HOOFDSTUK 3
'Hallo,' zei ze verlegen. 'Er is toch niets aan de hand?'
'Nee, niets. Ik kon niet slapen.'
'Ik ook niet. Ik heb een poosje aan de waterkant gezeten.'
'Zomaar zitten niksen?' poogde hij een grapje te maken, maar het klonk niet vrolijk en ze lachte dan ook niet. De maan scheen zo helder dat hij zelfs zonder licht haar gezichtje kon zien.
Ze haalde haar schouders op en deed het luik voor het enige raam dat het huisje rijk was. Daarna liep ze op de deur toe. 'Het is vast al verschrikkelijk laat.'
'O, ja. Toe, ga nog niet naar binnen.'
'Waarom niet?' Ze aarzelde.
'Laten we nog wat praten. Of heb je slaap?'
'We moeten al vroeg op.'
'Ja, dat is zo, maar...' Hij aarzelde ook. Toen ging hij verder: 'Ben je niet verschrikkelijk eenzaam, nu je helemaal alleen woont?'
'Ik ben er nu aan gewend. Ik vind het wel prettig zo nu en dan alleen te kunnen zijn. 's Winters is het erger dan 's zomers.'
Andries nam zwijgend het piepkleine huisje op. Pas op dat moment realiseerde hij zich goed, wat een armzalig krot het eigenlijk was en ook dat hij nog nooit binnen in zo'n klein huisje was geweest.
'Mag ik eens binnen kijken?' vroeg hij daarom.
'Bij mij?' Nelleke leek verward.
'Ja, waarom niet. Jij komt ook bij mij thuis.'
'Dat is wat anders. Daar werk ik.'
'Wil je het liever niet? Je hoeft je toch niet te schamen?'
'O, alles is opgeruimd, hoor. Daar gaat het niet om.' Hij kon het in het donker niet zien, maar hij wist zeker dat ze bloosde.
'Dat geloof ik ook wel. Weet je dat ik nog nooit in een huis als dit ben geweest?'
'Gewoonlijk beseffen jullie boeren niet, hoe rijk jullie zijn.'
'Hoor ik daar iets van bitterheid in je stem?' polste hij.
'Nee. Ik heb het allemaal aanvaard. Alles, wat het leven me brengt heb ik aanvaard. Nu wel. Kom maar rustig even binnen, Andries. Ik zal een kaars opsteken. Doe de deur dicht, anders komt er allemaal ongedierte binnen.'
Op de wankele tafel stond een stompje kaars op een plankje. Het lichtje wierp een armzalig schijnsel op de schamele meubelen. Maar op de tafel stond ook een pot met wilde margrieten en alles was brandschoon.
'Hoe kun je het allemaal zo netjes houden,' merkte hij op, met een dikke stem door de vreemde ontroering die hem plotseling overviel en waar hij nog nooit eerder last van had gehad. Maar nu zijn stem zo schor was zou ze het niet opmerken.
'Het is maar klein,' antwoordde ze slechts.
'Mis je je vader steeds?' vroeg hij, omdat hij toch wat moest zeggen.
'Er was tenminste iemand die op me wachtte, als ik thuiskwam.'
'Dus toch eenzaam,' merkte Andries op.
'Och. Nu is het zomer en dan ben je meestal buiten.'
'Maar als de winter komt?'
'Ja, daar ben ik bang voor.'
'Je kunt toch wel bij ons slapen? Bij Bets op zolder?'
'Nee.'
'Je kunt het achter de hand houden. Misschien stelt dat je een beetje gerust.'
'Je bent aardig.'
'Welnee.' Omdat de kleine ruimte hem plotseling dreigde te verstikken ging hij weer naar buiten, maar voor hij het donker instapte draaide hij zich om. Hij kon goed zien dat ze moe was. Ja, ook zij. Ze hadden allemaal een lange dag in de volle zon gewerkt. 'Heb je iets te drinken, Nelleke? Ik heb alweer dorst. Laten we nog even op de bank gaan zitten om een beetje te praten.'
