HOOFDSTUK 1
In de kamer was het nog helemaal donker. Een van de meisjes in de bedstee had al een paar maal rusteloos liggen draaien, maar de ander was nog diep in slaap. Tot haar drongen de geluiden van de boerderij nog niet door, al zou dat niet lang meer duren.
Maesvreugt, een grote en statige boerderij even onder het dorp Ammekerk in de Hoeksche Waard, ontwaakte. Nog was alles duister buiten, want het was in het begin van februari.
Om een uur of vijf reeds kon men de eerste geluiden in de stal vernemen, als de vaste knecht en de meid begonnen de koeien te melken. Niet veel later was er dan ook gestommel te horen in het voorhuis, waar de boer en de boerin uit de bedstee kwamen. Als het fornuis in de keuken goed doorbrandde, zou de boerin de kinderen gaan roepen.
Susanne van Bressij, altijd kortweg Suus genoemd, wachtte op haar moeder. Nog even, dan zou het bekende: 'Meiden, opstaan, het is half zes' klinken. Ze tilde voorzichtig het blonde hoofd op. Haar blauwe ogen spanden zich in om in het donker te kijken. Behoedzaam schoof ze een beetje naar de bedsteerand toe om haar zusje Mineke niet te storen. Mineke was zo'n slaapkop. 's Avonds was ze niet naar bed te krijgen en de volgende morgen kwam ze er even moeizaam weer uit. Moeder moest haar altijd porren en een beetje op haar brommen, eer Mineke echt wakker was. Bij Suus was dat nooit nodig.
De bedsteedeuren stonden een beetje open, want moeder zei dat het ongezond was om met potdichte bedsteedeuren te slapen, ook al dachten de meeste mensen in de streek daar anders over. Maar Suus vond het wel prettig als ze door de kier de kamer in kon kijken en het vertrouwde getik hoorde van de staande koekoeksklok, die haar vader een tiental jaren geleden had meegebracht toen hij naar Antwerpen was geweest. De klok zong het vertrouwde liedje: tik-tak, tik-tak. Nog even, dan zou om half zes het 'koekoek' zich laten horen, vlak voor moeder kwam.
Suusje rekte zich nog eens behaaglijk uit. Ze was klaarwakker. Er was iets bijzonders vandaag, maar wat?
Met een ruk zat het meisje rechtop in de bedstee. Natuurlijk! Het was immers feest!
'Mineke, kom nou, word toch eens wakker. Het is feest.'
'Hè...' klonk het en Mineke murmelde er nog wat onverstaanbaars achteraan, draaide zich om en sliep verder.
Ze had het kunnen weten, dacht Suus boos. Ze huiverde in haar nachtpon, nu ze onder de dekens vandaan was gekomen, maar toch was het niet meer zo koud als een paar weken geleden. In januari had het stevig gevroren; er was zelfs drijfijs geweest op de grote rivieren die het eiland omspoelden. De beurtschipper had het zelf aan vader verteld, toen zijn boot vastgevroren lag in de Binnenmaas, het water achter de dijk van Ammekerk. Ze hadden veel plezier gehad met schaatsen, niet alleen op de kreek, maar zelfs op het dichtgevroren grote water.
Doch nu was het water in de lampetkan 's morgens niet langer bevroren, zodat je er met je vuist een gat in moest slaan eer je je 's morgens wassen kon. Dat deed je dan natuurlijk zo snel mogelijk, omdat je huiverde van de kou. Zo een plens water over je gezicht en je armen, dat was wel genoeg. Dan schoot je rillend in je kleren.
Suus zuchtte bij de herinnering en gaf het ondertussen op om Mineke wakker te krijgen. Op moeder bleef ze vandaag ook niet langer wachten. Ze was klaarwakker en ging eruit.
Suus sloeg haar benen over de bedsteerand en zocht razendsnel haar zwarte wollen kousen bij elkaar. Die trok ze altijd aan eer ze haar voeten op de grond zette. De plavuizen waren altijd kil en pal voor de bedstee lag er geen vloerkleed. In de keuken klonk nu het geluid van de zingende theeketel op het brandende fornuis. Ze had honger. Suus trok intussen haar onderrokken aan en haakte die dicht. Toen sloop ze op haar tenen door de donkere kamer naar de lampetkan. Zo geruisloos mogelijk stak ze de petroleumlamp op.
