HOOFDSTUK 12

 

Anderhalf was hij, de kleine Daniël van Bressij, en een vrolijk, opgewekt ventje dat op zijn dikke beentjes van kamer naar kamer waggelde, toen het ongeluk toesloeg. Hij kreeg mazelen, de ziekte ging over in longontsteking en op een koude februarimiddag in 1883 stierf het ventje in de armen van zijn wanhopige moeder. Haar laatste strohalm, het enige beetje geluk dat ze kende, was haar ontglipt.

Die hele zomer kwam Sabina haar neerslachtigheid niet te boven. Er was nog steeds niets wat erop wees dat ze ooit nog een tweede kind zou krijgen. Hendrik trok zich het verlies van zijn jongste zoon hevig aan en dronk meer dan ooit. Sabina besefte wel, dat haar man met de drank vergeefs probeerde zijn verdriet weg te drukken, maar dat lukte hem niet en hij was moeilijker voor zijn omgeving dan ooit tevoren. De enige die haar nog een beetje troosten kon was haar nicht Saar. Maar die zag Sabina misschien twee- , driemaal per jaar. Met Saar praatte Sabina wel over haar verdriet, Saar was immers ook kinderloos, en vooral praatten ze in die zomer veel over het geloof. Het kostte Sabina enorme strijd met God eer ze een zekere mate van berusting kon vinden. Vooral vlak na het overlijden was ze erg opstandig geweest.

Al die tijd was Sabina dankbaar, dat Hendrik haar in de bedstee voorlopig met rust liet. Misschien had het toch een voordeel om met een zoveel oudere man getrouwd te zijn. Toch besefte ze tegelijkertijd, dat het daarmee tevens onmogelijk werd nog een ander kind te krijgen. Voorlopig wist ze niet of ze dat nog wel wilde. Ze zou het misschien verstikken met haar angstgevoelens. De wetenschap dat heel veel vrouwen een of meer kinderen verloren, troostte haar nauwelijks.

Ze vroeg zich vaak radeloos af waarom haar kruis zo zwaar moest zijn. Ze had Maarten opgegeven, waarom moest ze nu ook Daantje missen? Pas aan het eind van die zomer kon ze een beetje loskomen van de gedachte dat er een vloek op haar moest rusten, omdat alle geluk haar steevast werd afgenomen. Maarten en Daantje, maar ook Dana en haar moeder.

Sanne was onuitsprekelijk lief en kwam vaak naar Maesvreugt, maar de sombere, in het zwart geklede Sabina besefte wel dat een jong meisje niet met enkel verdriet moest opgroeien. Dat gevoel had ze niet ten opzichte van Andries en Catharina. Nee, het was juist de zorg om Sanne die haar langzamerhand haar levensmoed teruggaf.

De laatste dagen van augustus drong het ineens tot Sabina door, dat de zón nog even heerlijk scheen als vroeger, dat de zwaluwen onrustig rond scheerden en zich klaarmaakten voor de grote trek naar warmere streken. Ze kreeg weer een beetje trek en haar bleke wangen waren niet langer ingevallen, zoals bij arme sloebers die hongerleden wel het geval was.

Met Hendrik kon ze nimmer praten over het geleden verlies. Behalve Maesvreugt was er niets dat hen bond. Ze leefden hun leven onder één dak zonder het werkelijk te delen. Na jaren waren ze nog steeds vreemden voor elkaar en Sabina berustte erin dat het wel altijd zo zou blijven.

Aan Maarten dacht ze nog vaak, maar na die ontmoeting tijdens de ringrijderij, nu tweeëneenhalf jaar geleden, had ze hem nooit meer gezien. Het felle

van de pijn om hem was gesleten, maar als ze aan haar hartenvriend dacht, kreeg ze nog steeds een warm gevoel vanbinnen en de gedachten aan de dingen die hij haar had gezegd, troostten haar nog steeds.

In diezelfde zomer sloeg de pokkenepidemie toe. Alhoewel er eind juni nog een berichtje in de krant stond, dat Oud-Beijerland het ergste nu wel achter de rug had, moest nog geen twee weken later worden vastgesteld dat de pokken in het dorp 'epidemisch' waren. In de streek was de ziekte het gesprek van de dag.