'Ik heb vanavond vers water uit de kreek gehaald.'
'Heb je hier geen regenput?'
'Nee, maar het water uit de kreek is schoon.'
'Geef me dat maar. Kom je nog even?'
Het bankje was gammel, je kon het nauwelijks een bank noemen. Was het niet het oude bankje dat in de koestal had gestaan? Even glimlachte Andries. Nelleke gaf hem het water en aarzelde. Hij klopte uitnodigend naast zich op de bank. 'Kom. Je bent toch niet bang voor mij?'
'Natuurlijk niet.'
Ze zwegen een tijdje en luisterden naar de geluiden die de nachtelijke stilte verbraken. Je kon de krekels horen zingen en ook de wind in de bomen. Andries had nog niet eerder gemerkt dat het was gaan waaien. Een blik omhoog leerde hem dat veel sterren waren verdwenen. Alleen de maan was er nog, maar dat zou niet lang meer duren. De lucht was nog steeds zoel. 'Ik denk dat het onweer eindelijk komt.'
'Dan hebben jullie geluk gehad.'
'Omdat het koolzaad gedorst is en de oogst veilig in de schuur ligt? Ja, dat denk ik ook. Het is nu eenmaal zo, dat je voor het ene gewas regen nodig hebt, terwijl het andere moet drogen. De Vader daarboven houdt geen rekening met de wensen van de boeren.'
'Foei toch merkte Nelleke geschrokken op.
'Vertel me eens iets over de tijd bij de Broederschap,' drong hij aan, nadat ze weer een poosje hadden gezwegen. Tot zijn verbazing aarzelde ze niet. Onbevangen vertelde ze over de idealen om te leven als de eerste christenen, zonder bezittingen en alles met elkaar delend, over de liefde die zo belangrijk was, maar al zo snel ontaardde in machtswellust en hebzucht. Over het langzamerhand verdwijnen van die idealen toen bleek dat de Broederschap net als iedere gemeenschap van gewone mensen ten prooi was aan alle menselijke zwakheden, over de bittere gedachten die haar zachtjesaan in bezit hadden genomen, vooral na het sterven van haar moeder en haar broertjes. Ze had zich nooit echt thuis gevoeld bij de Broederschap, maar het had lang geduurd eer haar vader ertoe kon komen zich ervan los te maken. Ze bezaten immers niets meer. Waar moesten ze naartoe? Ze hadden geluk gehad dat ze in dit krot mochten wonen, hoe vochtig het er ook was en hoe het er ook kon tochten. Het was toch een dak boven je hoofd.
In stilte nam Andries zich voor een knecht wat reparaties te laten verrichten voor de winter begon, zodra hij iemand missen kon. Hij werd al beroerd als hij aan de komende winter dacht. Trouwens, het was wonderbaarlijk hoe gemakkelijk ze met elkaar praatten. Zo langzamerhand moest het echter al verschrikkelijk laat zijn. Ze moesten de volgende morgen om vier uur met het werk beginnen. Nu hij een poosje gezeten had merkte hij dat hij een beetje stijf was. Zijn hele lijf scheen al te slapen, zoals dat altijd voelde als je heel erg moe was.
Het was moeilijk om afscheid te nemen. Het was, als je het goed bedacht, allemaal erg vreemd. Ze schudden elkaar de hand, onwennig, want zoiets deed je alleen met Nieuwjaar of met een verjaardag.
'Mag ik nog eens langskomen?'
'Jawel. Als je denkt dat niemand daar bezwaar tegen heeft.'
'Ik vind je aardig, Nelleke. En helaas zijn er altijd een hoop mensen die daar bezwaar tegen hebben. Welterusten.'
'Mijn vader heeft dat perceel bij de Beijerlanden nog gekocht bij het uitgaan van de waslichten. Vroeger was dat gebruikelijk om de grond op die manier te verkopen, hoewel het de laatste twintig jaar bij mijn weten niet meer gebeurt.'
