HOOFDSTUK 14
'Hoe heet dat meisje eigenlijk?' vroeg ze met strakke lippen, terwijl ze al haar zelfbeheersing nodig had om door te lopen alsof er niets was gebeurd.
'Marieke Nooteboom.'
'Ze dient bij de dominee, hè?' Was dat de reden, dat Dries zo graag naar de bijbelstudie ging? Of waren zijn beweegredenen toch zuiver? Sanne huiverde. Ze wilde nu eigenlijk maar het liefst meteen naar huis gaan, want haar plezier in deze dag was toch voorbij. Tegelijkertijd wilde ze absoluut niet, dat Dries erachter kwam dat ze van streek was. Het beste zou wel zijn om gewoon over iets anders te praten, zodat het leek alsof ze niets had gemerkt.
'We moeten Hanneke eens wat vaker op Maesvreugt vragen. Ik mag haar graag en haar vader is niet gemakkelijk, nu hij ziek is.'
'Oom Reindert is een beste kerel, maar hij is inderdaad erg ziek. Zieker dan wij weten.'
Ze schrok opnieuw. 'Is dat waar?'
'Ja. Waar is Hanneke gebleven?'
'Ik zag haar net nog bij de spelen. Catharina staat ginds, maar Hanneke zie ik niet.'
'Laten we maar eens gaan kijken. Het is nu echt de hoogste tijd om naar huis terug te gaan. Er moet gemolken worden, vrouw.'
Ja, dacht Sanne met een diepe zucht. De plicht riep en hen niet alleen. Het zou meteen wel aanmerkelijk rustiger worden bij de kreekkant. Ze voelde zich vreeemd slap, alsof ze pas ziek was geweest. Haar opgewektheid was nu nog maar schijn. De pijn in haar hart sneed door alles heen en toch moest ze voorkomen dat iemand, wie dan ook, merkte dat ze verdriet had.
Zwijgend reden ze naar huis. Sanne probeerde zich tegen haar gevoelens van wanhoop te verzetten door druk bezig te blijven. Zolang je bezig was, hoefde je niet te piekeren, meende ze.
Het was niet gemakkelijk, die avond, om gewoon te eten. Eigenlijk had ze in het geheel geen honger, maar toch wist ze dat ze haar gewone hoeveelheid boterhammen naar binnen moest werken zodat niemand iets bijzonders zou opmerken. Dat was wel het laatste wat ze kon gebruiken. Dat iemand speciaal op haar zou gaan letten en haar wanhoop bemerkte.
Gelukkig was Dit nog niet terug, die zag altijd zo scherp. Ze had eigenlijk helemaal geen zin meer om na het eten naar het dorp terug te gaan. Dries stelde voor om lopend te gaan, het was immers maar een kwartiertje gaans en het paard had zijn rust verdiend na de lange rit van vandaag. Sanne vermande zich dapper. Het lopen zou haar goed doen. Als ze maar moe genoeg was, hoefde ze niet bang te zijn voor de donkere uren van de komende nacht. Ze kon er zelfs niet toe komen haar man een arm te geven onder het lopen. Ze hadden een lan taarn meegenomen om hen bij te lichten. Dit, die net thuisgekomen was, bleef achter om op te passen, zodat ook de meid en de knecht met zijn gezin verlof kregen om de feestverlichting te gaan bekijken. Ze liepen een eindje achter de familie en hadden een eigen lantaarn. Catharina praatte honderduit, gelukkig maar. Hanneke was trouwens ook nog steeds wat stilletjes, net als Sanne. Dries had zijn nichtje over weten te halen de nacht op Maesvreugt door te brengen en pas morgenochtend na de kerkdienst met haar ouders terug te rijden naar Kreekestein.
Al lopende besefte Sanne, dat het haar grootste angst was om die Marieke weer tegen te komen. En morgen in de kerk... Zou Dries al die maanden stiekem naar haar hebben gekeken, terwijl zij, Sanne, van niets wist? Zie je wel, dacht ze bitter bij zichzelf. Haar gevoelens hadden haar niet bedrogen. Ze miste iets in haar huwelijk. Hij had zelfs verteld dat hij van een ander had gehouden, dat was die Marieke natuurlijk. Maar nooit, nooit had ze vermoed dat zijn gevoelens voor dat andere meisje nog even levendig waren als voor hij haar gevraagd had zijn vrouw te worden.