Naar het scheen was de ziekte op het eiland gekomen door een vrouw uit Nieuw-Beijerland, die na een familiebezoek aan Charlois ziek was geworden en eraan was gestorven. De vrouw die bij haar het huis kwam schoonmaken droeg het weer over op een van haar kinderen en toen was het hek van de dam. Tientallen mensen werden ziek en de angst kreeg het hele eiland in zijn greep.

Ook op Maesvreugt, misschien nog wel meer dan op andere boerderijen van Ammekerk, want men had familie in het besmette dorp en was daar juist voor het uitbreken van de epidemie nog op bezoek geweest. Toen dan ook, via een lompenhandelaar, het bericht kwam dat Hendriks tante Martha tot de slachtoffers behoorde, was de angst compleet.

Het was die angst, die Sabina ertoe bracht haar neerslachtigheid te overwinnen en te beseffen dat het leven verder ging, hoe zwaar je ook door het ongeluk werd getroffen. Ze durfden het echter niet aan naar de begrafenis te gaan.

Op een mooie dag, half juli en dus een week na het alarmerende krantenbericht, zei Sabina tegen Grietje en Catharina dat ze het huis een extra goede beurt wilde geven. Niet een grote schoonmaak, daar was het de tijd niet voor en dat was ook onmogelijk vanwege de drukte op het land, maar gewoon goed schoonmaken. Als ze dan al een besmetting hadden opgelopen konden ze misschien op die manier iets doen om het gevaar te bezweren. Sabina zei ronduit er niet aan te moeten denken de ziekte misschien naar Ammekerk te hebben gebracht. Alleen al de gedachte bezorgde haar slapeloze nachten.

Gewoonlijk duurde het een paar weken eer het bleek of men de besmetting inderdaad had opgelopen. Die augustusmaand was de sfeer op Maesvreugt dan ook om te snijden. Iedereen was bang, tot Hendrik toe, maar niemand wilde het toegeven. Hendrik dronk meer dan ooit tevoren en als Sabina het al een enkele keer waagde om er iets van te zeggen, verloor hij alle zelfbeheersing. Eenmaal sloeg hij haar.

Toen hij die bewuste avond in de bedstee kwam had ze haar rug naar hem toegekeerd. Ze dacht niet, dat ze ooit zo ongelukkig was geweest als ze zich op dat moment voelde.

Eerst drong het niet eens tot haar door dat Hendrik zich voor de klappen verontschuldigde.

'Het spijt me meer dan ik zeggen kan, vrouw. Echt waar.'

'De drank is een duivel. Je zou die moeten laten staan en lid worden van een drankbestrijdingsorganisatie.'

'Je bent zot. Het is onmogelijk om helemaal niet te drinken.'

'Niets is onmogelijk. Er zijn er genoeg, die geen druppel nemen.'

'Iederéén drinkt.'

'Maar lang niet iedereen drinkt te veel.'

'Wil jij nooit eens iets vergeten?'

Sabina draaide zich om en ging zitten. 'Nee. Laat de lamp nog even branden. Luister, we hebben het er de laatste dagen al zo vaak over gehad. Jij bent, denk ik, net zo bang als ik. Pokken zijn afschuwelijk.'

'Iedereen is bang om de ziekte te krijgen en er misschien aan dood te gaan, of om op zijn minst voor de rest van zijn leven een afschuwelijk gezicht te hebben.'

'Je weet, dat ik me wil laten inenten met koepokken,' probeerde Sabina.

Hendrik zuchtte diep. 'Inderdaad, daarover hebben we de laatste dagen doorlopend gepraat.'

Dat was niet alleen op Maesvreugt het geval. Het hele eiland leek te zijn verdeeld. Inenten met koepokken was veilig, maar er waren dominees die het verboden, omdat het tegen Gods wil zou zijn. Alle mensen praatten erover en de inwoners van Oud-Beijerland vanzelfsprekend het meest. Wie had er nu gelijk? De voor- of de tegenstanders?

'Je weet, vrouw, dat ik gewoon ben te doen wat de dominee zegt. Hij is geleerd en zal het wel weten.'