'Wat betekende dat precies?' wilde Nelleke weten. Het was nu twee weken na het oogstfeest en ze hadden elkaar meermalen ontmoet. Andries wist dat hij verliefd was geworden op de verlegen dienstbode. Hoe onmogelijk het allemaal ook was, daar kon hij niet langer omheen. Zij ook niet, dat voelde hij. Als het donker was geworden en niemand hen kon zien, kusten ze elkaar zo nu en dan. Aan Magda dacht hij niet meer, aan de hele toekomst niet. Andries was alleen maar gelukkig. Nelleke kreeg er nooit genoeg van om hem te horen vertellen over oude familiegeschiedenissen en boerengebruiken. Ze wist nu dat de pronkkamer vroeger de herenkamer was geweest, waar de deftige familie Van Bressij in de zomermaanden logeerde en dat de boerderij pas later was overgegaan in de handen van een jongere zoon. Het was hier in de streek trouwens sinds mensenheugenis de gewoonte dat de boerderij werd geërfd door de jongste zoon en ze wist ook hoe blij Andries was dat hij in het geheel geen broers had.
'Nu, dat zal ik je vertellen. Als het eerste bod op de grond was uitgebracht, werd er door de inzetter een kaars aangestoken. Zolang de kaars brandde kon er een hoger bod worden uitgebracht. Men stak, als de kaars was opgebrand, nog een tweede en zelfs nog een derde kaars aan, maar als die ten slotte was opgebrand kon er niet langer geboden worden. De grond behoorde dan aan de hoogste bieder.'
'Wat moet iemand zich zeker van het leven voelen, als hij weet dat hij nooit armoe en gebrek hoeft te lijden,' zuchtte Nelleke peinzend.
Andries keek haar onderzoekend aan. Ze had al eerder dergelijke opmerkingen gemaakt. 'Ben je bang voor armoe?'
'Wie eenmaal weet hoe het voelt om een lege maag te hebben, niets te eten in huis en niet te weten wanneer er wel wat zal zijn, die mensen zijn allemaal bang, Andries.'
'Je ziet het te zwart-wit. Wij boeren hebben ook onze zorgen. Grond is duur en dan heb je de grondbelasting, tienden, molengeld en boezemgeld. Je weet nooit wat het gewas zal opbrengen. Alles kan ineens veranderen. Jaren geleden hebben we hier veepest gehad, in de tijd voor mijn grootvader hier kwam. Rijke boeren werden arm en het kaasmaken verdween uit de streek. Mijn grootvader vertelde vroeger vaak over die tijd. Er kunnen altijd onverwachte rampen komen. Een mens weet nooit wat en wanneer. Dat geldt voor iedereen.'
'Maar jullie hebben meer kans er weer bovenop te komen dan de arbeiders.'
'Als jij een jaar in ons dorp woont kun je aanspraak maken op de armenkas.'
'Jawel. O, jullie zelfgenoegzame boeren!' Maar Nelleke lachte erbij en hij moest haar kussen, zo lief was ze.
'Alleen op zwervers hebben we het niet begrepen. Allerlei rondtrekkend gespuis en kermisklanten brengen gevaar. Je weet nooit of ze geen brand stichten.'
'Dat is zo. Mijn grootmoeder kwam destijds van Westmaas, waar tientallen huizen in één nacht verbrandden,' herinnerde Nelleke zich.
'Zie je wel, jij hebt ook een familiegeschiedenis,' plaagde Andries.
'Vroeger was mijn vader bij de schutterij, als remplaçant voor een boerenzoon. Daarvoor kreeg hij zes mud poters per jaar en een stuk spek,' wist ze nog. 'Dan hadden we weer een poosje te eten.'
'Zeg, herinner je je nog die geschiedenis van Hollaar, met zijn hoorn?'
'Die dove man? Dat vergeet ik nooit. Wij waren voor het eerst hier ter kerke gegaan en toen was er al dat tumult.'