Het was prettig om in het donker te lopen en haar gedachten hun eigen gang te laten gaan. Nu ze een stukje achter Dries liep en Catharina naast hem ging lopen lette niemand op haar. Hanneke was kennelijk met haar eigen gedachten bezig. Zou ze zich ongelukkig voelen? Net als zijzelf?
Nog veel te snel naar haar zin waren ze in het dorp aangekomen, waar de feestverlichting inmiddels was ontstoken en waar het opnieuw erg druk geworden was. Zelfs kleine kinderen waren uit bed gehouden om dit schoons te aanschouwen.
Met haar hart kloppend in haar keel liep Sanne achter Dries aan. Overal speurde ze naar dat éne gezichtje, dat ze weliswaar nergens zag, maar dat geen seconde uit Sannes gedachten week.
De teertonnen in de kreek brandden al en overal was feestverlichting aangebracht van brandende vetpotjes. Veel mensen hadden ook vetpotjes neergezet in hun vensterbank, zodat het hele dorp een sprookjesachtige aanblik bood. Het was inderdaad jammer dat het dorp geen eigen harmonie had. Met muziek zou het feest volmaakt zijn geweest. Sanne was blij dat ze de muziek van Oud-Beijerland had horen spelen.
Het slot van het feest werd gevormd door de toespraak van de burgemeester, voor de herberg, waarna iemand nog een lied inzette, een dankpsalm die al spoedig door iedereen meegezongen werd. Je kreeg er kippenvel van, dacht Sanne, net als met oudjaar, als iedereen in de Kerkstraat wachtte tot de klok haar twaalf slagen had laten horen om dan gezamenlijk het 'Uren, dagen, maanden, jaren' te zingen.
Nadat de laatste noot was weggestorven begonnen de mensen zich weer langzaam te verspreiden, al bleven er nog genoeg in en om de herberg hangen om er een laatste glaasje oranjebitter te drinken.
Sanne had het meisje nog steeds niet gezien, gelukkig maar, want ze vreesde die ontmoeting zeer. Nu ze langzaam in de richting van de kreekkant terugliepen, begon ze zich eindelijk een ietsje te ontspannen.
'Heb je genoten van deze dag?' vroeg Dries opgewekt, toen ze weer op de grindweg naar Maesvreugt liepen.
'De optocht was geweldig,' wist Sanne glimlachend uit te brengen. Flink zijn, hield ze zich intussen voor. Jij bent zijn vrouw. Hoe hij ook naar die ander kijkt, jij bent met hem getrouwd en dat kan door niets worden veranderd.
Haar gezicht voelde stijf aan, zo gespannen was ze al die lange uren geweest. Eindelijk was Sanne in de pronkkamer om zich bij het licht van de laaggedraaide lamp uit te kleden. Ze zag ertegen op om vanavond naast Dries te liggen. Waarom? Tegelijkertijd verlangde ze naar het duister, omdat ze dan niet langer hoefde te doen alsof ze zich geweldig amuseerde.
'Is er iets, Sanne?'
Ze schrok toen Dries ineens achter haar stond en zijn armen om haar heen sloeg. Voorzover ze wist, had hij geen oranjebitter gedronken, dus dat kon hem niet naar zijn hoofd zijn gestegen. Even, slechts heel even kwam het in haar hoofd op om hem gewoon te vragen naar Marieke. Nee, nee, dat kon ze toch niet doen. Hij zou er niets over willen zeggen.
'Ik ben moe, dat is alles. En ik maak me een beetje zorgen om Hanneke.'
'Waarom? Omdat ze wat stilletjes is? Dat was jij vanavond ook.'
'Ik ben nu eenmaal niet zo'n uitgelaten feestvierder.'
'Je was jezelf niet. Zo onrustig.'
'Als ik morgen uitgeslapen ben, is het zeker weer over.'
'Kom mee in bed.' Zijn stem klonk verlangend.
Nee, dacht ze in een plotselinge vlaag van paniek. Niet vanavond. Ze probeerde zich te beheersen, want een vrouw mocht zich niet tegen haar man verzetten, zo dacht iedereen erover. Maar dat was wel moeilijk, vanavond.