Brr, het water in de kan was wel niet meer bevroren, maar het was toch nog ijskoud. Heel voorzichtig spetterde het meisje haar gezicht nat, waste ze haar handen en haar armen tot de ellebogen en droogde ze zich haastig af. Ziezo. Onwillekeurig bleven haar ogen even dwalen ter hoogte van de gebarsten spiegel die aan een spijker boven de lampetkan hing. In het halfduister kon ze niet veel onderscheiden, maar eigenlijk wist ze wel wat ze daar zou zien. Blonde haren met slagen erin, keurig bijeengebonden in een lange vlecht die bijna tot aan haar middel reikte. Daaronder de helderblauwe ogen die alle kinderen Van Bressij van hun vader hadden geërfd. Verder had ze een fijngevormd gezichtje, met zowel van vader als van moeder erin. Tante Sabine had met Kerstmis nog gezegd dat ze knap was en dat was Suusje niet vergeten. Het was best fijn als mensen je knap vonden.
Nu, niet langer dralen, ijdelheden waren nergens goed voor, zei moeder altijd. Ze schoot haar jurk aan, draaide de lamp weer uit en haastte zich de keuken in om een kopje verse thee te gaan halen.
'Móge,' groette ze, terwijl ze zachtjes de deur achter zich dichttrok. Een haastige blik op de koekoeksklok leerde haar dat het kwart voor zes was. 'U was ons toch niet vergeten, moeder?'
'Natuurlijk niet, kindje. Maar ik dacht zo, omdat het feest is, zal ik de meiden tot zes uur laten liggen.'
'Mineke slaapt nog.'
Dankbaar accepteerde het meisje een kopje thee. 'Ik zou bijna willen dat ik vandaag ook nog naar school mocht.'
'Je bent al dertien en dus oud genoeg om een handje te helpen. Op een grote boerderij is werk genoeg,' antwoordde moeder niet onvriendelijk, maar Grietje, de meid die juist uit de stal kwam, snoof luidruchtig.
'Mineke en Hendrik krijgen straks chocolademelk en krentenbroodjes,' dacht Suusje hardop met verlangen in haar stem. 'Ze krijgen ook een mooi aandenken, omdat de koningin vandaag trouwt.'
'Ik heb gisteren zelf een krentenbrood gebakken,' suste moeder glimlachend. 'Je komt niets tekort.'
'Konden we ook maar naar Den Haag gaan, hè, moeder, om het allemaal zelf te zien.'
'Gewone boerenmensen hebben niets bij een Koninklijke bruiloft te zoeken. Het is al mooi genoeg dat er op het dorp feest is, waarmee we ons de hele dag kunnen amuseren.'
'Hoe zou de bruid zich nu voelen?' droomde Suusje weg, terwijl ze een hap van de dikke snee brood nam. Moeder had er gekookt spek op gedaan, heerlijk. Ze schoof haar altijd een snee brood toe over de keukentafel als ze uit bed kwam, wel wetend hoe hongerig haar oudste dan al was. Ze zouden pas om zeven uur écht eten, als het melken was gedaan.
'Heel gewoon, denk ik. Het is te hopen dat Willemientje van die hertog Hendrik houdt, maar het is nu eenmaal een feit dat ze moet trouwen. Ze is de laatste van de Oranjes, behalve koningin-moeder Emma dan. Er moeten dus kinderen komen, anders sterft het geslacht uit.'
'Zou ze het dan akelig vinden om te moeten trouwen?' schrok Suus.
'Natuurlijk niet,' bond Sanne van Bressij in en ze glimlachte alweer om haar dromerige oudste. Dertien was het meisje alweer en ze droomde tegenwoordig van jongens, trouwen en kinderen krijgen. Dat was op zich niet slecht. Op die leeftijd was dat niet erg, dan mocht je nog wel denken dat later alles rozengeur en maneschijn zou zijn. De harde werkelijkheid zou zich nog snel genoeg aandienen. Het was donderdag, de zevende februari van het jaar 1901 en niet alleen in Ammekerk maakten de mensen zich op voor de grote dag. De kou van de afgelopen tijd was verdwenen, maar die morgen hing er een dikke mist over het land toen de zon opkwam. Die kon echter voorlopig nog niet door het wolkendek heenkomen. Toch, toen het lichter werd, tooide men overal in het land de huizen en kerken met de nationale driekleur en de oranje wimpel.