'We proberen allemaal een goed christen te zijn. Dat heeft niet altijd iets met geleerdheid te maken. Bovendien, al zegt de dominee dat het Gods wil is als je de pokken krijgt, of cholera, of een andere verschrikkelijke ziekte en dat je je kruis dan maar moet dragen, wie zegt dan dat dat ook zo is? In de Bijbel genas Jezus de zieken toch ook, in plaats van ze te zeggen dat ze er alleen maar blijmoedig onder moesten zijn? Luister, Hendrik, dominee zelf heeft van de winter zijn vrouw nog laten aderlaten. Waarom zou hij dat wel goed hebben gevonden. Dan is die ziekte toch ook Gods wil? Waarom zou je wat dan ook nog mogen doen aan je eigen gezondheid?' pleitte ze.

'Dat is wat anders.'

'Nee. Het is maar net waar je de grens trekt. Te veel dominees zijn bezeten van hel en vervloeking.'

'Inenten is onnatuurlijk.'

'Dat is aderlaten of pillen slikken ook. Luister nu toch, Hendrik, ik ben bang en jij bent dat ook. Ik laat me wel inenten.'

'Dat verbied ik je.'

'Je eigen angst drink je weg, om mij een klap te geven als ik daarover mijn afkeuring laat blijken. Is dat drinken wel in overeenstemming met de Bijbel en Gods wil?'

'Je gaat te ver, Sabina.'

Nu begon het opnieuw. Even wilde ze zich verweren, maar ze kende de koppige trek op Hendriks gezicht. Toen haalde ze haar schouders op en keerde ze zich weer om. Met hem viel toch niet te praten. Ze zou doen wat velen deden. Ze zou zichzelf, de kinderen en Grietje meenemen om zich stiekem te laten inenten. Het gebeurde immers al te vaak, dat de mensen voor elkaar niet wilden weten dat men zich liet inenten. Zelfs echtelieden verzwegen dat voor elkaar. Hendrik was lang niet de enige man die zijn vrouw zo'n stap verbood en al die vrouwen dachten aan hun kinderen. De verdeeldheid over wat was toegestaan was groot, maar de angst overheerste alles. 'De straffende hand Gods wegens de zonden der mensheid!' donderde dominee vanaf de kansel. Misschien was dat zo, maar dan had God tegelijkertijd wel toegestaan dat de mensheid ontdekte hoe het die straffende hand kon ontlopen. Kwam dat ook niet van God?

Hendrik verbrak de stilte, net toen Sabina dacht dat hij eindelijk was gaan slapen. Het licht in de olielamp was gedoofd en ze had al een poosje in het donker liggen staren. Het was niet gemakkelijk om te weten wat je moest doen. Het geloof was belangrijk en die knagende twijfel of dominee het wel allemaal zo goed wist, vrat aan je.

'We moeten bidden en boete doen, Sabina. Dat is de manier om een dergelijke bezoeking af te wenden. Ik blijf erbij dat vaccinatie zondig is, als dominee het verbiedt.' De bedstee kraakte toen hij weer ging zitten. Ook zijn gewetensstrijd was groot, besefte ze. Anders had hij er nooit zo lang in het donker over liggen piekeren.

'Laten we er alsjeblieft geen ruzie meer om maken,' antwoordde ze vermoeid. Ze moest hem maar laten praten en intussen gewoon doen wat ze het beste achtte. Het was verschrikkelijk hoe overal in de dorpen de mensen in twee kampen werden verdeeld. In sommige dorpen kwam het zover dat men zich verzette tegen de maatregelen die door de overheid werden getroffen. In een huis waar een of meer personen aan de verschrikkelijke ziekte waren overleden, werd soms aan de personen die kwamen ontsmetten de toegang geweigerd. Dan moest de veldwachter eraan te pas komen om zich die toegang met geweld te verschaffen. De verdwazing ging nog verder. Was eenmaal huisraad en beddengoed vernietigd, dan hadden de getroffenen recht op een vergoeding. Er waren strengen in de leer, die zelfs die vergoeding weigerden.

'Het kan nooit kwaad om veel te bidden,' beaamde Sabina. 'Nu ga ik slapen. Ik ben uitgeput.' Maar ze lag nog een hele tijd wakker en ze wist zeker dat ook Hendrik nog lang de slaap niet vatten kon.