Toch wist ze haar zelfbeheersing te bewaren. Pas toen Dries tevreden op zijn zij rolde en onmiddellijk in een diepe slaap wegzakte, rolde de eerste traan op het kussen. Er volgde er nog een en de enkele traan werd een hele stroom van tranen. Ze moest haar gezicht in het kussen boren om dat snikken te smoren
Nu wist ze. Aldoor had ze geweten en gevreesd, maar nu wist ze heel zeker dat Dries niet van haar hield om de eenvoudige reden dat hij van een ander hield, een ander die niet geschikt was geweest om de boerin van Maesvreugt te worden. Een rijke boer trouwde een boerendochter die wat te erven had, die bezit meebracht. Liefde was bijzaak, altijd al geweest. Ze wist, nu meer dan ooit, dat ze te veel van het leven had verlangd.
De volgende morgen, toen ze zich voor de kerkgang had gekleed, had Sanne eindelijk tijd om eens rustig met Hanneke te praten. Sanne wist dat ze er slecht uitzag, want ze had de afgelopen nacht vele uren wakker gelegen en hoewel ze later in slaap gevallen was, bracht die slaap geen verkwikking, maar schrok ze steeds opnieuw wakker uit haar dromen. Dromen, waarin ze Dries moest missen en die haar duidelijk maakten hoe diep haar angst ging. Toch deed ze haar uiterste best niemand iets van haar ontreddering te laten merken. Even wenste ze, heel zondig, dat ze een beetje wangenrood had, zodat niet iedereen in de kerk zich af zou vragen waarom ze er zo uitzag. Maar alleen slechte vrouwen gebruikten zoiets. Nu moest ze zich behelpen en haar wangen flink opwrijven met haar handen. Met haar tanden beet ze een paar keer in haar lippen, zodat die ook wat meer kleur kregen. Vooruit, zo moest het er maar mee door. Sanne zuchtte en hield Hanneke tegen, die de pronkkamer was binnengekomen en alweer naar de keuken wilde teruggaan.
'Wacht even, Hanneke. Ik zie, dat er nog steeds iets is dat je dwarszit. Kan ik echt niets meer voor je doen?'
'Het is niets.'
'O, jawel. Als je er liever niet over praat, kun je dat rustig zeggen, hoor.'
'Er is al veel te veel gepraat,' antwoordde het meisje bitter. 'Adam is zo in zichzelf gekeerd, zo gesloten. Je weet hoe het altijd op Eben Haëzer toeging. Iedereen was er met zichzelf bezig en met het bezit. Hij heeft nooit een greintje liefde ontvangen. Hij weet gewoon niet wat dat is. Daarom mist hij het ook niet.'
'En waarom denk je dan dat hij misschien wel zou kunnen leren van jou te houden?' vroeg Sanne bevreemd. Zie je wel, dacht ze intussen, dat je je eigen zorgen kon vergeten door je in die van een ander te verdiepen. Arme Hanneke. Zelf leefde ze tenminste met Dries samen. Ze kon proberen er het beste van te maken en ze hoopte op een kind van hem, maar Hanneke had helemaal niets. Zelfs geen hoop.
'Dat weet ik niet, Sanne, daar hebben we het gisteren al over gehad. Hij praat nooit ergens over. Ik denk wel dat hij soms onze ontmoetingen zoekt. Dat ze minder toevallig zijn dan ik denk. Ik voel dat hij voor mij komt.'
'Weet je het of hoop je het?'
'Ik weet het zeker. Het is namelijk mijn vader ook al opgevallen.'
Geen wonder dat het je allemaal zo bedrukt. Kun je er niet eens gewoon met Adam over praten?'
Hoe? Naar Eben Haëzer gaan en vragen of hij me hebben wil?'
Nee, dat kan natuurlijk niet.' Op hetzelfde moment nam Sanne zich voor, zelf eens naar Eben Haëzer te gaan. Als oudtante Marga op bezoek kwam had ze een mooi excuus. Lieve help, wat een problemen waren er opeens overal. Ze had het gevoel dat ze erdoor werd overspoeld. Ze was blij dat Dries op dat moment de kamer inkwam om zijn psalmboek te halen.