Die dag was het met de natuur net als met het leven van de jonge vorstin zelf. De dikke nevel die overal het uitzicht belemmerde, deed denken aan de onzekerheid die het land had bevangen toen na de dood van koning Willem III slechts een klein meisje overbleef als erfgename van de troon. Maar enige tijd later, toen de zon wat hoger boven de huizen was geklommen, begon de nevel op te trekken. Het kleine meisje was volwassen geworden, had de troon aanvaard en zou nu ook een man krijgen. Later op de morgen behaalde de zon uiteindelijk de algehele overwinning op het wolkendek, helder bescheen zij toen de met feestversiering getooide steden en dorpen. Het leek wel of de natuur meejubelde met deze voor het land zo vreugdevolle gebeurtenis. Om acht uur was het reeds te merken dat deze dag verschilde van alle andere. De klokkentoren begon te luiden en het door de mist gedempte bim-bam klonk wat iel over de daken, over de akkers en boerderijen en was tot ver buiten het dorp te horen. Het deed alle kinderen zich vol verwachting naar school reppen, waar eerst zou worden gezongen, waarna zij dan later zouden worden getrakteerd en een wandbord kregen uitgereikt met de afbeelding van het jonge bruidspaar.
Ook Mineke en Hendrik haastten zich naar school. Met klepperende klompen renden ze de grindweg langs, die evenwijdig aan de kreek liep en naar Ammekerk voerde. Maesvreugt lag een kwartiertje gaans van het dorp. Het tweetal werd gevolgd door Suus, die niet langer jaloers op de kleintjes was, maar zich nu trots en volwassen voelde omdat moeder haar naar het dorp stuurde om koekjes te gaan kopen ter gelegenheid van deze feestdag.
Ze wuifde naar de kleintjes en mengde zich toen met glimmende ogen onder de mensen in de Kerkstraat. Iedereen was na het luiden van de klokken naar buiten gekomen, want de burgemeester ging nu een feestrede uitspreken en daarna zou men gezamenlijk nationale liederen zingen, zoals: Wien Neerlands bloed door de aad'ren vloeit, en natuurlijk het Wilhelmus.
Later, om tien uur, zou er in de kerk een bijzondere dankdienst worden gehouden en natuurlijk zou het meisje die met haar ouders bezoeken.
Al lang voor de dienst begon stroomde het kerkgebouw vol. Meisjes, ook Suus, droegen op die dag een oranje strik in het haar en de jongens droegen, net als hun vaders, een oranje strikje op hun zwartlakense kerkpakken. Alle boerinnen van Ammekerk hadden hun mooiste sier voor de dag gehaald, zodat het in het kerkgebouw bijkans blonk van de glimmende krullen, die vóór de kostbare kanten mutsen op het voorhoofd zaten. Soms hingen bij de oude vrouwen aan die krullen nog krulbellen. De jongeren droegen voor de krullen de mooiste sierspelden op het kant. Voor bijzondere gelegenheden haalde men graag al het moois dat men bezat uit het kabinet. Behalve degenen die in de rouw waren, droegen alle vrouwen hun bloedkoralen of granaten kettingen. Vooral de boeren zagen hun vrouwen graag rijk getooid. Het was immers de oude en beproefde manier om te laten zien hoe welgesteld je was. Tijdens zulke samenkomsten spiedden moeders van huwbare kinderen dan ook druk rond. Want het was belangrijk dat een zoon of een dochter een goed huwelijk deed in eigen kring. Zelfs dominee leek vandaag bijna vriendelijk. Zijn gewoonlijk zo bleke, ernstige gezicht was nu getooid met een vage blos van vreugde en gloedvol weefde hij een prachtige preek rond de door hem voor deze dag uitgekozen tekst: de achtenveertigste psalm, het tiende vers: 'Wij gedenken, o God, uw goedertierenheid in het midden van uw tempel.'