 

Het werd een afschuwelijke herfst. Over de epidemie kwam de depressie in de landbouw. De lage prijzen van het vorige jaar herstelden zich niet, integendeel. Omdat de hele streek het zwaargetroffen Oud-Beijerland meed, kwamen er verder op het eiland maar weinig pokkengevallen voor. Zowel de kriekenzondagen als de najaarsbeestenmarkt werden dat jaar niet gehouden. De verdeeldheid onder de bevolking en de strijd vanaf de kansels over wat was toegestaan, waren er niet minder om.

De epidemie bereikte aan het eind van 1883 een hoogtepunt. De doden moesten in het getroffen dorp nu zelfs op zondag worden begraven, al waren er dragers die weigerden mee te werken aan wat zij noemden 'de ontheiliging van de dag des Heren'. De berichten die daarover de ronde deden, brachten de gemoederen opnieuw in beweging. Was het zondig om op de heilige dag mensen te begraven, al waren er zoveel doden dat het eigenlijk niet anders kon? En maakte het grote besmettingsgevaar het noodzakelijk?

Er kwamen weer nieuwe geruchten in omloop over het intussen totaal geïsoleerde Oud-Beijerland en de angst nam nog meer toe. In Ammekerk werd een vrouw ziek, die een dochter had in het gevreesde dorp. Hoe was ze aan de besmetting gekomen? De dochter was immers ingeënt?

Ja, fluisterde men, de dokter gaf wel vaccinatiebewijzen af zonder dat de mensen daadwerkelijk waren ingeënt. En nog vaker kwam het voor dat hij de mensen wel inentte, maar er geen controle op uitoefende of de koepok ook inderdaad opkwam. Zelfs werd er beweerd dat hij ondeugdelijk serum gebruikte. Niemand wist nog wat gerucht was en wat waarheid, maar zeker was dat de feiten de nodige vraagtekens plaatsten bij de gebeurtenissen. In ieder geval was Hendrik niet de enige, die na het bekend worden van het ziektegeval in Ammekerk zei: 'Zie je wel, die inentingen helpen niet eens.' Hij kreeg er opnieuw ruzie over met Sabina, hoewel hij zonder het te weten de enige was op Maesvreugt die niet was ingeënt.

In november hoorde Sabina van nicht Saar, waar ze in haar diepe nood een keer naartoe reed ondanks de kou en de slechte, natte weg, dat ook Maartens moeder met de gevreesde ziekte te bed lag. Haar hart, toch al murw, bloedde omdat ze nu niet eens naar haar hartenvriend kon gaan om hem te troosten. Een opluchting was wel, dat Saar wist te vertellen dat ook Maarten was ingeënt, al had zijn moeder er niet van willen horen. Zie je wel, ook daar had de gewetensvraag tweespalt gezaaid in een gelukkig gezin.

Stil en bleek reed Sabina terug naar Maesvreugt, waar Hendrik spottend vroeg of ze plezier had gehad bij nicht Saar. Sabina deed er wijselijk het zwijgen toe. De afgelopen jaren hadden haar geleerd dat dat vaak nog het beste was.

Nieuwe geruchten staken de kop op. Het scheen, en men wist zeker dat dit waar was, dat op een donkere avond in de afgelopen zomer, een aantal heftige tegenstanders van de inenting zich bij Nieuw-Beijerland over het Spui had laten zetten om vandaar naar Spijkenisse te rijden. Daar had men zich door de plaatselijke geneesheer stiekem laten inenten. Men durfde niet naar een plaats die dichterbij gelegen was, omdat het gevaar voor ontdekking dan te groot was. Het bericht lekte toch uit, maar dat was nog niet alles. Het was zelfs niet het ergste, want menigeen was zo bang dat hij zich liet inenten, al sprak zijn mond een andere taal, dat wist iedereen. Zo was Sabina er vrij zeker van dat ook Hendrik intussen naar de dokter was geweest. Op zekere avond, tijdens het zaterdagse bad, had ze de plek gezien. Maar juist deze geruchten zorgden voor grote onrust, omdat zich onder de nachtelijke reizigers de dominee van Oud-Beijerland zelf zou hebben bevonden.