'Zijn jullie klaar? Er is al ingespannen.'
'Ja, we komen,' antwoordde Sanne beheerst. Toen haakte ze haar arm door die van Hanneke. 'Ik zal er eens over nadenken,' beloofde ze het meisje. 'Kijk maar niet zo triest. Misschien komt alles nog goed. Toen ik verliefd was op Dries voelde ik me net als jij nu. En zie je wat ervan gekomen is? Dries en ik zijn man en vrouw.'
Hanneke lachte, maar Sannes hart kneep zich samen. Het was maar goed dat het meisje niet wist, hoe het er in werkelijkheid bij Sanne vanbinnen uitzag.
De dagen die volgden waren voor de jonge boerin van Maesvreugt verre van gemakkelijk, al probeerde ze opgewekt haar werk te doen, net als altijd. Dries nam haar een enkele maal opmerkzaam op en Sanne wist, dat haar doorlopende gepieker door haar man niet onopgemerkt was gebleven. Toch volgde de ene dag op de andere zonder dat er iets uitgesproken werd.
Langzamerhand begon Sanne het idee te aanvaarden, dat Dries en zij weliswaar getrouwd waren, maar dat ze toch min of meer vreemden bleven en als zodanig onder één dak samenleefden. Nu had ze net zo'n huwelijk als ze er al zoveel had gezien en waarvan ze vroeger had gedacht dat het haar nooit zou overkomen. Ja, de jeugd kon soms overmoedig zijn, maar de pijn werd er niet minder om.
Sanne werd magerder. De eerste die zich oprecht zorgen om haar maakte, was de lieve Dit. Hoezeer de oudere vrouw ook in roze wolken liep, omdat de schoolmeester van Ammekerk steeds vaker de zaterdagavond op Maesvreugt doorbracht, ze had toch nog steeds oog voor het verdriet om haar heen. Het was Dit die ten slotte zowel Sanne als Hanneke wist op te beuren. Eerst wist ze Sanne over te halen, de oudtante uit Oud-Beijerland al met Pasen naar Maesvreugt te halen, daarna ging ze, op een dag halverwege de maand maart, eens aan de keukentafel zitten en klopte met haar hand op het tafelblad. Sanne en zij waren op dat moment alleen in huis. 'Kom eens zitten, Sanne.'
'Wat is er, Dit? Heb je zorgen?'
'Nee, ik niet. Maar jij, mijn kind, zit er tot aan je nek toe in.'
Sanne schrok. 'Kun je dat dan zo goed zien?'
'O nee, je verbergt het uitstekend. Maar je lacht niet meer zoveel als vroeger, je wordt magerder en bleek. Zeg eens, lieverd, ben je misschien zwanger?' 'Nee,' zei de jongste van de twee vrouwen verdrietig. 'Ik had vorige week nog mijn onzuivere dagen. Ik heb er verdriet van en begin werkelijk bang te worden, dat ik Dries nooit de kinderen zal kunnen schenken die hij zo graag hebben wil.'
'Klaagt hij erover?'
'O, nee. Zo is hij niet. Dries is gelukkig net zo hard als de meeste andere mannen. Toch heeft hij er ook verdriet van. We zijn nu al meer dan een halfjaar getrouwd.'
'Zou het kunnen komen omdat jij niet gelukkig bent?'
'Kan dat dan?'
'Nee, ik geloof van niet,' zei Dit schouderophalend. 'Als alleen gelukkige vrouwen kinderen kregen, zou het er treurig uitzien wat betreft het voortbestaan van de mensheid.' Vroeger zou Sanne vrolijk gelachen hebben om zo'n opmerking. Nu haalde ze haar schouders op en zei ernstig: 'Ik voel me zo schuldig. Het geeft me het gevoel dat ik in gebreke blijf.'
'Onzin. Niet iedere vrouw heeft binnen het jaar een kind. Nee, Sanne, dat is het probleem niet. Zou je mij niet willen zeggen wat je werkelijk dwarszit? Je hebt geen moeder meer, met wie je je zorgen kunt delen, dat weet ik. Soms kan het enorm opluchten om eens te praten over de dingen die je verdriet doen.'
