Dat is nergens voor nodig.'

'In bed rust je anders het beste uit.'

'Er zijn vandaag zoveel dingen gebeurd waarover ik nog een beetje wil nadenken voor ik ga slapen.'

Hij zag hoe zijn ouders een snelle blik met elkaar wisselden voor ze het vertrek verlieten. Ze dachten ongetwijfeld aan Magda en dat vermaledijde huwelijk, waaraan hij toch niet zou kunnen ontsnappen. De onaangename stemming die hem bij die gedachte overviel kon hij niet meer van zich afzetten, ook niet toen hij langs de kreekkant liep, over de weg die nu stoffig was na de droge, warme dagen. Het was een zeldzaam mooie zomeravond: nog steeds zwoel warm, de sterren flonkerden aan de hemel en het was bijna volle maan. Het land hulde zich in een zilveren waas. Zonder dat hij het had beseft was Andries tot het kleine huisje gelopen, waar Nelleke nog steeds woonde. Nu ze werkte en voor zichzelf kon zorgen, terwijl er toch niemand anders was die in dat krot wilde wonen, kon ze daar blijven, al was het eigenlijk onbehoorlijk voor een ongetrouwd meisje om alleen te wonen. Ze scheen echter niemand te hebben naar wie ze toe kon gaan.

Alles was donker daarbinnen, hoewel het luik voor het raam niet gesloten was. De vlierstruik naast het huisje geurde zwaar.

Achter zich hoorde Andries een onverwacht geluid en nog voor hij zich had omgedraaid wist hij dat Nelleke achter hem stond.