Nu was het zo, dat juist deze dominee het hardst van allemaal tekeer was gegaan over de zondigheid van de vaccinatie. De tweede domineesplaats in dat dorp was tijdens die jaren juist vacant, zodat er bovendien niemand was die enig tegenwicht in de zaak had kunnen geven, voor deze zich zo toespitste en tot een dogma werd. Deze dominee had dus een ongebreidelde macht over zijn gemeenteleden, waarvan de meesten ongeletterd waren; eenvoudige mensen die de strenge leer gehoorzaam volgden en niet over de mogelijkheid beschikten zich zelf een oordeel te vormen. Men volgde eenvoudig dominees denkbeelden en was er dan van overtuigd dat dit de juiste weg was. Het nieuwe gerucht veroorzaakte juist onder deze mensen veel twijfel en onrust. Overheerste eerst nog de twijfel, dat werd minder toen de betreffende dominee ineens een beroep aannam en het dorp aan zijn lot overliet. Al eerder had hij beroepen gehad, heel goede zelfs, en die had hij afgewezen. Nu nam hij ineens een slecht beroep aan en dat was niet bevorderlijk voor de rust in zijn gemeente. Hij liet juist die mensen in de steek, die hem het hardste nodig hadden in hun hevige tweestrijd. Zijn toch al geslonken populariteit daalde daarmee tot een dieptepunt. Op dat moment lieten velen zich alsnog inenten, al stonden de meiden en knechten er wel op dat dit niet bekend zou worden bij hun werkgevers.

Degene die het hele geval aan het licht had gebracht was de veerman van Nieuw-Beijerland zelf, een integere man, zodat er aan de juistheid van het bericht nauwelijks meer getwijfeld werd. Intussen was het kwaad geschied. Er waren vele honderden mensen ziek geworden en meer dan tweehonderd van hen waren gestorven. Een nog groter aantal was voor het leven getekend, omdat de ziekte sporen achterliet die nooit meer verdwenen.

Hendrik weigerde in die tijd nog langer met Sabina over de kwestie te praten, want hij zou zijn ongelijk nooit willen toegeven. In Ammekerk was men opgelucht toen dominee zich kennelijk ook de kwestie zo had aangetrokken dat hij alle verdere verdeeldheid oploste door zichzelf openlijk te laten inenten. De twist die in vele huiskamers was gestreden, verdween daarmee. De armen konden gratis worden ingeënt en de dokter kreeg voor zijn hulp aan deze mensen een toelage uit de gemeentekas.

Het voorjaar van 1884 kwam en in maart was de epidemie tot een einde gekomen, zij het niet zonder in de hele streek diepe littekens te hebben nagelaten. Want zelfs die gezinnen die geen verlies te betreuren hadden, waren vaak nog jarenlang verdeeld door de gestreden tweestrijd en het geluk in deze gezinnen was vaak voorgoed verstoord.

De nieuwe lente deed Sabina goed. Ze was mager geworden, maar ze begon zich erbij neer te leggen dat ze de dagen van haar leven zonder liefde moest slijten. Ze las meer in de Bijbel dan vroeger en putte er troost uit. Ze kon nog slechts proberen een goede huisvrouw te zijn en hopen dat Hendrik zijn drankzucht zou leren te beteugelen. Na die ene keer had hij haar nooit meer geslagen en het leek of hij zich ervoor schaamde, hoewel ze er nooit meer over praatten.

De eerste zonnestralen deden de bloesem in de boomgaarden uitkomen en deze hulde de bomen rond Maesvreugt in een teer, wit waas. Een heel jaar lang had Sabina geen oog gehad voor de schoonheid van de natuur, maar nu zag ze het weer. Ze legde de allerzwaarste rouw af en droeg nu veel grijs. Ze zag er ouder uit dan ze was en het verdriet had zelfs enige lijnen getekend in haar vroeger zo frisse gelaat. Begin mei vierde neef Olivier zijn verjaardag en weer ging ze naar het dorp Maasdam, ditmaal wel vergezeld van Hendrik.

Haar hart stond bijna stil toen ze bij hun aankomst in de kamer een zeer vertrouwde figuur aantrof. Ze schudde Maarten de hand alsof ze hem nauwelijks kende en het kostte grote moeite om niet te laten blijken hoe verward ze zich vanbinnen voelde. Ze had het doorlopend koud en was erg zenuwachtig, zodat ze na het eerste kopje koffie al genoodzaakt was naar het stilletje in de tuin te gaan. Toen ze daar uit kwam stond Maarten langs de waterkant te roken. Ze konden vanuit het huis worden gezien, maar toch liep ze op hem toe. Men zou er niets achter zoeken als ze even, heel even, met elkaar praatten, zolang ze er binnen maar geen idee van hadden wat er werd gezegd.