'Ik hou zoveel van Dries,' zuchtte Sanne, plotseling vol verdriet.
'Ja, dat kan zelfs een kind zien.'
'Maar hij houdt nog steeds niet van mij,' vervolgde ze met een dun stemmetje.
'Dries zou niet om jou geven.' Dit schudde resoluut haar hoofd.
Sanne slaakte opnieuw een diepe zucht. 'O, natuurlijk houdt hij van me. Net als vroeger. Zoals een broer van zijn zus houdt. Ik dacht vroeger dat mijn liefde voor hem groot genoeg was. Nu weet ik dat dat niet kan. Het gevoel van gemis blijft, wat ik mezelf ook voorhoud, hoe goed we verder ook met elkaar omgaan.'
En je denkt dat je daarom kinderloos blijft?' vroeg Dit peinzend.
Eindelijk kwam er iets van de oude Sanne boven. 'Nee, nee, het is niet wat je denkt. Zodra het donker is in de bedstee, lijkt hij zijn broederlijke gevoelens te vergeten.'
'O, gelukkig maar. Warempel, nu zitten we toch samen te lachen. Dat is lang geleden, meisje.'
'Dit, je bent zo'n lieverd.'
'Kom, kom. Zullen we een kop koffie nemen? Ik kan me niet voorstellen dat het is zoals je zegt, Sanne. Eerst wel, voor jullie trouwen, maar nu niet meer.'
'Ik wel. Ik voel het zo. Dat heb ik altijd gedaan. Maar, aldoor, al voor ons trouwen, dacht ik dat ik genoeg van hem hield voor ons beiden. Nu weet ik dat dat niet kan, maar dat maakt de pijn er niet minder om.'
'Weet je zeker, dat je je niets inbeeldt?' drong Dit aan.
'Als je me die vraag een paar weken geleden had gesteld, zou ik misschien geaarzeld hebben,' zuchtte Sanne, weer helemaal in de put. 'Er is echter iets gebeurd. Op het feest van de verjaardag van de koning. Toen kwamen we haar tegen.'
'Haar?'
'Het meisje waar Dries van houdt.'
'Sanne toch!'
'Nee, ik weet het zeker. Mijn gevoelens bedriegen me niet. Hij keek naar haar, zoals ik aldoor hoopte dat hij eens naar mij zou kijken.'
'Maar waarom is hij dan met jou getrouwd?'
'Omdat zij een dienstbode is, een vader heeft die drinkt en de oudste is van een hele serie kinderen. Niets te erven.'
'Wat klinkt dat bitter.'
'Zo voel ik me ook.' Plotseling sloeg Sanne de handen voor de ogen en barstte in een hulpeloos snikken uit. 'O,' hakkelde ze na een poosje, 'ik wil helemaal niet huilen. Ik wil flink zijn. Ik wist waaraan ik begon en toch ben ik nu aldoor zo bitter.'
'Huil jij maar eens lekker uit,' zei Dit peinzend. 'Het zal je opluchten. Je hebt je verdriet al veel te lang opgekropt.'
Het voorjaar was overal te bemerken; aan de vogels en eenden, die druk in de weer waren om zich op te maken voor de broedtijd, aan het bloeiend speenkruid langs de slootkanten en het klein hoefblad in de weilanden. De tijd kwam dat de schapen lammerden, de koeien hun kalveren kregen en het was gedaan met de betrekkelijke rust van de winterdag. Sanne leerde Catharina hoe ze biestepap moest koken, waar Dries zo dol op was.
Dit zweeg, wekenlang, over alles wat Sanne haar verteld had, maar de jonge boerin had wel ervaren dat het inderdaad heel erg kon opluchten om je zorgen eens uit te spreken. Nu bad ze elke zondag in de kerk in stilte om kracht en berusting, zodat ze haar verdriet waardig kon dragen. Bidden om Dries' liefde durfde ze niet meer; dat had ze gedaan toen ze pas was getrouwd. Nu probeerde ze, zoals dat in de Bijbel werd geleerd, haar zegeningen te tellen en tevreden te zijn met hetgeen ze had.