'Hij dreigde immers een proces te beginnen tegen de dominee? Nu, dat heeft hij gedaan en ik hoorde vandaag vertellen dat hij dat proces heeft gewonnen.'
'Moet dominee de hoorn nu accepteren?'
'Zeker. Hij zal wel snel naar een ander beroep uitzien. Want ondanks de nederigheid die hij met zoveel ijver preekt, geloof ik nooit dat hij die zelf op kan brengen door ruiterlijk zijn ongelijk te bekennen.'
'Stil toch.'
De stilte werd verbroken door de elk uur weer terugkerende stem van de nachtwaker. 'De klok heit tien. Tien heit de klok...'
'Is het al zo laat?' Ze hadden de bank aan de achterkant van het huisje gezet, zodat ze vanaf de kreekkant niet konden worden gezien. De nachtwaker kwam wel niet verder dan de arbeidershuisjes een vijftigtal meter verderop, maar je wist nooit. Als de mensen hen zagen zou er verschrikkelijk worden gekletst. Het was erg moeilijk om in het dorp iets verborgen te houden. Soms ging Andries ook een poosje met Nelleke mee naar binnen en een paar dagen geleden was hij zelfs in de bedstee in slaap gevallen, al had Nelleke hem later gewekt en was hij ongezien op de boerderij teruggekomen. Dat was de eerste keer geweest dat ze de grote zonde hadden begaan, maar daarover durfden ze niet te spreken. Hij had echter voor die tijd nooit geweten dat de liefde zo mooi kon zijn. Eindelijk had hij begrepen waarom hij er maar niet toe had kunnen komen om zich met Magda te verloven. Een huwelijk uit berekening was onmogelijk en een huwelijk uit liefde al net zo. Spraken ze daarom zoveel over het verleden? Omdat ze zelfs niet aan de toekomst durfden denken? Andries wist dat hij verkeerd handelde. En toch konden ze niet anders. Hij kon toch niet zomaar weggaan? Dat lieve gezichtje, dat naar hem was opgeheven nu hij was opgestaan, vroeg erom geliefkoosd te worden. En hij... ach, wat piekerde hij toch steeds. Alles moest maar komen als het moest. Ze zouden later wel verder zien.
De kale, pasgeploegde grond van de braaklanden glom in de regen. De bouwknecht, met kletsnat hemd, kwam met de Bonte en Bruin naar de hoeve terug. Andries hield het gewoon niet langer uit.
Twee dagen regende het nu al. Het koren was bijna rijp, maar ze konden niets doen. Hij had nu tachtig wagens mest in het braakland laten ploegen. De gronden om Maesvreugt werden meestal om de negen jaar gebraakt. Na het braken was het de gewoonte om koolzaad te zaaien, daarna tweemaal wintertarwe, eenmaal paardenbonen, aardappelen en haver. Dan twee jaar klaver en dan was het teeltplan rond en werd er opnieuw gebraakt. Zo had vader het altijd al gedaan en zo zou hij het later ook doen.
Het was trouwens een half wonder dat vader hem de laatste maanden zo zijn gang liet gaan. Zou hij weten hoe Andries er in stilte naar verlangde om zelf boer op Maesvreugt te zijn? Het was snikheet in de keuken na de wekelijkse broodbak. Bets en Nelleke waren bezig met het karnen. Het gestamp van de karnton was overal in huis te horen. Nelleke zag een beetje bleek, maar haar ogen lachten naar hem als altijd. Ze moesten erg oppassen om ervoor te zorgen dat niemand iets vermoedde. Andries ging nu een paar maal per week naar haar toe, en nog steeds durfden ze er niet over te praten dat ze in zonde leefden. Soms vroeg Andries zich af hoe dat in de toekomst moest gaan, maar meestal toog hij dan weer snel aan het werk, omdat op zulke vragen geen antwoord mogelijk was. Hij wilde Nelleke niet opgeven. De volgende morgen scheen gelukkig de zon weer, en bovendien waaide de wind onverwacht uit het oosten. Dat was prima droogweer en als het zo bleef zou het niet lang meer duren voor de tarwe kon worden gemaaid.