'Maarten, hoe is het nu met jou?'

'Het gaat.'

'Echt?'

'Mijn moeder is van de winter gestorven.'

'En je zuster?'

'Die zorgt nu voor mij.' 'Ben je eenzaam?'

'Ja.' Het was een zucht.

Even zwegen ze. 'En jij?' vroeg hij toen, zacht, terwijl hij opnieuw de brand in zijn pijp stak. Zijn ogen, die lieve ogen die ze in gedachten zo vaak voor zich zag, keken haar opmerkzaam aan.

'Je hebt natuurlijk gehoord dat mijn zoon gestorven is.'

'Dat vertelde je nicht. Ze weet nu wat er vroeger tussen ons is geweest. Ze heeft het min of meer geraden en ik heb het maar niet ontkend.'

'Dat is goed. Als ik nooit meer iets van je zou horen, zou ik niet verder kunnen leven. Ik hou van je, Maarten. Nog steeds.'

Nu was zijn blik gekweld. 'Je bent getrouwd.'

'Ja. Ook dat is een zwaar kruis. Hendrik drinkt.'

'Dat weet ik. Het is jammer dat je je kind moest verliezen. Juist jij hebt zoveel liefde te geven.'

'Wie ik het geven wil, mag het niet aannemen en hij die er recht op heeft, wekt geen gevoel in me op. Ik geloof wel, dat Hendrik in de loop der tijd om me is gaan geven. In het begin was het moeilijker om met hem getrouwd te zijn, toen kon ik het nauwelijks verdragen met hem te moeten samenleven. Na de geboorte van Daantje werd hij toch anders.'

'We moeten naar binnen, Sabina.'

'Even nog, heel even. We hebben elkaar zo lang niet gezien. Misschien duurt het deze keer weer zo lang, of nog langer.'

'Ik heb je ontlopen omdat ik dacht dat dat het beste was voor ons allebei. Nu moest ik je gewoon een keer zien.'

'Het is een hele troost om even met je te kunnen praten. Dat is altijd zo geweest, vanaf die eerste keer. Ik zou het fijn vinden je met verjaardagen zo nu en dan hier te treffen. Dat geeft me iets om naartoe te leven. Als ik maar weet dat het goed met je gaat.'

'Ik zal er rekening mee houden.'

'Ja, Maarten, doe dat.'

'Kom nu mee. Als we achterdocht wekken is het voorgoed afgelopen. Dat kunnen we niet doen, meisje.'

Ze liepen naast elkaar het pad af. Binnen keek alleen Saar hen oplettend aan, maar toen ze de rustige uitdrukking op Sabina's gezicht zag, leek ze gerustgesteld. Niemand had verder iets bijzonders gemerkt. Later merkte Maarten langs zijn neus op dat ze even over de natuur hadden gepraat en over het mooie uitzicht dat nicht over het water had.

De mannen praatten onmiddellijk over het siskloten en spraken min of meer af de komende winter gezamenlijk een spelletje te spelen.

Sabina voelde zich rustiger dan ze in jaren was geweest. Zo nu en dan keek ze naar Maarten, niet te veel. Ze voelde de kracht en de innerlijke rust die van hem uitging. Dat was altijd zo geweest. Het was als balsem op haar gewonde ziel. Nu ze wist dat ze hem zo nu en dan kon zien, even kon praten over haar verdriet, kwam er een nieuwe vrede over haar. Hoe vreemd het ook was, ze voelde een nieuwe volwassenheid.

Het was ook heerlijk te weten dat nicht Saar van haar verdriet wist. Dat ze niet langer in eenzaamheid en stilte haar pijn moest verdragen, was een grote opluchting. Ze was er zeker van dat ze het leven nu beter aankon. Maartens liefde, die ze als het ware voelen kon, zou haar de kracht geven wat dan ook te dragen. Nu wist ze pas, wat berusting was.

Haar opstandigheid verdween en kwam zelfs niet terug toen Maarten opstond om naar huis te gaan. Pijn deed het wel, toen ze zijn lange gestalte buiten zag lopen, steeds verder van haar weg, maar deze pijn was te dragen.