Het was een droog voorjaar, maar er waaide vaak een schrale wind die het kouder deed lijken dan het in werkelijkheid was. Door de aanhoudende landbouwcrisis bleven de tijden zwaar, zowel voor de boeren als voor de arbeiders. Vooral de laatsten hadden een moeilijke winter achter de rug, waarin niet zelden honger werd geleden.
In deze tijd begonnen de slecht betaalde losse arbeiders uit de streek weg te trekken naar de stad. Rotterdam had zijn verbinding met zee gekregen en door de opkomende industrialisatie was er in de stad genoeg werk te vinden, dat bovendien beter werd betaald dan het boerenwerk op het platteland. En welke man was niet bereid wat dan ook aan te pakken om de hongerige monden van zijn kinderen te vullen? Want honger werd er ook diep in het voorjaar nog geleden. De bedeling op de verjaardag van de koning, bestaande uit brood, erwten en vet, was natuurlijk maar een doekje voor het bloeden geweest. Juist in het voorjaar, als er hard gewerkt moest worden, de voorraden geslonken waren en de nieuwe oogst nog op zich liet wachten, was de ellende in de arbeidersgezinnen het grootst.
Veel boeren die een tiental jaren geleden nog bijna slapend rijk waren geworden, hadden nagelaten vernieuwingen in te voeren. Zelfs nu, en dat gold vaak ook voor de jongeren die alles bleven doen zoals hun vaders en grootvaders dat hadden gedaan, werden ingrijpende veranderingen slechts heel langzaam aanvaard. Koolzaad werd praktisch niet meer geteeld, meekrap ook niet meer. De teelt van suikerbieten werd slechts langzaamaan meer algemeen.
In de streek woonden niet alleen grote boeren, maar er waren ook wel tuinders te vinden, die over het algemeen maar een armoedig bestaan hadden. Veel mensen kweekten hun eigen groenten en bij de arbeiders stond groente nog lang niet dagelijks op tafel. De tuinders probeerden wel hun waren in de dorpen te verkopen, maar het grootste deel van hun oogst moest worden verkocht aan een opkoper, die slechts voor de groente gaf wat hij ervoor wilde missen. Buiten dat waren de oogsten van de tuinders nog wisselvalliger dan die van de boeren. Er waren niet veel mensen die het gemakkelijk hadden dat voorjaar.
Nog een andere spraakmakende zaak hield de bewoners van de Hoekse Waard in die tijd bezig. Steeds weer terugkerende gevallen van cholera en tyfus hadden ertoe geleid dat men in het dorp Oud-Beijerland een waterleiding wilde gaan aanleggen, maar de meningen in de gemeenteraad waren daarover zeer verdeeld. De meerderheid, de behoudende leden van de gemeenteraad, was tegen de aanleg ervan. Immers, dat moest wel dood water geven en dat was slecht voor krullend haar. Bovendien zou de aanleg kosten met zich meebrengen. De arbeiders die het toch al zo moeilijk hadden, zouden dan een dubbeltje per week voor hun water moeten gaan betalen, water dat ze tot dusverre gratis uit de sloten of haven haalden. Zo waren er heel wat mensen die een waterleiding dwaasheid vonden, maar ook anderen die dachten dat het een grote verbetering zou geven van de algemene gezondheidstoestand, die nu nogal eens te wensen overliet.
Ook in andere dorpen van de streek bracht dit nijpende vraagstuk de gemoederen in beweging. Was een waterleiding zondig, zoals behoudende dominees beweerden? Als men een ziekte kreeg was dat dan Gods wil of mocht men toch iets aan het water doen? Was het toch toegestaan om zo ziekte te voorkomen? Was een waterleiding noodzaak of menselijke ijdelheid? Vooral de zware kerken wezen op het zondige aspect van een waterleiding, maar na enige tijd werd het toch duidelijk dat de aanhangers van de vernieuwing het pleit zouden winnen. Nog even, en de tijd dat men met een juk en twee emmers water ging halen in de haven, zou voorbij zijn.
Alles, dacht Sanne vaak, alles veranderde. Zou het mogelijk zijn dat er ook voor haar nog veranderingen zouden komen? Die gedachte gaf toch weer hoop, zodat ze ten slotte haar zwaarmoedigheid weer wist te overwinnen, toen de zon vaker scheen en de dagen steeds langer werden.