Het was verschrikkelijk moeilijk om stil te zitten tijdens de langdurige godsdienstoefening. Suusje had daar altijd al moeite mee gehad en ook nu ze ouder werd, kostte het haar moeite om zo lang aan één stuk stil te moeten zitten. Ze
begon op de mutsen om haar heen te letten. Vijfblomskant, de eenvoudige batisten muts van vrouw Flohil, die in de rouw was voor haar enige kind, dat aan tyfus was gestorven. Fabriekskant voor arme vrouwen en handgekloste kant voor de boerinnen, zodat het onderscheid duidelijk was. Maar kijk, daar zag ze zowaar een paar vreemde gezichten in de kerk! Wacht eens, dat moest de oudere zuster van vrouw Flohil zijn, met wie moeder ooit nog tegelijkertijd had schoolgegaan, al zat moeder toen in de laagste klas en die vrouw in de hoogste. Moeder had wel eens verteld dat ze heel vroeger nog vriendinnen waren geweest en dat de vrouw nu getrouwd was met een boer uit Westmaas, een dorp dat enkele kilometers voorbij Ammekerk lag. Had ze de meid van de week niet tegen moeder horen zeggen dat vrouw Flohil enige tijd daar ging logeren, tot het ergste verdriet voorbij was? Naast haar zat een jongeman die met kop en schouders boven de andere mensen uitstak. Zijn donkere, lichtgolvende haar glansde in het lamplicht. Die kende ze ook niet. Ze moest moeder straks eens vragen wie dat was. Verder dwaalden Suusjes ogen weer, langs alle bekende punten waar ze gedurende elke kerkdienst naar keek om de tijd door te komen. De dienst liep eindelijk naar het einde en met een blij gevoel zong het meisje, staande, het Wilhelmus mee met de verzamelde gemeente. Direct daarna begon de kerk leeg te lopen.
Buiten verheugden de mensen zich in de doorgebroken zon en terwijl de boeren hun paarden voor het gerij spanden en de mensen overal samengroepten om nog wat na te praten, trok Suus haar moeder aan haar mouw. 'Moe, wie is dat?'
Moeder fronste haar wenkbrauwen. 'Die jongen zal de zoon van Arendina Leeuwestein zijn, kind. Ze zijn hier om vrouw Flohil op te halen. Maar bemoei je niet te veel met die mensen. Er wordt tegenwoordig zoveel over mijn vroegere vriendinnetje gekletst. Ze schijnt soms rare dingen te doen.'
Nu wist ze nog niets, dacht Suus teleurgesteld. Men praatte zoveel in kleine dorpen als Ammekerk. Het was dom om naar dergelijk geklets te luisteren, dat zei moeder altijd zelf. Waarom deed ze er dan nu aan mee? Suus vond dat je soms niets van volwassen mensen begreep.
Vader hield zich bezig met de tilbury. Natuurlijk was de afstand van Maesvreugt best te lopen - als het lekker weer was liepen ze bijna altijd - maar op hoogtijdagen reed vader altijd de tilbury. Om de stand op te houden, zei hij dan. Gek, vader lachte veel en kon met iedereen overweg, zelfs met de knechten maakte hij graag grapjes. Ze vond dat haar vader het helemaal niet nodig had om indruk te maken met de tilbury. Vader was vader, en dat was toch wel genoeg? Was Maesvreugt niet een van de grootste boerderijen van Ammekerk? Dat wist immers iedereen?
Nu moest je moeder eens zien, hoor. Stond ze warempel gewoon met die vreemde vrouw te praten, omdat ze ooit samen op school hadden gezeten. Waarom moest ze Suus dan waarschuwen?
Aarzelend ging Suus naar haar toe. Net toen ze voorzichtig achter moeders rug vandaan kwam, zag ze de vreemde jongeman weer. Verschrikt wilde ze weer terugkruipen achter die vertrouwde rug. Ze was niet echt verlegen, maar altijd een beetje bang van vreemdelingen.
'Kom, kom, is dat nu je dochter, Sanne?' lachte de vreemde vrouw tegen moeder.