In de keuken, waar ze even later nicht hielp met de afwas, streelde de oudere vrouw even over Sabina's wang. 'Je bent een moedig kind.'

Even moest Sabina slikken, omdat er onwillekeurig een paar tranen in haar ogen schoten. Met moeite hield ze zich goed. 'Ik hou van hem, Saar. Heel veel.'

'Dat weet ik. Ik had het al geraden voor Maarten er iets van zei.'

'We hebben het zo moeilijk gehad, allebei. Maar nu hebben we de kracht om het verder te dragen.'

'Daar ben ik blij om. Je weet, als er iets is, kun je altijd op me rekenen.'

Nu kwamen de tranen toch. 'O, Saar, als ik jou niet had... soms dacht ik echt dat ik niet verder wilde leven. Eenmaal heb ik op de boenstoep gestaan met maar één gedachte: in de kreek springen en van alles af zijn.'

'Het is een grote zonde om zich van het leven te beroven.'

'Dat weet ik, maar op dat moment hinderde dat niet. Het drong toen zelfs niet tot me door dat het leven niet echt eindigt na het sterven. Ik besefte alleen nog hoe Maarten zich moest voelen, als hij ervan zou horen. En dat wilde ik hem niet aandoen.'

Saar legde even een arm om Sabina heen. 'Het is goed, kind. Het is toch een geluk, dat je zo'n diepe liefde hebt leren kennen.'

Sabina kuste Saar op de bolle wang boven de onderkinnen en bette haar ogen met een natgemaakte zakdoek. Toen ze even later de kamer inging was er niets meer aan haar te zien.

'Ik hou toch zo van mijn nicht,' zei ze later tegen Hendrik, toen ze in de sjees terugreden naar Ammekerk. Het waaide nogal en de paarden waren onrustig. Eerst leek Hendrik haar niet te horen, hij keek bezorgd naar de lucht en merkte op: 'Ik denk dat we onweer krijgen.'

Toen hij de paarden weer onder controle had en ze de molen halverwege Maasdam en Ammekerk voorbij waren, keek hij Sabina eindelijk aan. 'Ik heb nooit begrepen waarom je zo weg bent van die nicht. Ze is maar heel eenvoudig. Heeft ze een slecht huwelijk gedaan?'

'Financieel gezien, ja. Maar ze is erg gelukkig met haar man.'

'Ze heeft hem niet eens een kind geschonken.'

'Daar heeft ze genoeg verdriet van. Net als ik verdriet heb om mijn kinderloosheid.'

'Zoek je daarom steun bij haar?' Op die gedachte was ze zelfs nog niet gekomen, om Hendrik dat te laten geloven, maar ze greep het nieuwe excuus met beide handen aan. In zijn onwetendheid had hij haar een goede reden gegeven om vaker naar nicht Saar te kunnen gaan.

'Ja,' zei ze uiterlijk volkomen rustig. 'Dat is denk ik wel de voornaamste reden waarom ik me zo bij haar op mijn gemak voel.'

Ze voelde zich niet langer schuldig om die leugen. Haar leven was vol leugens geweest, sinds ze beseft had van Maarten te houden. Het was bovendien een aannemelijk iets en ze zou tot elk bedrog in staat zijn om Maarten zo nu en dan te kunnen zien. Ze had nu weer een doel in haar leven, iets om naar uit te zien. Het was weer de moeite waard. Eindelijk was het leven weer de moeite waard.

Ze vouwde haar handen in haar schoot en keek Hendrik met rustige ogen aan. 'Met mijn zuster Geertje kan ik niet praten en Sanne is nog te jong. Mijn moeder is veel te vroeg gestorven en jij ziet liever niet dat ik al te veel met mijn schoonmoeder praat. Dus blijft er niemand over dan nicht Saar. Daar kun je moeilijk bezwaar tegen maken, nietwaar?'

Zijn mond trok tot een strakke streep maar hij zweeg. Slechts de ferme klap met de zweep die hij de paarden toediende, verried zijn tegenzin.

Ze zwegen allebei. Er was niets meer te zeggen. Er was nooit iets te zeggen waardoor ze elkaar nader konden komen. Gelukkig ratelde de sjees het dorp in, op het moment dat de spanning bijna ondraaglijk werd.