Hoewel het weer boven verwachting mooi bleef, veranderde er iets op Maesvreugt. De boer bleef in de bedstee en stond zelfs niet op om naar de gewassen te gaan kijken. De boerin maakte zich zorgen en niemand wist wat er aan de hand was. Na een paar dagen liet Andries de chirurgijn komen, want zijn vader was nog nooit ziek geweest, en deze deed ongetwijfeld zijn best, hoewel hij vader niet uit bed kreeg. Hij plaatste bloedzuigers op vaders slapen en vond het zelfs nodig om een aderlating te doen. Niets hielp.
Ondertussen was de tarweoogst begonnen en Andries had nauwelijks tijd om aan vaders bed te zitten en te vertellen wat er allemaal op het land gebeurde. Hij verlangde er al lange tijd naar om eigen baas te zijn, maar nu de verantwoording plotseling op zijn schouders drukte, midden in de drukste tijd van het jaar, voelde hij zich nu en dan erg onzeker. De verantwoordelijkheid woog zwaarder dan hij had verwacht. Soms sloop hij in het donker naar Nelleke, met zijn laatste krachten en op een tijdstip dat hij al lang behoorde te slapen. Ze knuffelden elkaar, spraken even over zijn zorgen, maar in die dagen was hij te moe om nog aan andere dingen te denken. Het meisje vroeg nergens om.
Toen, nog onverwacht en terwijl de tarweoogst nog maar nauwelijks binnen was, stierf Hendrik van Bressij, tweeënvijftig jaar oud en niemand wist precies waaraan, maar de oude man was in de korte tijd van zijn ziekbed sterk vermagerd. Het gebeurde twee dagen voor Andries' verjaardag. Terwijl hij de ogen van zijn vader voor eeuwig sloot drong het besef tot hem door, dat hij nu was wat hij altijd al had willen zijn: de boer van Maesvreugt.
Toch was er op dat moment geen vreugde in hem. Een volkomen nieuw gevoel maakte zich van hem meester. Schuldbesef.
Hij was te vol geweest van zijn eigen belangrijkheid en van Nelleke. In de afgelopen week had vader hem veel met de ogen gevolgd. Andries wist wat er van hem verlangd werd. Een verloving. Geen achterbaks gedoe met de meid. Nee, een huwelijk met een rijke boerendochter, het geslacht Van Bressij moest worden voortgezet. Hij was de laatste mannelijke Van Bressij en er moest een nieuwe generatie op Maesvreugt komen. Hij had de blik in vaders ogen niet kunnen verdragen, had niet kunnen doen wat die ogen vroegen en nu was het voor altijd te laat. Andries was altijd al een rustige jongeman geweest, tamelijk stil ook, maar nu keerde hij helemaal in zichzelf tot zelfs Nelleke niet meer wist wat hij dacht en wat hij voelde.
Het was warm in de pronkkamer, die overvol zat met in het zwart geklede mensen. Ze hadden vader die middag begraven, het begrafenismaal was genuttigd en langzamerhand keerde de gewone stemming terug. Gesprekken kwamen op gang tussen familieleden die elkaar alleen bij dergelijke plechtige gebeurtenissen zagen en kennelijk niet al te veel verdriet hadden. Andries' keel leek wel dichtgeschroefd, maar hij hield zich flink. Hij kon luisteren, dan hoefde niemand te horen hoe zijn stem nog schor was van ontroering en verdriet. Ja, verdriet ook. Hij miste vader en de verantwoordelijkheid benauwde hem soms.
'Keizer Napoleon was altijd zeer op feestelijkheden gesteld. Voor het behalen van al zijn overwinningen woei in die jaren de helft van de tijd de vlag aan de toren.'