'Ja, dit is mijn oudste. Ze wordt al een hele jongedame, nietwaar? Kom Suus, geef vrouw Leeuwestein eens een hand.'
Suus deed braaf wat er van haar werd verwacht en verwonderde zich in stilte over haar moeder, die nu ineens zo aardig deed, terwijl ze haar eerst had gewaarschuwd voor deze vrouw.
'En is dat nu jouw Dirk?' Moeder keek op naar de donkere jongeman, die bijna een hoofd boven hen uitstak.
'Dirk belooft de sterkste man van het dorp te worden,' antwoordde zijn moeder met onmiskenbare trots. 'En dat is maar goed ook, want hij is mijn enig kind. Ik had er graag meer gekregen, Sanne. Dirk wordt twintig, binnenkort.'
Suusjes strik was afgezakt. Voorzichtig probeerde ze de strik los te trekken terwijl moeder en de vreemde vrouw verder praatten, maar de speld zat vast en er zaten een paar haren tussen. Toen Suus met een rukje de strik uit haar haar wilde halen, deed ze zichzelf zo'n pijn dat ze onwillekeurig 'au' riep.
De beide vrouwen letten er niet op, maar die vervelende Dirk Leeuwestein lachte spottend, waarbij zijn donkere, bruine ogen Suus minachtend aankeken.
Woedend werd ze! Spontaan stak ze haar tong tegen hem uit, nadrukkelijk en duidelijk, maar er wel voor zorgend dat ze veilig half achter haar moeders rug bleef, zodat de volwassenen het niet konden zien.
De jongeman lachte nog harder en Suus keerde zich om, om niet langer naar dat vervelende, verwaande gezicht te moeten kijken.
Zo, zo, de enige zoon van zo'n rijke boer, rijker misschien nog wel dan haar vader, die voelde zich nogal wat. Bah, zulke mensen kon ze niet uitstaan. En zeker niet als ze haar ook nog eens uitlachten!
Die middag om twee uur begonnen de volksspelen. Suusje, dertien, was voor één keer weer kind met de kinderen. De laatste keer wellicht, peinsde haar moeder, die vanaf een afstandje de verrichtingen van haar kinderen volgde.
Sanne van Bressij begon gezet te worden, nu ze al jarenlang als een welvarende boerin op Maesvreugt woonde. De eerste jeugd was verdwenen, Dries en zij hadden zo langzamerhand de middelbare leeftijd bereikt, maar nooit vond ze dat erg.
Na de moeizame start van hun huwelijk was ten slotte alles nog terechtgekomen en vonden ze liefde en steun bij elkaar. Ze hadden veel verdriet gekend en ook was de grootste hartstocht van de eerste tijd langzamerhand tot rust gekomen, maar daarvoor in de plaats was een ander soort geluk gekomen, een rustig geluk en een weten dat ze altijd op elkaar konden rekenen. Dit soort geluk was, naar ze dacht, misschien nog wel mooier dan de hartstochtelijke liefde van de jonge jaren.
Ze glimlachte, nu Suus met een hoogrode kleur van opwinding haar prijs kwam afleveren, bemachtigd bij het koekhappen.
'Heb je plezier, meisje?'
'O ja, moeder. Mag ik vanavond nog naar de verlichting gaan kijken?'
'Natuurlijk. We lopen na het avondeten nog even met zijn allen naar het dorp en we zullen zelf ook vetpotjes voor de ramen zetten, zodat ook Maesvreugt aan de illuminatie meedoet. Goed?'
'O heerlijk, heerlijk' Ze huppelde weg, weer helemaal kind. Nog éven kind. Gauw genoeg zou ze volwassen zijn en zou de ernst van het leven toeslaan.
De statige boerin richtte nu haar blik op de andere kinderen. Mineke deed haar uiterste best bij het zakkenlopen en Hendrik, die dondersteen, wilde warempel zijn geluk proberen bij het mastklimmen. Zijn hele goed zou straks onder de groene zeep zitten, waarmee de mast was ingesmeerd om de omstanders het plezier te bereiden dat iedereen van deze spelletjes verwachtte. Nu ja, de meid zou de kleren morgen weer in orde maken. Het belangrijkste was dat de kinderen zich op een dag als deze amuseerden. Zoveel hoogtijdagen kende het eenvoudige boerenleven uiteindelijk niet. Meestal was het heel gewoon hard werken. Vooral in de doorgaans zo eentonige winterdagen was een feestelijke gelegenheid een mooie afleiding en een reden te over de sleur eens te vergeten.