'Het waren verschrikkelijke tijden. Door al die oorlogen kon er geen suiker meer worden aangevoerd en kwam die idiote verplichting om bieten te telen. Ik heb toen direct al gezegd dat dat niets zou worden. Suiker uit bieten, nou vraag ik je. Bieten zijn goed voor het vee. Wat moeten de mensen ermee?'
'Het rendement was slechts een paar procent.'
'Ze zeggen dat er toch weer mee geëxperimenteerd wordt.'
'Weggegooid geld.' Dat was de oude Den Hartigh. De oudste mannen van Ammekerk zaten bij elkaar en proefden sigaretten van neef Willem. Ze lieten zich de borrel eveneens goed smaken. De stemming was bijna geanimeerd te noemen. De oude Hollaar zat er ook. Hij had zijn hoorn in de hand en luisterde naar oom Jacob uit Dordrecht. 'Als de rivieren op het laatst van vierennegentig niet bevroren waren geweest, had Pichegru nooit zomaar ons land binnen kunnen trekken,' verkondigde deze. 'Er werd niet eens gevochten. Zo trokken de Fransozen over het Hollands Diep en nauwelijks een paar uur later hadden ze Oud-Beijerland bezet. Slappelingen, allemaal.'
'U vergeet dat de magistraat al jarenlang patriottisch was,' mengde de Beijerlandse verloofde van Martha den Hartigh zich in het gesprek. Het was een geleerde jongeling.
'Dat was slechts de bovenlaag,' weerlegde oom. 'Er waren veel meer prinsgezinden. Dat bleek later wel.'
Hadden die kerels dan niets anders om over te praten dan de jaren van de Omwenteling? Andries draaide ongedurig op zijn stoel heen en weer. Zijn zwarte kerkpak zat ongemakkelijk en was veel te warm. De vrouwen waren nog druk doende om de resten van het begrafenismaal weg te ruimen, hun stemmen klonken vanuit de keuken. Andries weigerde een nieuwe borrel, die Nelleke hem aanbood. Ze had het druk met inschenken. Hier en daar kreeg een enkele kerel al een rode kleur. Men praatte steeds luider. De dode was zeker al helemaal vergeten. Zelfs moeder snikte niet langer, maar ze lette scherp op hem en Nelleke.
'Bij ons in Dordrecht liggen schepen uit Batavia,' pochte neef Willem tegen Johannes Moerkerken van Kreekestein. 'Suiker, koffie, tin, ze brengen van alles mee.'
Andries' handen sloten zich om de oude familiebijbel, met de al wat versleten roodleren band en de zilveren sloten. De grootvader die de boerderij had overgenomen, had deze bijbel van zijn vader meegekregen. Vanmorgen had hij achter vaders naam in het register, voorin, de datum van overlijden en begraven opgeschreven. Pas toen hij zijn veer had neergelegd had hij werkelijk begrepen hoeveel er veranderd was. Hij mocht niet langer aarzelen. Nu was de tijd aangebroken om te handelen. Hij was dom geweest dat niet te willen aanvaarden.
'De grote weg van 's-Gravenhage naar Brussel heeft altijd over Rotterdam en Heinenoord naar Numansdorp en Willemstad gelopen,' zei oom tegen Hollaar.
'Als de ijzeren spoorweg over Dordrecht er komt, gaat het verkeer voortaan om het eiland heen,' merkte dominee op.
'Precies,' meende oom weer. 'In de zomer gaat het nog wel, maar in de winter is het alles slik en modder wat de klok slaat. En al de belangrijke scheepvaart komt immers ook over Dordt. We moeten met onze tijd meegaan. Vergeleken met onze buurlanden lopen we toch al een eind achter.'
Ja, men was de dode reeds vergeten. Alleen Magda zweeg bescheiden en zat met haar handen in de schoot. Andries ging even naast haar zitten. 'Hoe gaat het met jou?' vroeg hij aarzelend, omdat hij eigenlijk niet wist wat hij zeggen moest.
'Goed hoor.' Het klonk nors. Op hetzelfde moment ving Andries de blik van Nelleke op. Haar ogen stonden triest en bang. Hij zou nog eenmaal naar haar toe gaan, hij wilde alles uitleggen. Hij kon nu niet anders meer. Dat zou ze begrijpen. Ja, dat zou Nelleke kunnen. Wat zij voor elkaar gevoeld hadden zou hij nooit, nooit vergeten.
'We moeten binnenkort eens praten, Magda,' mompelde hij, terwijl hij probeerde het verleden uit zijn gedachten te bannen. Hij was niet langer een jongen. Hij was nu een man. Hij had verantwoordelijkheden te dragen. Liefde was best, maar bezit bood meer zekerheid. Hoe vaak had vader hem dat niet voorgehouden?
'Dat is goed.' Magda hief het hoofd op en keek hem eindelijk aan. In haar ogen flikkerde iets van triomf. Of vergiste hij zich? Andries haastte zich om terug te komen aan de mannenkant. De oude Hollaar had zijn hoorn gericht op de dominee, die zich ogenschijnlijk niets van de oude man aantrok. Het was ook niet netjes van de oude man om de dominee zo openlijk dwars te zitten. Andries glimlachte even, de spanning die zich van hem meester had gemaakt toen hij met Magda sprak, week weer.
'Het is onmogelijk dat de koning met gravin d'Oultremont in het huwelijk treedt,' meende dominee. 'Een Belgische, die bovendien nog katholiek is.'
'De koning die gaat trouwen, al met een muiterswijf,' neuriede neef Willem, al wachtte hij zich er wel voor die woorden uit te spreken. Maar wie kende dat lied niet? 'De koningin is al drie jaar dood.'
Dominee stond op. Andries drukte hem de hand, bedankte hem voor alles wat hij had gedaan, maar zag de man toch met enige opluchting verdwijnen. In de pronkkamer nam de gezelligheid verder toe. Het hielp niet je eraan te ergeren. Het beste was maar alles te laten gebeuren.
Drie dagen na de begrafenis bracht Andries nogmaals een bezoek aan het kleine huisje dat hem inmiddels zo vertrouwd was geworden. Nelleke zei niet veel, terwijl ze naar zijn woorden luisterde. Voor het eerst was het moeilijk om woorden te vinden. Ze huilde niet. Ze vermeed het om hem aan te kijken. Pas toen hij zweeg zuchtte ze diep.
'Ik begrijp het,' zei ze na enige tijd. 'Maar jij moet ook iets voor mij doen. Natuurlijk ga ik naar Dordrecht, naar je oom en je neef om naaiwerk te doen. Ik begrijp dat dat het beste is onder deze omstandigheden. Ik was trouwens toch wel bang om hier de hele winter alleen te zijn. Maar ondanks alles ben ik aan dit krot gehecht geraakt. Er is hier zoveel gebeurd, Andries.'
'Ik heb informaties ingewonnen. Ik kan het kopen. Het blijft leeg staan, maar je zult altijd een thuis hebben, Nelleke. Na een tijdje, als het niet meer zo moeilijk is, kun je terugkomen. Er is hier in het dorp natuurlijk lang niet zoveel naaiwerk als in de stad, maar ik zal ervoor zorgen dat je nooit meer gebrek hoeft te lijden, zo lang ik leef.'
'Dank je, dat je dat begreep.
Ze huilde nog steeds niet. Ze gaven elkaar onwennig een hand. Het was bitter, haar niet langer te mogen omhelzen. 'Ik zal ervoor zorgen dat je volgende week met de beurtschipper mee kunt.'
'Goed.' Meer zei ze niet.
Ze keek hem stil na voor ze de deur sloot. Pas toen hij al lang weer thuis op Maesvreugt was, kwamen de bittere tranen. Ze was dom geweest. Ze had beter moeten weten dan te denken dat hun liefde mooi en goed was. Dat was haar altijd al geleerd.
Pas toen ze al wekenlang in Dordrecht was, begon Nelleke te beseffen dat haar liefde voor Andries van Bressij niet zonder gevolgen zou blijven.