Dries van Bressij kwam eindelijk bij de herberg vandaan, waar hij met andere mannen had staan praten en ondertussen van de oranjebitter had geproefd.
'Zo, was het gezellig?' glimlachte zijn vrouw.
'Zeker,' antwoordde Dries goedgehumeurd, waarna Sanne hem vertelde van haar belofte aan de kinderen.
Die avond vormde het hoogtepunt van de feestelijkheden. De vlaggen waren na zonsondergang binnengehaald, maar nu brandden voor de ramen van bijna alle huizen de vetglaasjes, wat het dorp een prachtig aanzicht gaf. De ereboog onder aan de dijk, met het opschrift: Hulde aan het Koninklijk Paar, werd door fakkels verlicht en daar in de buurt begon het fanfarecorps Semper Crescendo zich te verzamelen.
In de optocht zouden eveneens brandende fakkels worden meegedragen. De kinderen bedelden al om te mogen meelopen in de optocht en Dries knikte goedmoedig. 'Ja, hoor, als jullie morgenavond dan maar een uurtje eerder naar bed gaan, omdat het vanavond wel heel laat wordt.'
'Ja, vader, natuurlijk,' beloofden ze alle drie grif.
De eerste tonen klonken op, de kinderen werden ongeduldig. De straten waren nu vol mensen, maar de vrolijke muziek overstemde het drukke stemmenrumoer. De fanfare speelde enkele nummers en daarna begon de optocht door de straten, de muziek voorop en de mensen erachteraan.
Hier en daar werd Bengaals vuur ontstoken, wat iedere keer weer een kreet van bewondering aan de mensenmassa ontlokte. Heel Ammekerk was die avond op de been.
De kinderen waren moe na de rondgang door het dorp, maar nu waren de feestelijkheden toch echt tot een einde gekomen. De notabelen maakten zich op om het slot bij te wonen in het zaaltje achter de herberg. Daar zou de toneelvereniging Onder Ons En Eensgezind nu een klucht gaan opvoeren, waarna er een volksbal zou zijn. Aan dat laatste zou natuurlijk lang niet iedereen meedoen, want volgens velen was dansen een zonde die strijdig was met het strenge geloof dat in deze streken werd beleden. Ammekerk lag zo'n beetje op de grens. Wat westelijker in de streek werd men steeds strenger, tot men in de dorpen Zuid-Beijerland en Goudswaard kwam, waar men zo streng was dat zelfs lachen er verboden was. Althans dat beweerden enkele grapjassen uit andere dorpen.
De meeste mensen in Ammekerk dachten er toch iets anders over en bewandelden de gulden middenweg. Dominee had niet te kennen gegeven dat het bezwaarlijk was om de klucht en het dansfeest bij te wonen. Waarlijk, er moest wel een heel bijzondere gelegenheid zijn, wilde men in Ammekerk kunnen dansen!
Desondanks was voor veel mensen nu het feest voorbij. Ook de familie Van Bressij trok op huis aan. De kinderen waren moe en moesten naar bed. En morgen zou weer gewoon het dagelijkse werk wachten. Een grote boerderij gaf altijd veel werk. Werk, dat bleef liggen als er feestelijkheden waren. Werk ook, dat niet wachten kon, omdat de beesten gevoerd moesten worden, de stallen uitgemest en de koeien gemolken. Ook in de armste gezinnen van het dorp was het feest nu wel voorbij, maar ook daar was blijdschap. Moeders vooral waren verguld met de gaven van de bedeling ter ere van het Koninklijke huwelijk. Deze gezinnen waren bedeeld met vlees en krentenbrood en niemand ervoer het als een schande. Men was slechts blij met het extraatje.
De straten in het dorp begonnen rustig te worden. De stilte en de duisternis waren weer langzaamaan teruggekeerd.